ECLI:NL:RBAMS:2018:494

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 januari 2018
Publicatiedatum
1 februari 2018
Zaaknummer
AMS 17/5576
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J. van den Bergh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer aan een rijbewijs houder na verkeersdelicten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 januari 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser, een rijbewijs houder, had beroep ingesteld tegen een besluit van het CBR waarin hem de verplichting werd opgelegd om mee te werken aan een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) ter bevordering van zijn rijvaardigheid. Dit besluit volgde op een schriftelijke mededeling van de politie Amsterdam, waarin werd aangegeven dat de eiser zich schuldig had gemaakt aan verschillende verkeersdelicten, waaronder het negeren van verkeerslichten en het rijden over een busbaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 23 januari 2017 als bestuurder van een personenauto, ingericht voor taxivervoer, zich onveilig en agressief heeft gedragen in het verkeer. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde EMG gerechtvaardigd was, gezien de ernst van de overtredingen en het feit dat de eiser onvoldoende tegenbewijs had geleverd tegen de verklaringen van de politie. De rechtbank heeft de stelling van de eiser dat hij geen gevaar had veroorzaakt, als onvoldoende beoordeeld.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/5576

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 januari 2018 in de zaak tussen

[naam eiser] , te Amsterdam, eiser,

en

Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder

(gemachtigde: mr. S. van der Ark).

Procesverloop

Bij besluit van 13 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser de verplichting opgelegd om mee te werken aan een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer ter bevordering van de rijvaardigheid (EMG).
Bij besluit van 9 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2018. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verweerder heeft naar aanleiding van de op 23 januari 2017 van de politie Amsterdam ontvangen schriftelijke mededeling aan eiser een EMG opgelegd, zoals bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet (Wvw) 1994. Het vermoeden bestaat dat eiser niet langer voldoet aan de rijvaardigheidseisen van houders van een rijbewijs. Volgens de schriftelijke mededeling reed eiser op [datum] 2017 als bestuurder van een personenauto ingericht voor taxivervoer, waarbij hij geen richting aangaf bij het afslaan en een doorgetrokken streep negeerde. Naar aanleiding hiervan is door de verbalisanten onderzoek ingesteld en is gebleken dat eiser over een busbaan reed, een rood verkeerslicht negeerde, een auto rechts inhaalde, rechtdoor reed terwijl hij op een voorsorteerstrook voor rechtsaf reed en op korte volgafstand van zijn voorligger reed. Hierop is eiser door de politie aangehouden en zijn van de geconstateerde overtredingen een mutatierapport en – op ambtseed – processen-verbaal opgemaakt.
3. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser dusdanig agressief en onveilig rijgedrag heeft vertoond, dat het opleggen van de EMG gerechtvaardigd is. Eiser erkent geen richting te hebben aangegeven en dat hij deels (met twee wielen over korte afstand) over de busbaan heeft gereden. Hoewel alleen deze overtredingen het opleggen van de maatregel al zouden rechtvaardigen, is de rechtbank van oordeel dat ook de overige aan eiser tegengeworpen gedragingen voldoende aannemelijk zijn geworden. De rechtbank stelt hierbij voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in beginsel mag worden uitgegaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, tenzij tegenbewijs is overgelegd waaruit iets anders blijkt. Dat eiser ontkent met vier wielen over de hele lengte van de busbaan te hebben gereden, onjuist te hebben ingehaald, door rood licht te zijn gereden, verkeerd te hebben voorgesorteerd en te dicht op zijn voorganger te hebben gereden en bovendien stelt niemand in gevaar te hebben gebracht, levert onvoldoende tegenbewijs op. Eisers standpunt dat de agenten de overtreding van het bumperkleven niet hebben kunnen zien, is ook onvoldoende om de inhoud van de stukken van de politie te weerleggen. De door eiser overgelegde en identieke getuigenverklaringen van vijf personen, bekenden van eiser, kunnen hem evenmin ontlasten, omdat daarmee geenszins is gezegd dat rechts inhalen in de gegeven situatie (waarin bij het op groen springen van het stoplicht de motor afsloeg van een auto voor hem) was gepermitteerd. Ten slotte heeft de omstandigheid dat de processen-verbaal niet zijn ondertekend, niet tot gevolg dat niet op de inhoud ervan, opgesteld door deskundige en daartoe opgeleide agenten, zou mogen worden afgegaan. Ook dit is vaste rechtspraak.
4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. van den Bergh, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Knikkink, griffier, op 19 januari 2018.
Griffier (buiten staat te tekenen)
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.