ECLI:NL:RBAMS:2018:4922

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
13/702682-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling, veroordeling voor bedreiging en voorhanden hebben van een veerdrukpistool

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 juni 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder mishandeling van zijn echtgenote en kinderen, bedreiging van zijn echtgenote, en het voorhanden hebben van een veerdrukpistool. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de mishandeling van zijn echtgenote en kinderen, omdat er onvoldoende bewijs was om deze beschuldigingen te ondersteunen. De verklaringen van de aangeefster waren te vaag en er ontbrak ondersteunend bewijs van getuigen. De rechtbank oordeelde dat de bedreigingen die de verdachte via WhatsApp aan zijn echtgenote had geuit, wel bewezen konden worden, evenals het voorhanden hebben van een veerdrukpistool. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf dagen, met aftrek van voorarrest, en heeft de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen contactverbod opgelegd hoefde te worden, gezien de omstandigheden van de zaak en de lopende echtscheidingsprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/702682-17
Datum uitspraak: 22 juni 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 juni 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.C. van Kampen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. V.G. Kraal, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij:
Feit 1:in de periode van 1 juli 2007 tot en met 8 oktober 2017 te Amsterdam [persoon 1] meermalen heeft bedreigd;
Feit 2:in de periode van 1 juli 2007 tot en met 8 oktober 2017 te Amsterdam zijn echtgenote [persoon 1] meermalen heeft mishandeld;
Feit 3:in de periode van oktober 2013 tot en met 8 oktober 2017 te Amsterdam zijn kinderen [persoon 2] en [persoon 3] meermalen heeft mishandeld;
Feit 4:in de periode van 1 juli 2007 tot en met 8 oktober 2017 te Amsterdam een veerdrukpistool voorhanden heeft gehad.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
De verdediging heeft aangevoerd dat het onder gedachtestreepje 1 en 2 van feit 1 ten laste gelegde deels verjaard is en dat het Openbaar Ministerie voor dit deel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Met betrekking tot dit verweer overweegt de rechtbank als volgt.
Aan verdachte is onder feit 1 het misdrijf bedreiging ten laste gelegd. Op dit feit staat een maximale gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren ( artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr)).
Op grond van artikel 70 Sr vervalt het recht tot strafvordering door verjaring in zes jaren voor de misdrijven waarop een gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld.
Uit de stukken blijkt dat de officier van justitie op 13 oktober 2017 de inbewaringstelling van verdachte heeft gevorderd. Uit de stukken blijkt niet van enige hieraan voorafgaande daad van vervolging, zodat kan worden vastgesteld dat de verjaring op 13 oktober 2017 is gestuit.
Gelet op het bovenstaande is het recht tot strafvervolging wegens verjaring vervallen voor bedreigingen geuit vóór 13 oktober 2011 (op grond van artikel 70 lid 1 onder 2 in samenhang met artikel 72 Sr). Dit betekent dat de officier van justitie voor feit 1 gedeeltelijk niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Voor het overige is de officier van justitie ontvankelijk in haar vervolging.
Overige voorvragen
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, zij bevoegd is tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten, en er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat verdachte op grond van de in het dossier bevindende bewijsmiddelen kan worden veroordeeld voor alle ten laste gelegde feiten.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich ten aanzien van feit 4 aan het oordeel van de rechtbank. Voor het overige heeft hij vrijspraak bepleit.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Partiële vrijspraak van feit 1
De rechtbank zal de met losse gedachtestreepjes aangeduide strafbare gedragingen afzonderlijk van elkaar bespreken.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van de ten laste gelegde bedreigingen, dient er naast de aangifte voldoende ondersteunend bewijs aanwezig te zijn in het dossier. Verdachte ontkent zijn echtgenote, [persoon 1] (hierna: aangeefster), te hebben bedreigd. Naast de aangifte bevindt zich in het dossier een aantal getuigenverklaringen.
Onder het eerste gedachtestreepje wordt verdachte verweten dat hij aangeefster eenmaal of meermalen heeft bedreigd door haar dreigend een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) voor te houden. Aangeefster verklaart dat verdachte haar regelmatig een vuurwapen liet zien en dat hij daarbij zei dat hij over alles kon beschikken. Aangeefster koppelt deze bedreigingen niet aan een bepaalde plaats of datum. Geen van de getuigen verklaart over een vuurwapen. Dat in de slaapkamer van de woning van verdachte en aangeefster een op een vuurwapen gelijkend voorwerp is aangetroffen, is onvoldoende voor het oordeel dat zij daarmee ook is bedreigd. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat verdachte aangeefster met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) heeft bedreigd. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de onder het eerste gedachtestreepje ten laste gelegde gedraging.
Onder het tweede gedachtestreepje wordt verdachte verweten dat hij aangeefster in de periode van januari 2017 tot en met 8 oktober 2017 eenmaal of meermalen dreigend een mes heeft voorgehouden en daarbij heeft gezegd haar te zullen neersteken of te verminken. Ook over het bedreigen met een mes is aangeefster weinig concreet. Zij geeft geen gedetailleerde omschrijving van een specifieke situatie of een precieze tijd en plaats. Geen van de getuigen verklaart over een mes. [persoon 4] , de zus van aangeefster, verklaart niet over bedreigingen op een bepaalde plaats of datum. Wel heeft zij verdachte op een dag horen zeggen: ‘Als mijn vrouw bij mij weggaat dan krijgt ze een litteken, dan vermink ik haar’. Deze verklaring geeft echter onvoldoende specifieke steun aan de verklaring van aangeefster om vast te stellen dat verdachte aangeefster met een mes heeft bedreigd. Verdachte zal hier daarom van worden vrijgesproken.
Onder het derde gedachtestreepje wordt verdachte verweten dat hij aangeefster op 8 oktober 2017 via WhatsApp heeft bedreigd. Verdachte bekent dat hij de berichten heeft gestuurd maar dat deze berichten niet dreigend waren bedoeld. Voor een veroordeling voor bedreiging met zware mishandeling is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat zij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de bewoordingen die verdachte via WhatsApp heeft geuit en de verklaring van aangeefster hierover, dat zij door de berichten erg angstig is geworden, voldaan is aan het genoemde vereiste. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder het derde gedachtestreepje ten laste gelegde schriftelijke bedreiging.
4.3.2
Vrijspraak van feit 2 en 3
Onder feit 2 wordt aangever verweten dat hij aangeefster meermalen heeft mishandeld. Onder feit 3 dat hij zijn kinderen [persoon 2] en [persoon 3] meermalen heeft mishandeld. Net als bij de bedreigingen dient er voor de ten laste gelegde mishandelingen, naast de aangifte voldoende ondersteunend bewijs aanwezig te zijn in het dossier. Over de verklaringen van aangeefster wordt – meer in het algemeen – nogmaals opgemerkt dat zij de in haar aangifte genoemde situaties weinig concreet maakt en geen gedetailleerde omschrijving van een situatie geeft en geen precieze tijd of plaats noemt. Aangeefster verklaart verder, wanneer de politie daar naar vraagt, ook nooit naar een dokter of arts te zijn geweest, geen foto’s van letsel te hebben en geen dagboek of aantekeningen bij te hebben gehouden.
Verdachte ontkent aangeefster en zijn kinderen te hebben mishandeld. Naast de aangifte bevinden zich in het dossier een aantal getuigenverklaringen. De door aangeefster meest concreet omschreven situaties zijn van jaren terug en worden door deze getuigenverklaringen niet ondersteund. Meerdere getuigen verklaren expliciet zelf nooit fysiek geweld van verdachte tegen aangeefster te hebben waargenomen. Een enkele getuige die wel over geweld tegen aangeefster verklaart, omschrijft een situatie die aangeefster niet noemt. Zo verklaart [persoon 4] , de zus van aangeefster, over het door verdachte knijpen in de arm van aangeefster. De broer van aangeefster, [persoon 5] , verklaart eens te hebben gezien dat verdachte aangeefster stevig vastpakte en wegduwde. Deze door de getuigen genoemde situaties sluiten echter niet aan bij de aangifte. Hetzelfde geldt voor de meer concreet omschreven situaties over mishandeling van de kinderen door verdachte. De door getuigen genoemde situaties worden niet door aangeefster genoemd en andersom. Ook bevindt zich in het dossier nog een verklaring van een anoniem gebleven getuige die mishandeling van de kinderen omschrijft. Een verklaring van een anonieme getuige kan slechts dan voor het bewijs worden gebruikt indien deze in belangrijke mate wordt ondersteund door andere zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. In het onderhavige geval is daarvan geen sprake. Bovendien kan de rechtbank niet vaststellen dat de anonieme getuige niet een van de later bij naam genoemde getuigen is. De anonieme getuige kan dan ook niet bijdragen aan het bewijs dat verdachte zijn kinderen heeft mishandeld.
Uit het voorgaande volgt dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de mishandelingen zoals opgenomen in de tenlastelegging onder feit 2 en 3. De verdachte zal daarom van deze beide feiten worden vrijgesproken.
4.3.4
Bewezenverklaring van feit 4
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 4 ten laste gelegde zoals hierna in rubriek 5 is weergegeven.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1:
op 8 oktober 2017 te Amsterdam, [persoon 1] heeft bedreigd met zware mishandeling door via WhatsApp voornoemde [persoon 1] te zeggen "geloof mijn je kind gaat waat mee maken wat je niet welt dus je loopt en leeft in mijn huis als spook lucht je doet wst je moet doen en geef mijn geen last etc." en "wnat voor je vooor je hele leven geminkt wordt wat kan dat vies smirge kk kop van jou niet aan zien" en "nu mag je
1000000000 procent bang vooor me zijn ik doe jou wat aan", terwijl deze dreiging schriftelijk en onder een bepaalde voorwaarde is geschied;
Ten aanzien van feit 4:
op 8 oktober 2017 te Amsterdam, een wapen van categorie I onder 7, te weten een veerdrukpistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmeting een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte door de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast heeft de officier van justitie een contactverbod gevorderd met aangeefster en hun twee kinderen, [persoon 2] en [persoon 3] , en verzoekt zij dit verbod dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot enige bewezenverklaring komt refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schriftelijke bedreiging van zijn toenmalige partner. Hij heeft haar gedreigd te verminken en iets aan te doen. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan temeer nu zij zich in een relatie juist veilig en geborgen zou moeten voelen. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een veerdrukpistool, een op een vuurwapen gelijkend voorwerp.
De rechtbank heeft gelet op het strafblad van verdachte van 23 april 2018. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit. Het strafblad van verdachte heeft daardoor geen strafverzwarende invloed.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) gaan voor een bedreiging uit van een geldboete van € 250,--. Voor het voorhanden hebben van een veerdrukpistool gaat de LOVS uit van een geldboete van € 550,-.
De rechtbank acht echter strafverzwarend dat de bedreiging in huiselijke kring plaatsvond. Een geldboete is naar oordeel van de rechtbank in dit geval geen passende sanctie. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend. Zij zal daarom aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van 5 dagen met aftrek van voorarrest. Gelet op de bewezenverklaring, het ingezette traject van de echtscheiding en het reeds ondergane voorarrest acht de rechtbank een vrijheidsbeperkende maatregel zoals gevorderd door de officier van justitie niet opportuun.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om een contactverbod op te leggen. Verdachte wordt vrijgesproken van de mishandeling van zijn voormalige partner en kinderen en voorts wonen zij op een voor hem onbekend adres. Daarnaast acht de rechtbank een contactverbod niet opportuun omdat er een echtscheidingsprocedure loopt waar in het belang van met name de kinderen kan worden bezien of en hoe het contact met hun vader kan worden hersteld. Gelet op het voorgaande is ook de door de officier van justitie gevorderde dadelijke uitvoerbaarheid niet aan de orde.
De op te leggen straf is verder lager dan door de officier van justitie is gevorderd, doordat de rechtbank minder feiten bewezen acht.
Ten aanzien van de benadeelde partijen
De benadeelde partijen [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] vorderen ieder afzonderlijk € 3500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal de benadeelde partij [persoon 1] , in de vordering niet-ontvankelijk verklaren, nu de verdachte van feit 1 en 2 grotendeels zal worden vrijgesproken Voor zover de benadeelde partij voor de wel onder 1 bewezenverklaarde schriftelijke bedreiging rechtstreekse schade heeft opgelopen, is de vordering onvoldoende onderbouwd.
De rechtbank zal de benadeelde partijen [persoon 2] en [persoon 3] in de vordering niet-ontvankelijk verklaren, nu de verdachte van feit 3 zal worden vrijgesproken en hem voor dat feit daarom geen straf of maatregel zal worden opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht ook niet zal worden toegepast. De benadeelde partij kunnen hun vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van het beslag
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: een wapen van het merk Jieke P99 dient onttrokken te worden aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot dit voorwerp het onder 4 bewezen geachte is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met wet.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36d, 57, 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging van feit 1 voor zover de in de tenlastelegging opgenomen handelingen zien op de periode vóór 13 oktober 2011.
Verklaart het onder 2 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Bedreiging met zware mishandeling
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Verklaart het bewezen strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
5 (vijf) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- Wapen van het merk Jieke P99, goednummer 5464102
Verklaart de benadeelde partij [persoon 1] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart de benadeelde partij [persoon 2] niet ontvankelijk in zijn vordering.
Verklaart de benadeelde partij [persoon 3] niet ontvankelijk in haar vordering.
Heft op het – geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en M.J.M. van Beckhoven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.E.H. Eijkhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juni 2018.