ECLI:NL:RBAMS:2018:4926

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
13-729061-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van valsheid in geschrifte en gebruik maken van valse geschriften met overschrijding van de redelijke termijn

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte op 12 april 2018 veroordeeld voor het medeplegen van valsheid in geschrifte en het gebruik maken van valse geschriften. De zaak heeft een voorgeschiedenis die teruggaat tot een eerdere veroordeling in 2014, die in hoger beroep door het gerechtshof is vernietigd. De rechtbank heeft op tegenspraak geoordeeld na een zitting op 29 maart 2018, waarbij de officier van justitie mr. Z. Trokic en de raadsman van de verdachte, mr. R.P.G. van der Weide, aanwezig waren. De verdachte werd verweten dat hij samen met een ander in de periode van 1 augustus 2012 tot en met 19 oktober 2012 valse documenten heeft opgemaakt en gebruikt, met als doel om onterecht een huurovereenkomst en een uitkering te verkrijgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader valse werkgeversverklaringen en aanvraagformulieren hebben ingediend, waarbij zij wisten dat deze documenten vals waren. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft daarbij de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/729061-13 (Promis)
Datum uitspraak: 12 april 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1956,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [gba adres] ,
volgens zijn opgave thans wonende aan [woonadres] .

1.Voorgeschiedenis

Bij vonnis van deze rechtbank van 4 september 2014 is de verdachte in deze zaak bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden.
In hoger beroep is het vonnis van de rechtbank door het gerechtshof vernietigd, kort gezegd omdat de rechtbank bij verstek vonnis had gewezen, zonder dat de wijzing van de tenlastelegging aan de verdachte was betekend. Het hof heeft de zaak teruggewezen naar de rechtbank. De verdachte is in het tegen het arrest van het hof ingestelde cassatieberoep niet ontvankelijk verklaard.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 maart 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. Z. Trokic en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.P.G. van der Weide, naar voren hebben gebracht.

3.Tenlastelegging

Verdachte wordt – na wijziging van de tenlastelegging – kort gezegd verweten dat hij zich in de periode van 1 augustus 2012 tot en met 19 oktober 2012 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrifte. Daarnaast wordt hem verweten dat hij zich in de periode van 1 augustus 2012 tot en met 14 december 2012 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het gebruik maken van valse geschriften.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich, net zoals in het schriftelijk stuk dat hij op de zitting heeft overgelegd, op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen, met dien verstande dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het met behulp van valse stukken verkrijgen van een WW-uitkering en een ZW-uitkering ten behoeve van [persoon 1] , omdat dit buiten de tenlastegelegde periode heeft plaatsgevonden.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat verdachte de betreffende documenten te goeder trouw heeft opgemaakt. Er kan niet worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de valsheid van de gegevens die hij op de documenten heeft ingevuld. In dat kader kan ook niet worden bewezen dat verdachte een vals geschrift als echt en onvervalst heeft gebruikt. Verdachte was immers niet op de hoogte van de valsheid. Verdachte heeft verklaard in opdracht van een zekere [persoon 2] te hebben gehandeld. Omdat [persoon 2] directeur was [naam bedrijf 1] B.V. mocht hij er op vertrouwen dat de gegevens die hem door [persoon 2] verstrekt zijn juist waren. De verklaring van verdachte wordt ondersteund door de verklaring van [persoon 3] .
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de in bijlage II van dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen, de tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen. De verklaring van verdachte dat [persoon 2] hem de opdracht zou hebben gegeven de werkgeversverklaring op te maken, wordt weerlegd door de inhoud van de tapgesprekken tussen verdachte en medeverdachte [persoon 1] en de verklaring van die [persoon 1] over de rol van verdachte.
Verdachte zal van het cumulatief tenlastegelegde, derde en vierde gedachtestreepje, worden vrijgesproken, omdat het met valse stukken verkrijgen van een WW-uitkering en een ZW-uitkering van het UVW ten behoeve van [persoon 1] buiten de tenlastegelegde periode heeft plaatsgevonden.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht, op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II van dit vonnis zijn opgenomen, bewezen dat verdachte:
in de periode van 1 augustus 2012 tot en met 19 oktober 2012 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander
A. een werkgeversverklaring en
B. een aanvraagformulier 'overname betalingsverplichting vanwege betalingsonmacht
werkgever'
geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers hebben verdachte en zijn mededader in strijd met de waarheid
A. op die werkgeversverklaring vermeld of doen vermelden dat [persoon 1] een bruto jaarsalaris ontving van € 34.320,00 en dat verdachte bedrijfsleider was en
B. op dat aanvraagformulier 'overname betalingsverplichting vanwege betalingsonmacht werkgever' vermeld of doen vermelden dat [persoon 1] werkzaam was bij [naam bedrijf 1] B.V. als voorman glasvezelmonteur en een maandelijks brutoloon ontving van € 2.860,00,
met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken
en
in de periode van 1 augustus 2012 tot en met 14 december 2012 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk gebruik heeft gemaakt van
A. een valse werkgeversverklaring en
B. een vals aanvraagformulier 'overname betalingsverplichting in vanwege betalingsonmacht
werkgever',
geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware die echt en onvervalst, bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid
A. op die werkgeversverklaring is vermeld dat [persoon 1] een bruto jaarsalaris ontving van € 34.320,00 en dat verdachte bedrijfsleider was en
B. op dat aanvraagformulier 'overname betalingsverplichting vanwege betalingsonmacht werkgever' is vermeld dat [persoon 1] werkzaam was bij [naam bedrijf 1] B.V. als voorman glasvezelmonteur en een maandelijks brutoloon ontving van € 2.860,00,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte en zijn mededader voornoemde geschriften hebben verstrekt aan [naam bedrijf 2] B.V. en [naam bedrijf 3] B.V. en het [instantie] ten behoeve van
- het verkrijgen van een huurovereenkomst met betrekking tot de woonruimte gelegen aan de [adres] en
- het verkrijgen van een voorschot uitkering wegens betalingsonmacht van het [instantie] ten
behoeve van medeverdachte [persoon 1] ,
terwijl verdachte en zijn mededader wisten dat die geschriften bestemd waren tot gebruik als ware deze geschriften echt en onvervalst.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden met aftrek van voorarrest. Hij acht zich niet gehouden aan de strafeis die zijn ambtsgenoot in 2014 heeft gevorderd, zodat hij, ook na rekening te hebben gehouden houden met het overschrijden van de redelijke termijn, tot een zelfde eis komt als indertijd.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat, voor zover de rechtbank tot een veroordeling komt, de straf zoals opgelegd in het door het hof vernietigde vonnis – gelet op het tijdsverloop van ruim vijf jaar en daarmee de schending van de redelijke termijn– aanzienlijk moet worden gematigd. Ook de persoonlijke omstandigheden van verdachte zouden matigend op de straf moeten werken. Verdachte heeft zijn leven nu redelijk op de rit. Hij is bezig met het opzetten van een onderneming. Het zou zeer onwenselijk en contraproductief zijn als deze positieve lijn wordt doorkruist door een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Een gevangenisstraf van drie maanden is bij uitstek geschikt om zich te laten vervangen door een taakstraf, eventueel te combineren met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, zoals uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft samen met zijn mededader valse stukken opgemaakt om voor zijn mededader een huurovereenkomst voor een woning en een voorschot op een uitkering van het [instantie] te verkrijgen. Door gebruik te maken van deze valse geschriften heeft de mededader van verdachte ten onrechte een huurovereenkomst kunnen afsluiten en een uitkering van het [instantie] genoten. In het maatschappelijke verkeer wordt aan de betrouwbaarheid van schriftelijke bewijsstukken groot gewicht toegekend. Door valse stukken op te maken en te gebruiken heeft de verdachte het vertrouwen dat in die stukken moet kunnen worden gesteld beschaamd. Met die valse stukken heeft de mededader van verdachte een woning kunnen huren, terwijl hij daarvoor gezien zijn financiële positie niet in aanmerking kwam. De verhuurder heeft daardoor een ongerechtvaardigd verhaalsrisico gelopen. Daarnaast heeft de mededader ten laste van gemeenschapsgeld geruime tijd ten onrechte een uitkering ontvangen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 2 maart 2018 waaruit blijkt dat hij zich eerder schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten, waaronder het medeplegen van valsheid in geschrift.
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De rechtbank zoekt daarbij aansluiting bij de overwegingen van de Hoge Raad in zijn arrest van 17 juni 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD2578). Daaruit volgt dat wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. Ook in hoger beroep geldt dat het geding met een einduitspraak dient te zijn afgerond binnen twee jaar nadat het rechtsmiddel is ingesteld.
Verdachte is op 18 december 2013 in verzekering gesteld. De inverzekeringstelling heeft te gelden als het moment waarop de redelijke termijn gaat lopen. Op 4 september 2014 is door de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam vonnis gewezen. Die uitspraak is binnen twee jaar na de aanvang van de termijn gedaan, zodat toen nog geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn. Verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof heeft op 21 mei 2015 arrest gewezen in het hoger beroep. Als men ervan uitgaat dat een nieuwe termijn is gaan lopen na de uitspraak van het hof, dan zou de redelijke termijn met circa 10 maanden zijn overschreden. Gezien het feit dat het arrest van het hof geen eindarrest is, is de rechtbank van oordeel dat bij de beoordeling van de vraag in hoeverre de redelijke termijn is overschreden niet alleen moet worden gekeken naar de afzonderlijke fases in het proces, maar rekening moet worden gehouden met de gehele duur van de procedure tot de datum van dit vonnis. Dit tijdsverloop is niet aan verdachte toe te rekenen en kan ook niet worden gerechtvaardigd door bijvoorbeeld de ingewikkeldheid van de zaak. De zaak had na de niet-ontvankelijk verklaring in het cassatieberoep eerder op zitting kunnen worden gepland. De rechtbank vindt de eis van de officier van justitie, de overschrijding van de redelijke termijn weggedacht, een passende bestraffing. In de overschrijding van de redelijke termijn ziet de rechtbank aanleiding om in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf te kiezen voor een lichtere vorm van straf. De rechtbank zal daarom een taakstraf van 180 uur op leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 47, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
180 (honderdtachtig) uur,met bevel voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 (negentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden, naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. J. Huber en I. Mannen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B. Pünt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 april 2018.