ECLI:NL:RBAMS:2018:4915

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
13-674182-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitgeven van vals geld door verdachte met gebruik van wisseltruc

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 juli 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het uitgeven van vals geld. De verdachte is geboren in [geboorteplaats 1] en heeft zich in de periode van 15 februari 2016 tot en met 17 mei 2016 in Houten schuldig gemaakt aan het medeplegen van het uitgeven van valse bankbiljetten. Daarnaast wordt haar verweten dat zij op 6 januari 2016 te Amsterdam valse bankbiljetten heeft aangenomen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 19 juni 2018 gehouden, waarbij de officier van justitie mr. S. van der Veen en de raadsvrouw mr. J.V. Van Blitterswijk aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een zogenaamde 'wisseltruc' heeft toegepast, waarbij zij een echt biljet aan de caissière gaf, deze terugvroeg en vervolgens een vals biljet overhandigde. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de feiten, terwijl de verdediging heeft gepleit voor vrijspraak van feit 2, omdat de valsheid van de biljetten niet voldoende was aangetoond.

De rechtbank heeft geoordeeld dat feit 2 niet bewezen kon worden, omdat er geen forensisch onderzoek naar de biljetten was verricht. Echter, feit 1 werd bewezen verklaard op basis van aangifte, camerabeelden en forensisch bewijs. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren wordt uitgevoerd. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar heeft geoordeeld dat een voorwaardelijke straf niet passend zou zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/674182-16 (Promis)
Datum uitspraak: 3 juli 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 juni 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. van der Veen en van wat verdachte en haar raadsvrouw mr. J.V. Van Blitterswijk, die waarneemt voor mr. S. Ben Ahmed, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op zitting en kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich in de periode van 15 februari 2016 tot en met 17 mei 2016 in Houten heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van het uitgeven van valse bankbiljetten. Daarnaast wordt verdachte verweten dat zij zich op 6 januari 2016 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het in ontvangst nemen van valse bankbiljetten.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

Wisseltruc
Waar in dit vonnis over de ‘wisseltruc’ wordt gesproken, wordt de volgende werkwijze bedoeld: Verdachte wil iets kleins afrekenen. Daarbij wil zij betalen met een biljet van 50 of 100 euro. Verdachte geeft de caissière een echt biljet. Dit biljet wordt gescand en echt bevonden. Verdachte vraagt hierop het echte biljet terug en zegt wel klein te kunnen betalen. Verdachte zegt vervolgens dat dit toch niet gaat. Verdachte stopt haar kleingeld weer in haar zak en geeft een vals biljet van 50 of 100 euro aan de caissière. De caissière denkt dat dit hetzelfde biljet is en scant het biljet niet nog een keer. Verdachte krijgt hierop haar wisselgeld.
3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van feit 1 en feit 2.
De officier van justitie acht feit 1, dat ziet op zaaksdossier 5, wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangifte, de camerabeelden waarop verdachte wordt herkend en waarop is te zien dat zij de wisseltruc uitvoert, het forensisch technisch onderzoek aan het betreffende biljet en de ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte dat zij op de bewuste dag in de Jumbo in Houten is geweest en daar heeft betaald met een biljet van 100 euro.
De officier van justitie acht feit 2, dat ziet op zaaksdossier 17, wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen dat de aangifte ondersteund.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ten aanzien van feit 1 verklaard dat zij op 5 april 2016 in de Jumbo in Houten is geweest en dat zij daar heeft betaald met een biljet van 100 euro. Verdachte ontkent dat het een vals biljet was. Verdachte heeft zichzelf ter terechtzitting herkend op de foto op pagina 35 van zaaksdossier 5. Ten aanzien van feit 2 heeft verdachte zich op haar zwijgrecht beroepen.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 2 heeft zij zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken. De raadsvrouw heeft daartoe het volgende aangevoerd. In het dossier ontbreekt een proces-verbaal van forensisch technisch onderzoek omtrent de eventuele valsheid van de biljetten. De valsheid blijkt daarom onvoldoende uit het dossier. Evenmin kan op basis van het dossier worden bewezen dat verdachte werkzaam was bij de winkel van aangever. De arbeidsovereenkomst is immers niet ondertekend. Daarnaast is niet gebleken dat verdachte daadwerkelijk de persoon is geweest die de biljetten heeft aangenomen. Een ander kan het personeelsnummer van verdachte hebben gebruikt.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van feit 2
De aangever heeft in zijn aangifte verklaard dat hij een melding van Geldnet had gekregen dat er valse bankbiljetten waren aangenomen in de winkel van aangever. Er is geen forensisch technisch of ander nader onderzoek ingesteld naar de biljetten. Daarmee is de valsheid van de biljetten niet vast komen te staan. De enkele melding van Geldnet is daartoe niet voldoende. Nu niet vast is komen te staan dat het valse bankbiljetten betreft, zal verdachte worden vrijgesproken van dit feit.
3.3.2
Het oordeel over feit 1
In het dossier bevindt zich een aangifte, een proces-verbaal waaruit blijkt dat verdachte door twee verbalisanten wordt herkend op de camerabeelden (waarop te zien is dat de wisseltruc wordt uitgevoerd) en forensisch technisch onderzoek waaruit blijkt dat het aangeboden biljet vals is. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij op de bewuste dag in de bewuste supermarkt is geweest en heeft zichzelf herkend op het screenshot van de camerabeelden. Nu de juistheid van de herkenning aldus is bevestigd zal de rechtbank niet meer ingaan op de betrouwbaarheid van de herkenningen door de verbalisanten.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte hetgeen ten laste is gelegd onder feit 1 heeft begaan.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de als bijlage II aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 5 april 2016 te Houten, opzettelijk een vals bankbiljet van 100 euro heeft uitgegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 200 uur. Zij heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden zoals die uit het reclasseringsrapport blijken en door verdachte ter terechtzitting naar voren zijn gebracht en de richtlijnen van het Openbaar Ministerie. Zij heeft als strafverzwarende omstandigheid meegewogen dat de feiten tezamen en in vereniging zijn gepleegd.
7.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft – in het geval de rechtbank tot een veroordeling komt – de rechtbank verzocht rekening te houden met de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De raadsvrouw heeft verzocht geen gevangenisstraf op te leggen gelet op de impact die dit zal hebben op de kinderen van verdachte. Zij heeft verzocht een voorwaardelijke taakstraf op te leggen, nu verdachte wegens medische redenen niet in staat is een taakstraf uit te voeren.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het uitgeven van een vals biljet van 100 euro. Verdachte heeft hierbij gebruik gemaakt van een geraffineerde handelswijze. Dit betreft een vervelend feit. Winkeliers moeten er op kunnen vertrouwen dat het geld waarmee klanten betalen echt is. De betreffende winkeliers hebben schade geleden door het handelen van verdachte. Het gebruik van vals geld is meer in het algemeen ook schadelijk voor het financiële verkeer in de samenleving. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank houdt er in het voordeel van verdachte rekening mee dat er ruim twee jaar is verstreken sinds de onderhavige feiten en dat zij in deze periode niet meer met politie en justitie in aanraking is geweest. Gelet hierop acht de rechtbank een taakstraf passend. De rechtbank zal daarbij afwijken van de eis van de officier van justitie omdat zij minder bewezen acht dan de officier van justitie.
De raadsvrouw heeft kenbaar gemaakt dat verdachte wegens medische redenen geen taakstraf kan uitvoeren. Verdachte heeft last van haar buik vanwege de keizersnede van haar laatste bevalling. Verdachte is hiervoor onder behandeling bij een fysiotherapeut. De rechtbank weet uit ervaring dat de reclassering rekening kan houden met eventuele lichamelijke belemmeringen en aangepast werk kan toewijzen. Ook kan de taakstraf over een langere periode worden uitgevoerd. Het is volgens de rechtbank daarom niet onmogelijk voor verdachte om een taakstraf uit te voeren. Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een voorwaardelijke straf.
Alles overwegende zal de rechtbank een taakstraf van 40 uur opleggen, te vervangen door 20 dagen hechtenis indien verdachte de taakstraf niet naar behoren uitvoert.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 213 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk een vals bankbiljet uitgeven
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
40 (veertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
20 (twintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. M.E. Leijten en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B. Pünt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 juli 2018.