Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
[gedaagde sub 2],
[gedaagde sub 3],
[gedaagde sub 4],
[gedaagde sub 5],
[gedaagde sub 6],
[gedaagde sub 7],
1.De procedure
- de dagvaarding van 28 juni 2017, met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens voorwaardelijke conclusie van eis in reconventie, met producties;
- het tussenvonnis van 24 januari 2018, waarbij de zaak naar de rol is verwezen voor conclusie van antwoord in reconventie en een datum is bepaald voor de comparitie van partijen;
- de conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende vermindering van eis, met producties;
- het proces-verbaal van comparitie van 31 mei 2018 en de daarin genoemde stukken;
- de brief van 19 juni 2018 van het Bisdom met opmerkingen over het proces-verbaal.
2.De feiten
2. Volgens de genoemde 3 stukken(het huishoudelijk reglement 1932, de statuten van 1959 en de statuten 1962, rechtbank)
lijkt het, of het R.C. Maagdenhuis als R.K.-instelling van weldadigheid geheel staat onder de heerschappij van de Bisschop van Haarlem. De praktijk was en is anders. Twee hoofdpunten zijn:
Het Maagdenhuisbestuur streeft naar wijziging van de statuten meer in de richting van verzelfstandiging, zonder dat dit een breuk in de verhouding tot het Bisdom zou betekenen.In het onderhoud van 2 april 1979 is van de zijde van het Maagdenhuis gepleit voor een statuut op basis van begrip katholieke- niet kerkelijke stichting. In het aangeboden ontwerp zijn de artikelen die betrekking hebben op het benoemings- en ontslagrecht, en op het recht van goedkeuring op bijna alle financiële beheersdaden, verscherpt. Het bestuur zoekt geen verscherping, maar streeft naar participatie, maar dan over en weer. (…)
1) afkeer van inmenging door de burgerlijke overheid (oud en steeds meer actueel).
(…) de Bisschop geeft aan een dienstverlenende relatie en niet een heersende relatie voor te staan.
VASTSTELLING GEWIJZIGDE STATUTEN
- dat het R.C. Maagdenhuis (…) van ouds is een zelfstandige instelling, gesticht en bestuurd door Rooms Katholieken, met een kapitaal, bijeengebracht door Rooms Katholieken en met een werkzaamheid op Rooms Katholieke grondslag;
- dat de zelfstandigheid onder meer hieruit blijkt:a. dat coöptatie als systeem voor het benoemen van bestuursleden ononderbroken heeft gegolden;b. dat het bestuur zijn taak, inclusief beheer van en beschikking over het vermogen, alsook besteden van de inkomsten, in volledige zelfstandigheid heeft uitgeoefend;
- dat diegene, aan wie iets is toevertrouwd, daarover ter verantwoording kan worden geroepen opdat in geval van gebleken wanbeleid kan worden ingegrepen;
- dat op die grond het bestuur het steeds wenselijk heeft geacht, hetgeen ook verwezenlijkt werd, een zekere formele bevoegdheid van de apostolische vicaris en na het herstel van de Bisschoppelijke hiërarchie in Nederland, van de Bisschop van Haarlem, te erkennen en deze hem toe te kennen;
- dat de aldus toegekende bevoegdheid er niet was tot aantasting van de zelfstandigheid van het R.C. Maagdenhuis, maar het karakter had van een dienst van de zijde van de Bisschop van Haarlem, met als consequentie daarvan de mogelijkheid tot ingrijpen, indien daartoe objectief gezien, wegens wanbeleid, een dringende reden zou zijn;
- dat het bestuur deze van ouds bestaande situatie wenst voort te zetten en dat de Bisschop van Haarlem bereid blijft tot de vermelde dienst;
- dat in de vanaf het jaar negentienhonderdtien bekende reglementen en statuten voor de Bisschop van Haarlem een naar de letter ruime, zelfstandig door hem uit te oefenen bevoegdheid is opgenomen, ruimer dan overeenkomstig het bovenstaande is bedoeld;
- dat deze ruimere bevoegdheid nimmer in praktijk is gebracht;
- dat immers feitelijk het systeem van coöptatie is blijven gelden, waardoor het bestuur benoemt en de Bisschop van Haarlem bekrachtigt, terwijl de verantwoording, anders dan bedoeld, in feite zelfs wel achterwege bleef;
- dat inmiddels het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie (1962 – 1965) in zijn “Decreet over het lekenapostolaat”, nummer 19 het recht van Rooms Katholieke leken, om instellingen van “barmhartigheid en liefde” op te richten en te leiden, heeft erkend;
- dat derhalve de letter van de statuten dient te worden verstaan aldus, dat door een op het bestuur drukkende verantwoordingsplicht, zover gaande als voor de Bisschop van Haarlem nodig is om zijn toetsingsrecht te kunnen uitoefenen aan hem wordt toegekend een in objectiviteit te hanteren marginaal toetsingsrecht en wel om in de samenstelling van het bestuur in te grijpen, voorzover daartoe naar objectief oordeel wegens wanbeleid een dringende reden zou bestaan;
- dat tot het waarborgen van objectiviteit, bij ontbreken van een daartoe bevoegde kerkelijke rechter in de Nederlandse Rooms Katholieke Kerkprovincie, het oordeel van de burgerlijke rechter dient te kunnen worden ingeroepen bij meningsverschil over de vraag, of de Bisschop van Haarlem terecht van zijn marginaal toetsingsrecht gebruik heeft gemaakt;
- dat het gewenst is gebleken de huidige statuten, met inachtneming van de vorengemelde overwegingen, aan de bestaande situatie aan te passen;
- (…)
Leden van het bestuur kunnen slechts zijn zij, die de bestuurszaken binnen de stichting op de grondslag van de Rooms Katholieke levenshouding zullen behartigen.
De bestuursleden worden door het bestuur zelf benoemd. Elke benoeming wordt ter bekrachtiging door de Bisschop aan hem voorgelegd.(…)
Het bestuurslidmaatschap eindigt:(…)d. na verlening van ongevraagd ontslag door de Bisschop op een door deze te bepalen datum.
Een ongevraagd ontslag kan door de Bisschop worden verleend uitsluitend indien daartoe naar objectief oordeel in een bepaald geval wegens wanbeleid een dringende reden zou bestaan. Bij meningsverschil met het bestuur over de vraag of de Bisschop in een bepaald geval terecht van zijn marginaal toetsingsrecht gebruik heeft gemaakt, zal op daartoe door de meest gerede partij gedaan verzoek, door de burgerlijke rechter worden beslist.(…)
Indien door welke oorzaak dan ook geen enkel bestuurslid meer in funktie mocht zijn, behoort aan de Bisschop het recht een nieuw bestuur aan te stellen.Intussen gaat onmiddellijk vanaf het ogenblik van het ontbreken van alle bestuursleden het gehele bestuur tijdelijk op de Bisschop over, die alle funkties, bevoegdheden en rechten van het bestuur uitoefent totdat een nieuw bestuur zal zijn aangesteld.
De leden van het bestuur verrichten hun werkzaamheden ter Liefde Gods en alzo om niet.
Een besluit tot wijziging van de statuten of tot ontbinding van de stichting kan slechts worden genomen met een meerderheid van twee/derde der geldig uitgebrachte stemmen in een vergadering, waarin alle bestuursleden aanwezig zijn.(…)
Een besluit als bedoeld in het eerste lid van dit artikel wordt niet van kracht dan na schriftelijke goedkeuring door de Bisschop.’
Overwegende
- dat Het Roomsch Catholijk Maagdenhuis een publiekrechtelijke kerkelijke rechtspersoon is, zoals dat volgt uit art. 1 lid 3 van de door mijn voorganger Mgr. Drs. [naam bisschop 1] goedgekeurde statuten van vijf mei 1983 (hierna: de Statuten) en het op deze rechtspersoon toepasselijk canoniek recht;
- dat op grond van art. 2:2 van het Burgerlijk Wetboek Het Roomsch Catholijk Maagdenhuis tevens een zelfstandig onderdeel van het R.K. kerkgenootschap is;
- (…)
- dat volgens art. 3 lid 4 van de Statuten bestuursleden door het bestuur worden benoemd en elke benoeming aan mij ter bekrachtiging wordt voorgelegd;
- dat de benoeming van degenen die thans feitelijk Het Roomsch Catholijk Maagdenhuis besturen, niet aan mij ter bekrachtiging is voorgelegd noch door mij is bekrachtigd;
- dat deze benoemingen niet rechtsgeldig zijn (vgl. canones 178-179 van de Codex Iuris Canonici (1983));
- dat er sinds 2009 verschillende pogingen zijn gedaan om in goed overleg de ontstane situatie minnelijk op te lossen, maar dat deze pogingen helaas niet zijn geslaagd;
- dat geconstateerd is dat de personen die thans feitelijk Het Roomsch Catholijk Maagdenhuis besturen het eigen kerkrechtelijk karakter van de instelling, met alle daaraan voor bestuurders, instelling en diocesane bisschop verbonden rechten en plichten, niet erkennen;
- (…)
- dat op mij de taak rust de Stichting tijdelijk te besturen wanneer door welke oorzaak ook geen enkel bestuurslid in functie is en te voorzien in de aanstelling van een nieuw bestuur (Statuten art. 3 lid 8);
- dat hierna te benoemen personen aangegeven hebben bereid te zijn het bestuursambt te aanvaarden;
3.Het geschil
in conventie
- dat het bestuur bevoegd is zijn taak, inclusief beheer van en beschikking over het vermogen, in volledige zelfstandigheid uit te oefenen;
- dat aan de bisschop en het Bisdom zijn toegekend een in objectiviteit te hanteren marginaal toetsingsrecht om in de samenstelling van het bestuur in te grijpen, voor zover daartoe naar objectief oordeel wegens wanbeleid een dringende reden bestaat; en
- dat de Bisschop en het Bisdom slechts gerechtigd zijn om bekrachtiging aan een bestuurdersbenoeming te onthouden voor zover daartoe naar objectief oordeel op grond van een marginale toets wegens wanbeleid een dringende reden bestaat.
4.De beoordeling
in conventie en in voorwaardelijke reconventie
(…) is het wenselijk dat statuten uitdrukkelijk bepalen dat „de kerkelijke vereniging/stichting is een instelling van de Rooms-Katholieke Kerk in de zin van canon 100, par. 1 van de Codex Iuris Canonici en van artikel VII van het Reglement voor het R.K. Kerkgenootschap in Nederland, en bezit als zelfstandig onderdeel volgens het kerkelijk recht rechtspersoonlijkheid, welke ingevolge artikel 2 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek als zodanig is erkend naar Nederlands recht”. Deze uitgebreide, voor juristen wellicht gedeeltelijk overbodige formulering is wenselijk om aan te geven, waarop de rechtspersoonlijkheid stoelt en tot welke categorie de betreffende kerkelijke instelling behoort.’
een overeenkomstig het kerkelijk recht opgerichte rechtspersoon die als zelfstandig onderdeel van het R.-K. Kerkgenootschap in de zin van artikel VII van het Reglement voor het R.-K. Kerkgenootschap in Nederland rechtspersoonlijkheid bezit naar Nederlands recht krachtens artikel 2 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.” Het Maagdenhuis is niet overeenkomstig het kerkelijk recht opgericht, zodat geen sprake kan zijn van een kerkelijke rechtspersoon als hier bedoeld.
bedoeld Algemeen Bestuur weliswaar van mening is dat bedoelde wet op Stichtingen(de Wet op Stichtingen van 31 mei 1956, rechtbank)
op de instelling niet van toepassing is, omdat deze is een Kerkelijke instelling en evenzeer een instelling van weldadigheid als bedoeld in de Armenwet, doch dat het wezen van de instelling overeenstemt met de definitie welke bedoelde wet van een stichting in het algemeen geeft”.
in continuïteit met de historie van 400 jaar is het R.C. Maagdenhuis zelfstandig onderdeel van het R.K. Kerkgenootschap, waarbij historisch de dienende funktie van het Episcopaat vastligt’. Desgevraagd ter zitting kon (de advocaat van) het Maagdenhuis voor deze ogenschijnlijke tegenstrijdigheid geen verklaring geven.
Wij benoemen, de Bisschop bekrachtigt’. Over de verantwoording van het financieel beheer schrijft [naam 1] : ‘
Echter de praktijk – welke ik heb meegemaakt – was dat de Deken van Amsterdam namens de Bisschop jaarlijks een bezoek bracht aan het bestuur, waarbij onder het genot van een glaasje wijn en een sigaar (voor de Eerwaarde) van gedachten werd gewisseld (om een verheven term te geven aan een beleefdheidsbezoek) en waarbij ook de jaarcijfers ter sprake kwamen, echter slechts in het kader van een wel zeer oppervlakkige “controle”.’Volgens [naam 1] is het duidelijk, dat met betrekking tot de werkzaamheid van het Maagdenhuis het de bedoeling is, dat de bisschop een dienende functie vervult, die inhoudt dat hij in geval van misbruik kan ingrijpen.
Toekenning van een kerkelijk ambt heeft plaats: door vrije toewijzing door de bevoegde kerkelijke overheid; door aanstelling door deze gegeven, als een voordracht voorafgegaan is; door bevestiging of toelating door deze verleend, als een verkiezing of postulatie voorafgegaan is; tenslotte door eenvoudige verkiezing en aanvaarding door de gekozene, als de verkiezing geen bevestiging behoeft”. De benoeming door het bestuur zelf valt naar het oordeel van de rechtbank niet onder een van de genoemde wijzen van verkrijging van een kerkelijk ambt, ook niet indien de benoeming aan de bisschop moet worden voorgelegd ter bekrachtiging. Bovendien bepalen de statuten dat de burgerlijke rechter bevoegd is in geval van meningsverschillen over de vraag of de bisschop terecht van zijn marginaal toetsingsrecht gebruik heeft gemaakt. Omdat de burgerlijke rechter niet mag treden in de beoordeling van geloofskwesties, kan het marginaal toetsingsrecht van de bisschop zich niet uitstrekken tot dergelijke geloofskwesties en dient dat recht dus beperkt te zijn tot de vraag of overeenkomstig de normen van het civiele recht sprake is van wanbeleid.
€ 1.086,00 (2 punten x tarief II) aan salaris advocaat. Nu aan de voorwaarde waaronder de reconventionele vordering was ingesteld, niet is voldaan, zal de rechtbank geen kostenveroordeling in reconventie uitspreken.