ECLI:NL:RBAMS:2018:4930

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
13-706683-16 en 13-732018-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepteelt in kelder en het niet melden van inkomsten uit hennepkwekerij

Op 9 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van hennepteelt en het niet melden van inkomsten uit een hennepkwekerij. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 13/706683-16 (A) en 13/732018-16 (B) vallen, gezamenlijk behandeld. De verdachte werd ervan beschuldigd omstreeks 30 november 2015 hennep te hebben geteeld in zijn kelder en in de periode van 1 juni 2015 tot 30 november 2015 nagelaten te hebben aan de gemeente Amsterdam te melden dat hij een hennepkwekerij exploiteerde.

Tijdens het onderzoek door de politie werd op 30 november 2015 een grote hoeveelheid kweekpotten en hennepplanten aangetroffen in de kelder van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de aangetroffen goederen en de omstandigheden voldoende bewijs boden voor de beschuldigingen. De verdediging voerde aan dat de machtiging tot binnentreden onterecht was afgegeven, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan beide tenlastegelegde feiten en legde een taakstraf op van 100 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar.

De rechtbank overwoog dat de verdachte met zijn handelen een bijdrage heeft geleverd aan de handel in en verspreiding van schadelijke softdrugs en dat hij ten onrechte een bijstandsuitkering heeft ontvangen door zijn inkomsten uit de hennepkwekerij niet te melden. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak, maar vond de opgelegde straf passend gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummers: 13/706683-16 (A) en 13/732018-16 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 9 mei 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 1 februari 2018 en 26 april 2018.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, ter terechtzitting gezamenlijk behandeld. De officier van justitie heeft voor deze zaken één straf geëist. Per abuis heeft de rechtbank ter terechtzitting nagelaten de zaken te voegen. De rechtbank zal de zaken alsnog voegen en één vonnis wijzen. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.L. Vermeulen en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.J. Sneller naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt in zaak A – kort gezegd – ervan beschuldigd dat hij omstreeks 30 november 2015 te Amsterdam hennep heeft geteeld.
In zaak B wordt hij – kort gezegd – ervan beschuldigd dat hij in de periode van 1 juni 2015 tot 30 november 2015 te Amsterdam heeft nagelaten aan de gemeente Amsterdam mee te delen dat hij een hennepkwekerij exploiteerde en daaruit inkomsten genoot.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs
3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 28 november 2015 start de politie een onderzoek naar aanleiding van een melding dat er een sterke henneplucht in de buurt van de Admiralengracht te Amsterdam hangt. Onder meer bij de woning van verdachte bellen ze aan. De politie mag in de woning van verdachte rondkijken. Op dat moment zien zij geen bijzonderheden, binnen niet en ook niet in de tuin.
Op 30 november 2015 doet de politie opnieuw onderzoek. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zagen tijdens dit onderzoek een grote hoeveelheid kweekpotten in de achtertuin staan van de woning van verdachte aan de [adres] en roken een sterke henneplucht, komende uit die achtertuin.
De verbalisanten zijn vervolgens de woning van verdachte binnengetreden nadat zij daartoe een machtiging binnentreden hadden verkregen van de hulp officier van justitie.
In de kelder van de woning zagen zij een afgezette ruimte van 2 bij 5 meter. Over deze gehele ruimte was een zwart zeil op de grond bevestigd waarop een witte kalkaanslag zichtbaar was. In deze ruimte was de hennepgeur sterk aanwezig, vele malen sterker dan buiten deze ruimte. De verbalisanten troffen in de kelder zes armaturen, een torenkachel, twee slakkenhuizen, een sterk vervuild koolstoffilter, groei- en bestrijdingsmiddelen, een knipschaar met verse groene hennepresten, drie tijdschakelaars, een thermometer, een hygrometer, een temperatuurventilatieregelaar en een kist met elektriciteitsdraden aan. In de achtertuin zagen de verbalisanten 120 potten staan waaruit een 3 centimeter lange, groene steel stak. Uit de wortels van die stelen kwamen zogenoemde stekkenblokjes. De stelen en stekkenblokjes werden door verbalisant [verbalisant 2] herkend als hennepplanten. In een afvalemmer die naast de potten stond, werden ongeveer 100 afgeknipte groene stelen van ongeveer 40 centimeter met bladeren aangetroffen, die werden herkend als hennepplanten.
De stekken in de potten en de stelen in de afvalemmer waren van goede kwaliteit, in die zin dat er nog geen rottingsproces was opgetreden. In een kattenreismand en in een vuilniszak werden onderscheidenlijk 1482 gram en 1010 gram nog niet ingedroogde henneptoppen aangetroffen.
Verdachte ontving sinds 1 juni 2015 een bijstandsuitkering van de gemeente Amsterdam.
3.2
Geen bewijsuitsluiting
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van zaak A op het standpunt gesteld dat de machtiging tot binnentreden onterecht is afgegeven. De aangetroffen hennepresten bevonden zich in een afgesloten vuilniszak, die de verbalisanten niet hadden kunnen vinden door middel van zoekend rondkijken. Daarmee heeft een doorzoeking plaatsgevonden zonder toestemming van verdachte en zonder machtiging van de rechter-commissaris. De onrechtmatige doorzoeking is een ernstige inbreuk op de privacy van verdachte geweest. Dit levert een ernstig en onherstelbaar vormverzuim op. De aangetroffen hennep dient als resultaat van dat onderzoek te worden uitgesloten van het bewijs.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de machtiging tot binnentreden op goede gronden is afgegeven. De waarnemingen van de verbalisanten op 30 november 2015 leverden een redelijk vermoeden van schuld op in de zin van de Opiumwet. Er is geen sprake geweest van een doorzoeking. In het geval de rechtbank oordeelt dat dit wel het geval is, stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat verdachte voor een doorzoeking toestemming heeft gegeven.
De rechtbank overweegt het volgende. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn ter terechtzitting als getuige gehoord en hebben verklaard dat het zien van de grote hoeveelheid potten in de achtertuin van verdachte en het ruiken van een sterke hennepgeur op 30 november 2015, aanleiding gaf tot het vragen van een machtiging tot binnentreden, die vervolgens door de hulpofficier van justitie is verleend. Gelet op de bevindingen van de verbalisanten, is de rechtbank van oordeel dat er op dat moment sprake was van een redelijk vermoeden in de zin van de Opiumwet. De rechtbank is daarom van oordeel de machtiging tot binnentreden op de juiste gronden is afgegeven.
De raadsvrouw heeft zich tevens op het standpunt gesteld dat de henneptoppen in een afgesloten vuilniszak zaten en dat er door het openen van die vuilniszak sprake is van een doorzoeking.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is geweest van een doorzoeking, Het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting vanwege een onherstelbaar vormverzuim, zal worden verworpen. Daartoe is het volgende redengevend. Het standpunt van de raadsvrouw dat de vuilniszak was afgesloten, vindt geen onderbouwing in het dossier. Uit het dossier blijkt wel dat al het aangetroffen bewijs voor het blote oog zichtbaar was en dus is verkregen op basis van zoekend rondkijken. Het bewijs is daarmee rechtmatig verkregen. Nu geen sprake is geweest van een doorzoeking, kan de vraag of verdachte toestemming heeft verleend voor een doorzoeking van zijn woning onbeantwoord blijven.
3.3
Inhoudelijke standpunten
3.3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Gelet op de aangetroffen goederen in de kelder, de aangetroffen potten met hennepplanten,
de geknipte henneptoppen en het hoge energieverbruik acht de officier van justitie het opzettelijk telen, zoals ten laste is gelegd feit in zaak A, bewezen.
Verdachte ontving een bijstandsuitkering van de Gemeente Amsterdam. Verdachte was verplicht melding te doen van feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Nu verdachte heeft nagelaten te melden dat hij inkomsten heeft verworven uit de exploitatie van een hennepkwekerij, is ook het in zaak B tenlastegelegde feit bewezen.
3.3.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft de tenlastegelegde feiten ontkend. De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de aangetroffen hennep van het bewijs moet worden uitgesloten. Zonder dit bewijs blijft enkel de verklaring van verdachte over dat hij hennep heeft geteeld in zijn tuin voor eigen gebruik. Een bewezenverklaring kan niet worden gebaseerd op één bewijsmiddel. De raadsvrouw heeft daarom verzocht verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde.
Ten aanzien van zaak B heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat van inkomsten uit een hennepplantage geen sprake is geweest. Verdacht heeft daarom niet verzuimd te vermelden dat hij een hennepplantage heeft geëxploiteerd en daaruit inkomsten heeft genoten. De raadsvrouw heeft verzocht verdachte van dit feit vrij te spreken.
3.3.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van zaak A
De aangetroffen attributen, de aangetroffen hennepplanten en het hoge energieverbruik over de afgelopen zes jaren duiden op hennepteelt. De verklaring van verdachte dat de potten onderdeel zijn van zijn moestuin is niet geloofwaardig, nu de onder 3.1 genoemde feiten en omstandigheden wijzen op hennepteelt. De latere verklaring van verdachte dat hij dat jaar slechts negen hennepplanten in zijn tuin had, is evenmin geloofwaardig gelet op de aangetroffen hoeveelheid hennep. Volgens verdachte valt het hoge stroomverbruik te verklaren doordat hij de ruimte in zijn kelder intensief als muziekstudio heeft gebruikt. Deze verklaring is ongeloofwaardig omdat uit de bevindingen van de verbalisanten blijkt dat er geen studio in bedrijf was en ook niet aannemelijk is dat een geluidsstudio als door de verdachte beschreven het vastgestelde stroomverbruik kan verklaren.
Uit het dossier blijkt dat de hennepkwekerij al deels was ontmanteld toen verbalisanten de woning van verdachten zijn binnengetreden. Met teelt wordt echter het gehele illegale productieproces bedoeld, vanaf het laten groeien van hennepplanten of -stekken tot en met de verkoop en aflevering van het eindproduct. De hennep bevond zich op 30 november 2015 in de woning van verdachte, zodat voornoemd proces op die datum nog niet was voltooid en nog steeds sprake was van telen. De rechtbank acht de in zaak A tenlastegelegde hennepteelt dan ook bewezen.
Ten laste is gelegd dat verdachte een hoeveelheid van 2592 gram hennep heeft geteeld.
De rechtbank beschouwt die hoeveelheid als een kennelijke verschrijving van ‘2492’ gram hennep, welke hoeveelheid in de woning is aangetroffen, zo blijkt uit het dossier. De rechtbank zal dit mindere bewezen verklaren. Verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Ten aanzien van zaak B
Het staat vast dat verdachte sinds 1 juni 2015 een bijstandsuitkering van de gemeente Amsterdam kreeg. Op de ontvanger van een dergelijke uitkering rust de verplichting melding te doen van werkzaamheden en inkomsten die van invloed kunnen zijn op het recht op de uitkering. Uit de berekeningen die door deskundigen zijn gemaakt in het kader van de ontnemingsvordering volgt dat in de periode van 22 september 2009 tot 30 november 2015 sprake is geweest van zestien oogsten, waarbij de opbrengst van die oogsten is geschat op een bedrag van € 177.382,40. Er is geen reden om aan te nemen dat verdachte uit de oogsten geen inkomsten heeft genoten. De rechtbank acht op grond daarvan bewezen dat verdachte in de periode van 1 juni 2015 tot en met 30 november 2015 een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd en daaruit inkomsten heeft genoten. Verdachte heeft hiervan geen melding gemaakt, terwijl hij wist dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van zijn recht op de bijstandsuitkering. De rechtbank acht daarom het feit zoals ten laste gelegd in zaak B bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de als bijlage II aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van zaak A
op 30 november 2015 te Amsterdam, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan [adres] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 2492 gram hennep en delen van hennepplanten.
Ten aanzien van zaak B
in de periode vanaf 1 juni 2015 t/m 30 november 2015 te Amsterdam, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Participatiewet, telkens opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, immers heeft hij in die periode en op die plaats niet aan genoemde dienst medegedeeld of kenbaar gemaakt dat hij werkzaamheden heeft verricht, te weten het exploiteren van een hennepkwekerij en inkomsten heeft genoten, te weten uit exploitatie van een hennepkwekerij, zijnde dit gegevens waarvan hij wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van het recht van verdachte op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een bijstandsuitkering krachtens de Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf.
De rechtbank leest in de tenlastelegging waar staat “de gemeente Amsterdam”, “het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam”. De tenlastelegging is toegesneden op de verplichting uit artikel 17 van de Participatiewet om het college, als orgaan van de gemeente, onverwijld alle voor de uitkering relevante feiten en omstandigheden mee te delen. In de tenlastelegging is kennelijk per vergissing de gemeente, in plaats van het college vermeld. Door de verbeterde lezing is de verdachte niet in zijn verdediging geschaad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze ook verbeterd. Verdachte is hierdoor evenmin in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De raadsvrouw heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de aangetroffen hennep de oogst van drie buitenplanten betreft. De buitenplanten bevatten dusdanig veel stengels dat deze kunnen worden verward voor losse planten. Gelet op het gedoogbeleid dat een vijftal planten per persoon toestaat, heeft de raadsvrouw verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Daarbij heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het gewicht van de aangetroffen hoeveelheid hennep niet op juiste wijze is vastgesteld, omdat de hennep is gewogen met de weegschaal van de verdachte zelf en niet met een geijkte weegschaal.
Gelet op de aangetroffen hoeveelheid hennep acht de rechtbank onaannemelijk dat die hoeveelheid afkomstig is van de oogst van drie buitenplanten. De omstandigheid dat de hennep is gewogen met een niet geijkte weegschaal kan met zich meebrengen dat het gewicht niet met grote nauwkeurigheid is vastgesteld, maar gesteld noch gebleken is dat de weegschaal van verdachte een zo grote afwijking vertoonde dat daaruit niet een redelijke indicatie van de aangetroffen hoeveelheid hennep kan worden afgeleid. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsvrouw dat verdachte conform het gedoogbeleid heeft gehandeld en dat dit moet leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Ook het bestaan van een andere rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar in zaak A en zaak B bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar. De officier van justitie acht een voorwaardelijk deel als stok achter de deur passend bij een ontkennende verdachte. Gelet op het tijdsverloop vordert zij een proeftijd van 1 jaar in plaats van de gebruikelijke 2 jaren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht of, subsidiair, een voorwaardelijke taakstraf passend is. Zij heeft hiertoe de volgende omstandigheden aangevoerd.
De aangetroffen hennep betrof natte hennep. Het uitgangspunt is ten aanzien van de verhouding nat-droog bij het drogen slechts 1/5e deel van de natte hennep overblijft. Dat zou in dit geval betekenen dat een opbrengst van 500 gram overblijft. De oriëntatiepunten van het LOVS beginnen pas bij 50 planten, terwijl verdachte slechts drie planten had. Bovendien is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn en is verdachte een first offender.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft in zijn kelder een lange periode hennep geteeld. Met zijn handelen heeft hij een bijdrage geleverd aan de handel in en verspreiding van voor de gezondheid schadelijke softdrugs en daarmee gepaard gaande andere criminaliteit. Verdachte heeft geen blijk gegeven van enig zelfinzicht. Evenmin heeft hij verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Het kan niet anders dan dat verdachte enkel heeft gehandeld uit financieel gewin en daarbij geen oog heeft gehad voor de risico’s voor de volksgezondheid en de schade voor de samenleving die uit het gebruik van hennep kunnen voortvloeien. Doordat verdachte niet heeft gemeld dat hij een hennepplantage exploiteerde en daaruit inkomsten genoot, heeft verdachte ten laste van gemeenschapsgeld ten onrechte een bijstandsuitkering ontvangen.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met een overschrijding van de redelijke termijn. Verdachte is op 30 november 2015 in verzekering gesteld en kon vanaf die dag in redelijkheid verwachten dat tegen hem voor een strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. Wat de berechting van de zaak in eerste aanleg betreft, geldt als uitgangspunt dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in beginsel dient te zijn afgerond met een eindvonnis, binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. Het eindvonnis in de onderhavige zaak wordt nu, op 9 mei 2018, gewezen. Dat is meer dan tweeënhalf jaar na het aanvangen van de redelijke termijn. Er is zo sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim vijf maanden. De omstandigheid dat zaak B op 9 februari 2017 is aangehouden om tezamen met zaak A te worden behandeld, rechtvaardigt de overschrijding van de redelijke termijn niet.
Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Zou deze zaak binnen redelijke termijn zijn behandeld dan zou alles afwegende een onvoorwaardelijke taakstraf van 100 uren passend zijn geweest.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank nu een taakstraf van 100 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar, passend en geboden.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
5093081: 1 stuk personenauto, Volvo V40 1999 met kenteken [kenteken] , groen
5093089: 1 stuk gitaar, Nashville Framus, bruin
5093090: 1 stuk gitaar, Yamaha, rood
5093093: 1 stuk gitaar, Darryl Jones Lakland
5093094: 1 stuk gitaar, Squier, bruin
5093098: 1 stuk gitaar, EMG HZ, bruin
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte van voornoemde voorwerpen gelasten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 227b van het Wetboek van Strafrecht, artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en artikel 17 van de Participatiewet.

10. Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11, lid 2, van de Opiumwet.
Ten aanzien van zaak B
In strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, en terwijl hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking of tegemoetkoming/de hoogte of de duur van een verstrekking of tegemoetkoming.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
100 (honderd) uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig) dagen.
Beveelt dat een gedeelte van deze straf, groot
40 (veertig) uren,niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij verdachte zich voor het einde van de op
1 (een) jaarbepaalde proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van
20 (twintig) dagen.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
5093081: 1 stuk personenauto, Volvo V40 1999 met kenteken [kenteken] , groen
5093089: 1 stuk gitaar, Nashville Framus, bruin
5093090: 1 stuk gitaar, Yamaha, rood
5093093: 1 stuk gitaar, Darryl Jones Lakland
5093094: 1 stuk gitaar, Squier, bruin
5093098: 1 stuk gitaar, EMG HZ, bruin
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Eichperger, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en A.W.C.M. van Emmerik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B. Pünt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 mei 2018.