ECLI:NL:RBAMS:2018:4929

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
13-706683-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen [veroordeelde], die eerder was veroordeeld voor hennepteelt. De officier van justitie, mr. M.L. Vermeulen, had een vordering ingediend op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel van [veroordeelde] werd geschat op € 155.148,80. Tijdens de zitting op 26 april 2018 werd dit bedrag aangepast naar € 149.676,40. De rechtbank heeft vastgesteld dat [veroordeelde] zich schuldig heeft gemaakt aan hennepteelt en dat er aanwijzingen zijn voor meerdere oogsten in de periode van 23 september 2009 tot 30 november 2015. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld aan de hand van een financieel rapport, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel werd berekend. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim en dat er geen hennepkwekerij was aangetroffen. De rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat de bewijsvoering voldoende was om de vordering te onderbouwen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 149.676,40, dat [veroordeelde] aan de Staat moet betalen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/706683-16 (ontneming)
Datum uitspraak: 9 mei 2018
Tegenspraak
VONNIS
Verkort vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/706683-16, tegen:
[veroordeelde], hierna te noemen [veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de ontnemingsvordering van de officier van justitie, mr. M.L. Vermeulen, en het onderzoek op de terechtzitting van 26 april 2018. [veroordeelde] werd ter zitting vertegenwoordigd door mr. J.J. Sneller.

2.De vordering

De schriftelijke vordering van de officier van justitie is gedateerd op 4 januari 2018 en strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan [veroordeelde] opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 155.148,80.
Ter terechtzitting van 26 april 2018 heeft de officier van justitie haar vordering gewijzigd, met dien verstande dat zij het maximumbedrag bijstelt op € 149.676,40.
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze vordering verwijst, verstaat de rechtbank de vordering aldus dat deze betreft het feit waarvoor [veroordeelde] in onderliggende strafzaak is veroordeeld en soortgelijke feiten.
De rechtbank merkt op dat de wettekst van artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht tot 1 juli 2011 sprak over ‘soortgelijke feiten’ en na die datum spreekt over ‘andere feiten’. Onderhavige feiten passen in beide definities.

3.Grondslag van de vordering

[veroordeelde] is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 mei 2018 [1] ter zake van het volgende strafbare feit veroordeeld.
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11, lid 2, van de Opiumwet; oftewel: hennepteelt op 30 november 2015.
De stukken betreffende de ontnemingsvordering en de stukken van de strafzaak bevatten verder aanwijzingen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan soortgelijke feiten, namelijk dat [veroordeelde] in een periode van zes jaar voorafgaand aan de hennepteelt waarvoor hij in de strafzaak is veroordeeld, hennep heeft geteeld. De vordering is daarop mede gebaseerd.

4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie vindt haar grondslag in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel (hierna: het rapport) van 16 februari 2016 [2] en een ongedateerde aanvulling op dat rapport. De conclusie van dit rapport en de aanvulling daarop luidt dat het door [veroordeelde] wederrechtelijk verkregen voordeel € 155.148,80 bedraagt.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering gewijzigd in die zin dat de kosten van de stekjes als aftrekbare kosten worden meegenomen. Bovendien zijn de investeringskosten ten onrechte gesteld op € 250,- per oogst in plaats van € 150,- per oogst. De officier van justitie stelt op grond hiervan het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 149.676,40.
Hoewel [veroordeelde] in de onderliggende strafzaak slechts is veroordeeld voor het telen omstreeks 30 november 2015, is op grond van de aangetroffen apparatuur en voorwerpen en het stroomverbruik meer dan aannemelijk dat [veroordeelde] meerdere oogsten heeft gehad en daaruit voordeel heeft genoten. Op grond van het stroomverbruik is berekend dat sprake is geweest van 16 oogsten.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat in de onderliggende strafzaak sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim, zonder welk verzuim er in het geheel geen hennep zou zijn aangetroffen en er dus geen grondslag voor een ontnemingsvordering zou zijn geweest. Daarom heeft zij verzocht de vordering integraal af te wijzen. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat er geen hennepkwekerij is aangetroffen in de woning van [veroordeelde] . Er zijn geen omstandigheden gebleken die de aanwezigheid van een hennepkwekerij zouden onderbouwen. Er heeft geen THC-meting plaatsgevonden en er zijn geen aanwijzingen van geldopbrengsten van een hennepplantage gevonden. Hoewel een aantal van de aangetroffen goederen zouden kunnen voorkomen in een kwekerij, heeft [veroordeelde] voor deze goederen een verklaring gegeven. De gehele vordering is bovendien ten onrechte gebaseerd op het stroomverbruik van [veroordeelde] . De aangetroffen ruimte in de kelder was sinds 2009/2010 in gebruik als oefenruimte voor meerdere muzikanten.
Dit verklaart de toename in het energieverbruik. De raadsvrouw heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de berekening van het aantal oogsten niet juist kan zijn. Als een kweekperiode van 11 weken als uitgangspunt wordt genomen, zou het aantal oogsten hoger zijn dan in het rapport is berekend. Als wordt uitgegaan van de verklaring van de expert ter plaatse dat een kweek van 120 planten met 6 lampen 4000 kWh per kweek zou kosten, zou het aantal oogsten lager zijn dan in het rapport is berekend. De berekende zestien oogsten zijn daarom in ieder geval onjuist.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank neemt bij de beoordeling van de vordering de volgende maatstaf in acht.
Het rapport is een wettig bewijsmiddel, dat zodanig is ingericht dat daarin, onder verwijzing naar of samenvatting van aan de inhoud van andere wettige bewijsmiddelen ontleende gegevens, gevolgtrekkingen zijn gemaakt over de verschillende posten die aan het in het rapport weergegeven wederrechtelijk verkregen voordeel ten grondslag worden gelegd. Geen rechtsregel staat er aan in de weg om de schatting van het wederrechtelijk voordeel uitsluitend op de inhoud van een dergelijk financieel rapport te doen berusten. Indien een gevolgtrekking uit het rapport voldoende gemotiveerd is betwist, zal de rechtbank motiveren op grond waarvan – ondanks of vanwege hetgeen tegen deze gevolgtrekking en de onderliggende feiten en omstandigheden is aangevoerd – deze gevolgtrekking al dan niet wordt aanvaard.
De rechtbank zal niet ingaan op het verweer van de raadsvrouw dat in de onderliggende strafzaak sprake is geweest van een vormverzuim. Verweren in de ontnemingsprocedure dienen immers rechtstreeks betrekking te hebben op de ontnemingsvordering.
Overigens heeft de rechtbank in de onderliggende strafzaak geoordeeld dat van een dergelijk vormverzuim geen sprake is geweest.
De indicatoren die in het rapport worden genoemd, te weten 120 potten met potgrond en plantenresten, 2492 gram nog niet ingedroogde henneptoppen, zes armaturen, het aangetroffen knipschaartje met hennepresten, het sterk vervuilde koolstoffilter en het buitensporige energieverbruik over de afgelopen zes jaren, wijzen op meerdere oogsten.
Deze indicatoren en de berekeningen in het rapport leveren volgens de rechtbank voldoende aanwijzingen voor het feit dat sprake is geweest van 16 oogsten. De verklaring van verdachte dat hij zich heeft gehouden aan het maximum van 5 THC houdende planten acht de rechtbank gelet op de bevindingen uit het rapport ongeloofwaardig. De stelling dat de toename in het energieverbruik is veroorzaakt door bepaalde muziekapparatuur is onvoldoende onderbouwd.
Er is geen reden om aan te nemen dat verdachte uit die oogsten geen voordeel heeft genoten. De rechtbank volgt dan ook de berekening in het rapport, de aanvulling daarop en de door de officier van justitie gewijzigde aftrekbare kosten. Die berekening is hieronder weergegeven. Op basis van die berekening is aannemelijk geworden dat [veroordeelde] in de periode van 23 september 2009 tot 30 november 2015 zestien keer heeft geoogst en daarvan voordeel heeft genoten.
Bruto opbrengst
16 oogsten × € 11.086,40
=
177.382,40
Variabele kosten
16 oogsten × € 891,60
=
-€
14.265,60
Energie:
€ 13.440
=
-€
13.440,-
Totale opbrengst
149.676,80
De rechtbank schat het wederrechtelijk verkregen voordeel op dat totaalbedrag: € 149.676,80.
Nu de ontnemingsvordering ziet op een bedrag van € 149.676,40 zal de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vaststellen op laatstgenoemd bedrag.

5.De verplichting tot betaling

De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met het feit dat [veroordeelde] een inkomen op minimumniveau geniet en dat hij geen enkel uitzicht heeft op de aflossing van een dergelijk bedrag. De raadsvrouw heeft daarom verzocht de vordering ernstig te matigen.
Niet is gebleken van feiten en omstandigheden, op grond waarvan het door veroordeelde te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld dan op het bedrag van het geschatte voordeel. Niet is gesteld of gebleken dat [veroordeelde] op dit moment en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben. De enkele stelling van de raadsvrouw dat [veroordeelde] een inkomen op minimumniveau geniet is daartoe onvoldoende. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat een vordering tot lijfsdwang op de voet van artikel 577c Wetboek van Strafvordering niet wordt toegewezen als de veroordeelde aannemelijk maakt dat hij buiten staat is aan de betalingsverplichting te voldoen.
De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op € 149.676,40.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van
€ 149.676,40(honderdnegenenveertigduizend zeshonderdenzesenzeventig euro en veertig cent).
Legt op aan [veroordeelde] de verplichting tot betaling van
€ 149.676,40(honderdnegenenveertigduizend zeshonderdenzesenzeventig euro en veertig cent) aan de Staat.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Eichperger, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en A.W.C.M. van Emmerik, rechters,
in tegenwoordigheid van B. Pünt, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 mei 2018.

Voetnoten

1.Een geschrift, te weten een vonnis van 9 mei 2018 van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam inzake [veroordeelde] (13/706683-16).
2.Een geschrift, te weten een financieel rapport contra [veroordeelde] inclusief onderliggende stukken, van 16 februari 2016, opgesteld door [naam persoon] , waarin een berekening is gemaakt van het door verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel.