ECLI:NL:RBAMS:2018:4935

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
13/650215-17 (A) + 13/6591189-17 (B) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere gekwalificeerde diefstallen met vrijspraak voor geweld en vals kostuum

Op 11 juli 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere gekwalificeerde diefstallen. De rechtbank heeft de zaken, aangeduid als zaak A en zaak B, gevoegd behandeld. In zaak A werd de verdachte beschuldigd van zes gekwalificeerde diefstallen, waaronder diefstal door twee of meer verenigde personen, diefstal door middel van braak, en diefstal met geweld. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van bedreiging met een vuurwapen. In zaak B werd de verdachte beschuldigd van poging zware mishandeling, bedreiging, diefstal en afpersing. De rechtbank heeft op basis van de verklaringen van de verdachte en getuigen, alsook camerabeelden, de bewijsvoering beoordeeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken moest worden van de tenlastegelegde feiten die betrekking hadden op geweld en het gebruik van een vals kostuum, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze onderdelen. De rechtbank heeft echter wel bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstallen en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 387 dagen, gelijk aan het voorarrest. Tevens is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [persoon 5], voor materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/650215-17 (A) + 13/6591189-17 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 11 juli 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres]

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 juni 2018.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. N.M. Smits, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.C. Huisman, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Zaak A
Aan verdachte is -kort gezegd- ten laste gelegd dat hij zich op verschillende data tussen
16 januari 2017 en 20 mei 2017 schuldig heeft gemaakt aan zes gekwalificeerde diefstallen te weten diefstal door twee of meer verenigde personen, diefstal door middel van braak, diefstal door middel van een vals kostuum en diefstal met geweld.
Daarnaast is aan verdachte ten laste gelegd dat hij zich op [pleegdatum] schuldig zou hebben gemaakt aan bedreiging van [persoon] door hem een vuurwapen te tonen.
Zaak B
Aan verdachte is -kort gezegd- ten laste gelegd dat hij zich op [pleegdatum] schuldig heeft gemaakt aan poging zware mishandeling, dan wel bedreiging van [persoon 2]
Verder is aan verdachte ten laste gelegd dat hij zich op [pleegdatum] schuldig zou hebben gemaakt aan diefstal en op 5 mei 2017 zich schuldig zou hebben gemaakt aan afpersing van [persoon 3] .
De teksten van de integrale tenlasteleggingen zijn opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Zaak A
De officier van justitie acht de onder 1 ten laste gelegde diefstal met geweld, de onder 2 ten laste gelegde diefstal met braak, de onder 3 ten laste gelegde diefstal en bedreiging en de onder 4, 5 en 6 ten laste gelegde diefstallen door middel van een vals kostuum, wettig en overtuigend bewezen. Zij komt hiertoe op grond van de bekennende verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] ten aanzien van de diefstallen en de aangiftes.
Daarnaast acht zij wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is van medeplegen bij de hiervoor onder 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte heeft samengewerkt met zijn broer, medeverdachte [medeverdachte] . De medeverdachte wist steeds, althans had minst genomen moeten weten, dat zijn broer een strafbaar feit zou plegen maar heeft toch meegewerkt. Verdachte gaf opdracht aan medeverdachte dat hij hem of het hotel waar verdachte zich op dat moment bevond, moest bellen. Door dit te doen, kon verdachte uitvoering geven aan zijn plan. De rol van medeverdachte was daardoor substantieel. De opzet was gericht op samenwerking. Ook zou medeverdachte er een beloning aan over hebben gehouden.
Zaak B
De officier van justitie acht de onder 1 ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, de onder 2 ten laste gelegde diefstal en de onder 3 ten laste gelegde afpersing wettig en overtuigend bewezen. Zij komt hiertoe ten aanzien van feit 2 op basis van de bekennende verklaring van verdachte en ten aanzien van de feiten 1 en 3 op basis van de aangiftes welke worden ondersteund door (een groot deel van) de verklaring van verdachte, de getuigenverklaring (feit 1) en de camerabeelden van de pinautomaat (feit 3). Zij heeft voorts nog aangevoerd dat verdachte belang heeft bij ontkenning van de geweldshandelingen. Hij liegt en bedriegt.
Dat blijkt uit zijn strafblad. Om die reden moeten er vraagtekens gezet worden bij de betrouwbaarheid van de verklaring van verdachte, aldus de officier van justitie.
4.2
Standpunt van de verdediging
Zaak A
Feit 1
De raadsman refereert zich ten aanzien van de eenvoudige diefstal aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het vals kostuum en de bedreiging met geweld heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “vals kostuum” is vereist dat er sprake is van een stoffelijk kostuum waaruit de gepretendeerde hoedanigheid van betrokkene moet afstralen. Het enkele gebruik van bewoordingen al dan niet kracht bijgezet door een meegebracht attribuut is niet voldoende voor een bewezenverklaring van een vals kostuum. Verdachte moet hiervan dan ook worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het bestanddeel geweld stelt de raadsman zich op het standpunt dat er geen geweld is toegepast. Er is evenmin sprake van bedreiging met geweld, nu verdachte ontkent dat hij een wapen of een daarop gelijkend voorwerp bij zich had. Bovendien blijkt uit de aangifte niet dat verdachte geweld heeft gebruikt dan wel heeft gedreigd met de toepassing van geweld. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het onderdeel geweld of bedreiging met geweld.
Feit 2
Volgens de raadsman volgt uit de aangifte niet dat er precies € 395,- is weggenomen.
Hij verzoekt daarom om bewezenverklaring van ‘enig geldbedrag’. Tevens moet volgens de raadsman het opentrekken van een gesloten kassa als verbreking worden gekwalificeerd en niet als braak.
Feit 3
De raadsman stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een voltooide diefstal. Verdachte stond nog met de envelop in zijn handen bij de receptie, toen de nachtportier de envelop weer uit zijn handen heeft getrokken. Verdachte had de envelop met geld dus nog niet aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende onttrokken. Verdachte moet dan ook worden vrijgesproken van de diefstal.
De raadsman stelt dat verdachte ook voor de bedreiging dient te worden vrijgesproken, in verband met onvoldoende wettig bewijs. Slechts de aangever spreekt van bedreiging door middel van een vuurwapen, terwijl dit uit de camerabeelden en de verklaring van verdachte niet blijkt.
Feit 4
Volgens de raadsman dient op grond van de verklaring van aangeefster het te bewijzen bedrag te worden aangepast naar € 1.300,-. Verdachte dient daarnaast te worden vrijgesproken van het onderdeel vals kostuum, nu verdachte niet een uniform droeg, maar zijn bewoordingen enkel kracht heeft bijgezet door middel van een valse politiepas.
Feit 5
De raadsman acht slechts een eenvoudige diefstal bewezen. Verdachte zou zich hebben voorgedaan als een undercover agent. Hij had zodoende geen uniform aan. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het onderdeel vals kostuum.
Feit 6
De raadsman verzoekt verdachte vrij te spreken van het onderdeel vals kostuum, nu hij slechts enkele attributen bij zich had om zijn bewoordingen kracht bij te zetten. Alleen de eenvoudige diefstal kan worden bewezen.
Zaak B
Feit 1
Uit de getuigenverklaring van [getuige] blijkt niet dat verdachte zou hebben gepoogd [persoon 2] letsel toe te brengen, dan wel [persoon 2] zou hebben bedreigd. Nu slechts aangever hierover heeft verklaard, dient volgens de raadsman vrijspraak te volgen.
Feit 2
De raadsman refereert zich ten aanzien van de eenvoudige diefstal aan het oordeel van de rechtbank.
Feit 3
De raadsman bepleit vrijspraak van afpersing, nu uit de bewijsmiddelen niet volgt dat er enige vorm van geweld of dreiging met geweld heeft plaatsgevonden, waardoor aangever gedwongen is tot afgifte van de documenten.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Zaak A.
Gedeeltelijke vrijspraak van het onder 1, 3, 4 en 6 ten laste gelegde.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat in de hiervoor genoemde feiten het bestanddeel “vals kostuum” niet kan worden bewezen. Daartoe is het volgende redengevend.
De rechtbank stelt voorop dat het onderdeel “vals kostuum” veronderstelt dat gebruik wordt gemaakt van een uniform of andere kleding voorzien van bijvoorbeeld een logo. Hoewel verdachte zich steeds voor zou hebben gedaan als politieambtenaar, was hij niet als zodanig gekleed. Het enkel gebruiken van bewoordingen en dit ondersteunen met een attribuut, zoals verdachte heeft gedaan door gebruik te maken van een walkie talkie of een (valse) politiepas, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor een bewezenverklaring van het onderdeel ‘vals kostuum’. Verdachte zal dan ook van dit onderdeel in de hiervoor ten laste gelegde feiten worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde geweld dan wel bedreiging met geweld, is de rechtbank eveneens met de raadsman van oordeel dat dit onderdeel niet kan worden bewezen, nu daartoe voldoende wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. Daartoe overweegt de rechtbank dat alleen aangever heeft verklaard over een vuurwapen. Daarnaast is het slechts op dreigende toon verzoeken passen af te geven niet als bedreiging met geweld te kwalificeren. Verdachte zal dan ook van dit onderdeel van het onder 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde bedreiging door een wapen te tonen, is de rechtbank van oordeel dat dit onderdeel niet kan worden bewezen nu daartoe voldoende wettig en overtuigend bewijs ontbreekt, omdat alleen aangever spreekt van een vuurwapen en dit vuurwapen niet te zien is op de camerabeelden. Verdachte zal van dit onderdeel worden vrijgesproken.
Feit 1
De rechtbank acht op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte de diefstal van de bankpassen en creditcards van [persoon 5] bewezen.
Feit 2
De rechtbank acht op grond van de aangifte en de verklaring van verdachte de diefstal van
€ 395,- bewezen. De rechtbank is van oordeel dat het opentrekken van een afgesloten kassalade zonder gebruikmaking van gereedschap of andere hulpmiddelen niet als braak kwalificeert, maar als verbreking.
Feit 3
Anders dan de raadsman, maar met de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat de diefstal van de envelop met geld toebehorende aan [hotel naam] is voltooid. Door de envelop met geld uit de kassalade weg te nemen, heeft verdachte het goed uit de beschikkingsmacht van de rechthebbende genomen en is verdachte zelf als heer en meester over de envelop met geld gaan beschikken. Dat verdachte op dat moment nog bij de receptie aanwezig was en de nachtportier de envelop met geld weer uit handen van verdachte heeft getrokken, doet daar niet aan af.
Feit 4
Aangeefster heeft in de aangifte verklaard dat er € 2.000,- is weggenomen. Later heeft zij in het verhoor verklaard dat het totaal weggenomen bedrag € 1.300,- zou zijn geweest. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het bedrag tussen de € 1.400 en € 1.500,- is geweest. De rechtbank past het bedrag daarom aan naar ‘ongeveer € 1.500,-’.
Feit 5
Anders dan de raadsman, maar met de officier van justitie acht de rechtbank diefstal door middel van een vals kostuum bewezen. Daartoe is het volgende redengevend.
Verdachte heeft zich voorgedaan als een politieambtenaar. Verdachte was weliswaar niet als zodanig gekleed, maar ondersteunde zijn bewoordingen wel met verschillende attributen die het politielogo droegen of voor politiewerk bestemd leken te zijn. Zo identificeerde verdachte zich met een (valse) politiepas en had hij een map en folder bij zich waarop het politielogo stond afgebeeld en werd aangever gevraagd het geld te stoppen in zogenaamde plastic sealbags waarop het politielogo stond afgebeeld. Tot slot leek verdachte met een collega te spreken door de telefoon die hij op de speaker had staan en had hij voor het ‘onderzoek’ witte latex handschoenen aan. Door zich voor te doen als undercover politieambtenaar en veel op politie gelijkende attributen bij zich te dragen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte een valse hoedanigheid heeft aangenomen door middel van een vals kostuum.
Zaak B
Vrijspraak van feit 1 en 3
Ten aanzien van feit 1 is de rechtbank van oordeel dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken. Daartoe is redengevend dat verdachte heeft verklaard pas te zijn weggereden nadat aangever aan de kant was gegaan Deze verklaring vindt steun in de verklaring van getuige [getuige] . Zij heeft verklaard dat verdachte hard wegreed en daarbij de auto van aangever heeft geraakt. Zij heeft niet verklaard dat aangever moest wegspringen van de auto van verdachte. Aangever heeft ter plaatse tegenover de verbalisanten enkel verklaard dat verdachte snel wegreed en daarbij zijn auto ramde. Later in de aangifte wordt gesproken over het plotseling optrekken door verdachte, waardoor aangever aan de kant moest springen. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs is voor een bewezenverklaring van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 3 is de rechtbank van oordeel dat verdachte daarvan eveneens moet worden vrijgesproken. Zij overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat afpersing slechts bewezen kan worden indien is komen vast te staan dat verdachte door middel van geweld dan wel bedreiging met geweld aangever heeft gedwongen tot afgifte van enig goed. Aangever heeft zich bedreigd en gedwongen gevoeld tot afgifte van zijn pinpas en geld. Dat is echter onvoldoende om aan te nemen dat daar ook werkelijk sprake van is geweest. Behalve de aangifte blijkt verder niet uit het dossier dat verdachte aangever heeft bedreigd met geweld. Nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen, zal verdachte worden vrijgesproken van dit feit.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A
Feit 1
op 16 januari 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen vijf, althans een of meer bankpassen en creditcards, toebehorende aan [persoon 5] ;
Feit 2
op 21 april 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 395 euro, toebehorende aan [naam hotel 1] , waarbij hij, verdachte, zich de toegang tot dat weg te nemen geldbedrag van 395 euro heeft verschaft en dat weg te nemen geldbedrag van 395 euro onder zijn bereik heeft gebracht door een kassalade open te breken;
Feit 3
op 21 april 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een envelop (inhoudende een geldbedrag van 10 euro), toebehorende aan [hotel naam] ;
Feit 4
op 11 mei 2017 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer 1.500 euro, toebehorende aan [persoon 5] ;
Feit 5
op 20 mei 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 1.317,50 euro, toebehorende aan [naam hotel 2] , waarbij hij, verdachte, zich de toegang tot dat geldbedrag heeft verschaft en dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een vals kostuum;
Feit 6
op 16 mei 2017 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 750 euro, toebehorende aan [naam bedrijf]
Zaak B
Feit 2
op 17 april 2017 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 480 euro, toebehorende aan [naam hotel 3]
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 33 maanden, met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft bij formulering van deze eis rekening gehouden met de afspraak om minder te eisen in verband met de status van verdachte als kroongetuige in een andere strafzaak.
8.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat met het Openbaar Ministerie overeen is gekomen dat zij niet meer dan 681 dagen zou eisen in verband met de status van verdachte als kroongetuige in een andere zaak. De raadsman heeft voorgesteld om aan verdachte voor de zes door hem bewezen geachte diefstallen in totaal 60 weken op te leggen, met aftrek van 30% in verband met de overeenkomst tussen verdachte en het Openbaar Ministerie. Dat zou uitkomen op 294 dagen detentie. De raadsman acht voor de door hem bewezen geachte feiten in elk geval een gevangenisstraf van minder dan één jaar passend.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft maar liefst zeven diefstallen gepleegd in een zeer korte periode. In drie hotels heeft medeverdachte [medeverdachte] door middel van een list de receptiemedewerker of nachtportier van zijn werkplek weten te lokken, waardoor verdachte een geldbedrag vanachter de balie buit heeft kunnen maken. Verdachte is daarbij zeer planmatig te werk gegaan. Zo heeft verdachte zich meermaals voorgedaan als een politieambtenaar. Dit gebeurde eenmaal met behulp van een vals kostuum, waardoor aangever ervan overtuigd was dat zij daadwerkelijk met een politieambtenaar te maken had. Daarnaast heeft verdachte onder meer een (valse) politiepas getoond aan de aangevers om zijn bewoordingen kracht bij te zetten en heeft hij gedaan alsof hij via een portofoon met een collega overleg had. Verdachte heeft zich er klaarblijkelijk niet om bekommerd dat door zich voor te doen als een politieagent hij hiermee het vertrouwen in de politie heeft ondermijnd. De rechtbank rekent dat verdachte zwaar aan.
Het enige dat voor verdachte tijdens de diefstallen lijkt te gelden, is zijn eigen financiële gewin. Dit vermoeden wordt bevestigd door de Justitiële Documentatie van verdachte waaruit blijkt dat hij al eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte zich meewerkend heeft opgesteld.
De rechtbank hecht bij de strafoplegging belang aan de oriëntatiepunten zoals deze zijn neergelegd in het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. In deze oriëntatiepunten wordt voor het plegen van een dergelijke diefstal in bijvoorbeeld een hotel, bij recidive, uitgegaan van een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Nu de rechtbank verdachte van twee feiten vrijspreekt en hem bij meerdere feiten vrijspreekt van de strafverzwarende omstandigheid, bestaat bij de straftoemeting aanleiding om af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Evenwel is de rechtbank van oordeel dat, vanwege de ernst van de bewezenverklaarde feiten, niet kan worden volstaan met een andere dan een gevangenisstraf. De rechtbank acht een gevangenisstraf van 387 dagen passend en geboden. De rechtbank heeft bij oplegging van deze straf rekening gehouden met een overeenkomst tussen verdachte en het Openbaar Ministerie. Deze straf is gelijk aan het voorarrest. Verdachte hoeft zodoende geen dagen in detentie meer door te brengen.

9.Benadeelde partij [persoon 5] (feit 1)

De benadeelde partij [persoon 5] vordert € 18,14 aan materiële schadevergoeding en € 800,- aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente. De materiële schadevergoeding bestaat uit reiskosten in verband met reizen naar slachtofferhulp. De immateriële schadevergoeding wordt gevorderd als gevolg van diefstal met bedreiging van een vuurwapen.
De benadeelde partij heeft door de diefstal rechtstreeks schade geleden. De vordering tot materiële schadevergoeding zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Nu verdachte voor de bedreiging met geweld is vrijgesproken, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering voor immateriële schadevergoeding.
In het belang van [persoon 5] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het in zaak B onder één en drie ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 tot en met 6 en het in zaak B onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
Feit 1 en 3
diefstal, door twee of meer verenigde personen
Feit 2
diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking
Feit 4 en 6
diefstal
Feit 5
diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een vals kostuum
Zaak B
Feit 2
diefstal
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 387 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden. Deze straf is gelijk aan het voorarrest.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij, [persoon 5] , gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij tot een bedrag van € 18,14 (zegge achttien euro en veertien eurocent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 16 januari 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Schadevergoedingsmaatregel:
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van [persoon 5] te betalen een bedrag van € 18,14 (zegge achttien euro en veertien eurocent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 16 januari 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis. De toepassing
van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Eichperger, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en N. Saanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juli 2018.
[...]
[...]

1.[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

1.[...]