ECLI:NL:RBAMS:2018:4913

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
13-665269-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitgeven van valse bankbiljetten door verdachte met gebruik van wisseltruc

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 3 juli 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het uitgeven van valse bankbiljetten. De verdachte, geboren in 1997, werd beschuldigd van het medeplegen van het uitgeven van valse bankbiljetten in de periode van 25 februari 2016 tot en met 17 mei 2016. Tijdens de zitting op 19 juni 2018 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. S. van der Veen, en de verdediging door raadsvrouw mr. M. Rijser gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gebruik maakte van een zogenaamde 'wisseltruc', waarbij zij een echt biljet aan de caissière gaf, deze terugvroeg en vervolgens een vals biljet overhandigde. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van enkele zaken, maar heeft in andere zaken bewezenverklaring gevorderd op basis van aangiftes en camerabeelden. De verdediging heeft betoogd dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de herkenningen door verbalisanten niet betrouwbaar waren en heeft de verdachte in verschillende zaken vrijgesproken. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop sinds de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/665269-16 (Promis)
Datum uitspraak: 3 juli 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 juni 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. van der Veen en van wat de gemachtigde raadsvrouw mr. M. Rijser naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich in de periode van 25 februari 2016 tot en met 17 mei 2016 in verschillende plaatsen in Nederland heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van het uitgeven van valse bankbiljetten.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

Wisseltruc
Waar in dit vonnis over de ‘wisseltruc’ wordt gesproken, wordt de volgende werkwijze bedoeld: Verdachte wil iets kleins afrekenen. Daarbij wil zij betalen met een biljet van 50 of 100 euro. Verdachte geeft de caissière een echt biljet. Dit biljet wordt gescand en echt bevonden. Verdachte vraagt hierop het echte biljet terug en zegt wel klein te kunnen betalen. Verdachte zegt vervolgens dat dit toch niet gaat. Verdachte stopt haar kleingeld weer in haar zak en geeft een vals biljet van 50 of 100 euro aan de caissière. De caissière denkt dat dit hetzelfde biljet is en scant het biljet niet nog een keer. Verdachte krijgt hierop haar wisselgeld.
3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van zaak 5. Zij heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de zaken 1, 2, 3, 4, 12, 13, 14, 15 en 21 die ten laste zijn gelegd als één feit.
Verdachte moet worden vrijgesproken van zaak 5, nu uit het dossier blijkt dat verdachte zich in die zaak slechts schuldig heeft gemaakt aan een poging tot het uitgeven van vals geld, maar dit is niet ten laste gelegd.
Zaken 1, 2, 3 en 4 acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangiftes en de camerabeelden waarop verdachte wordt herkend en waarop is te zien dat zij de wisseltruc uitvoert. In zaken 2 en 4 is forensisch technisch onderzoek gedaan aan de betreffende bankbiljetten. Het onderzoek in zaak 2 is ook redengevend voor de valsheid van de biljetten in zaken 1 en 3 omdat de biljetten in die drie zaken dezelfde serienummers hebben, terwijl de serienummers uniek horen te zijn.
Zaak 12 acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangifte, de camerabeelden waarop verdachte wordt herkend en waarop is te zien dat zij de wisseltruc uitvoert en het forensisch technisch onderzoek aan de betreffende biljetten. Het feit dat twee pagina’s van de aangifte in het dossier ontbreken, staat een bewezenverklaring niet in de weg, nu de inhoud van de aangifte duidelijk blijkt uit het proces-verbaal van relaas.
Zaken 13 en 14 acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangiftes en de camerabeelden waarop verdachte wordt herkend en waarop is te zien dat zij de wisseltruc uitvoert. De valsheid van de biljetten blijkt uit het feit dat de biljetten in zaak 13 en 14 hetzelfde serienummer hebben, terwijl de serienummers uniek horen te zijn.
Zaken 15 en 21 acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangiftes, de camerabeelden waarop verdachte wordt herkend en waarop is te zien dat zij de wisseltruc uitvoert en het forensisch technisch onderzoek aan de betreffende biljetten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs waaruit verdachtes betrokkenheid zou blijken. Daartoe heeft zij het volgende aangevoerd. Ten aanzien van zaken 1, 3, 13 en 14 ontbreekt een deskundigenrapport met betrekking tot de valsheid van de biljetten, zodat voor die zaken reeds op voorhand vrijspraak zou moeten volgen. Verder is het niet duidelijk hoe men heeft kunnen vaststellen op welke momenten er valse betalingen zijn gedaan. Ten slotte is er sprake van onbetrouwbare herkenningen die overtuiging en onderbouwing missen. De verbalisanten die de herkenningen hebben gedaan hebben niet aangegeven op grond van welke specifieke persoonskenmerken zij verdachte hebben herkend. Zij hebben evenmin vermeld op grond waarvan zij verdachte zouden kennen.
Ten aanzien van zaak 15 heeft de raadsvrouw in het bijzonder het volgende aangevoerd. Op de camerabeelden zijn twee vrouwen te zien. Verdachte is herkend als de persoon op foto 1. De vrouw op foto 1 heeft een pony en stijl haar. Dit signalement past niet bij verdachte. De kleding en de tas zijn niet passend voor verdachte. Verdachte is herkend door verbalisant [verbalisant 3] . [verbalisant 3] heeft niet aangegeven aan welke persoonskenmerken hij verdachte heeft herkend. Hij heeft wel verklaard uit welke hoedanigheid hij verdachte kent, maar niet waaraan hij haar herkent. De persoon op foto 2 is niet herkend. Het is opvallend dat de persoon op die foto sprekend lijkt op de vrouw die in zaken 13 en 14 is herkend als verdachte. De herkenning kan dus niet kloppen. Verdachte kan immers niet twee verschillende personen zijn. Dit is een reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de herkenningen.
Ten aanzien van zaak 21 heeft de raadsvrouw in het bijzonder het volgende aangevoerd. De signalementen die in de aangifte zijn gegeven zijn algemeen en niet concreet. Verdachte is herkend door verbalisant [verbalisant 1] . [verbalisant 1] heeft niet aangegeven aan welke persoonskenmerken hij verdachte heeft herkend. Het is bekend uit welke hoedanigheid hij verdachte kent, maar niet waaraan hij haar herkent. [verbalisant 1] heeft bovendien ten aanzien van een andere verdachte in dit dossier, [medeverdachte] , een herkenning gedaan die hij later heeft teruggenomen. Dit is een reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van zijn herkenning.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Herkenningen
De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met de beoordeling van herkenningen . Dit geldt te meer, indien herkenningen de enige bewijsmiddelen zijn die de betrokkenheid van een verdachte bij de ten laste gelegde feiten kunnen aantonen. Het komt bij de beoordeling van het bewijs erop aan dat kan worden getoetst of de aan de hand van foto’s door de verbalisanten gedane herkenningen voldoende betrouwbaar zijn om daadwerkelijk tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
Het is noodzakelijk een onderscheid te maken tussen herkenningen en gezichtsvergelijkingen. Uit de wetenschap volgt dat gezichten als één geheel, dat wil zeggen holistisch in het geheugen worden opgeslagen en wel in visuele vorm. Dit is ook de wijze waarop de herkenning van gezichten plaatsvindt, hetgeen onder meer tot gevolg heeft dat het heel lastig kan zijn een beschrijving te geven van een gezicht dat men goed kent en goed kan herkennen. Vanwege de holistische herinnering aan gezichten is het weinig zinvol om aan een getuige te vragen waaraan hij precies het gezicht van verdachte heeft herkend. Dit zal niet meer kunnen opleveren dan een rationalisatie achteraf van een niet-rationeel proces. Gezichtsvergelijkingen daarentegen geschieden door een foto van een verdachte te vergelijken met beschikbare camerabeelden. Om de betrouwbaarheid van gezichtsvergelijkingen te kunnen toetsen, is het noodzakelijk dat degene die tot een positieve vergelijking komt, aangeeft op welke overeenstemmende onderscheidende gezichtskenmerken die vergelijking gebaseerd is, bij afwezigheid van zichtbare verschillen.
In de onderhavige zaken wordt door verbalisanten gesteld dat zij verdachte op de camerabeelden herkennen. In het merendeel van de zaken blijkt echter uit de opgemaakte processen-verbaal dat geen sprake is van een herkenning, maar van een gezichtsvergelijking. In de zaken 1, 2 en 3 heeft verbalisant [verbalisant 2] verklaard dat hij de ID-staat van verdachte heeft opgevraagd. Vervolgens heeft hij verklaard dat hij verdachte direct herkende als de vrouw die op de camerabeelden in de zaken 1, 2 en 3 te zien is. Nu uit het dossier niet is gebleken dat [verbalisant 2] ooit in persoon in aanraking is gekomen met verdachte, kan niet worden gesteld dat hij verdachte heeft herkend. Hij kan hooguit op grond van een vergelijking van de foto op de ID-staat met daarop verdachte haar hoofd, schouders en buste met de camerabeelden tot de conclusie zijn gekomen dat het om dezelfde persoon gaat. Een betrouwbare vergelijking vereist zoals gezegd dat wordt verklaard op grond van welke onderscheidende persoonskenmerken de conclusie is getrokken dat het om dezelfde persoon gaat. Het is onduidelijk gebleven op welke overeenstemmende onderscheidende persoonskenmerken de positieve vergelijking gebaseerd is. Hetzelfde geldt ten aanzien van de herkenningen – gedaan door andere verbalisanten – in zaken 12, 13 en 14.
3.3.1
Vrijspraak van de zaken 1, 2, 3, 4, 5, 12, 13 en 14
Ten aanzien van zaken 1, 2, 3, 12, 13 en 14 geldt, zoals hiervoor is vermeld, dat sprake is van een gezichtsvergelijking van de ID-staat foto van verdachte en de camerabeelden van de betreffende zaken. Verbalisanten hebben verklaard verdachte te herkennen op de camerabeelden. Nu onduidelijk is gebleven op welke overeenstemmende kenmerken de vergelijking gebaseerd is, is de conclusie dat verdachte de persoon op de camerabeelden is, onvoldoende onderbouwd. Daarmee is de betrokkenheid van verdachte bij deze zaken niet vast komen te staan. Verdachte zal daarom van deze zaken worden vrijgesproken.
Ten aanzien van zaak 4 geldt dat ieder bewijs van betrokkenheid van verdachte bij deze zaak ontbreekt. In deze zaak is verdachte niet herkend op de betreffende camerabeelden. Verdachte zal daarom van deze zaak worden vrijgesproken.
Ten aanzien van zaak 5 geldt dat op de camerabeelden te zien is dat de persoon die wordt herkend als verdachte slechts een poging doet tot het uitgeven van vals geld. Nu een poging niet ten laste is gelegd, zal verdachte reeds om die reden worden vrijgesproken in deze zaak. De vraag of de herkenning al dan niet betrouwbaar is, kan daarom in deze zaak onbeantwoord blijven.
3.3.2
Het oordeel over de zaken 15 en 21
In de zaaksdossiers 15 en 21 bevinden zich aangiftes, processen-verbaal waaruit blijkt dat verdachte door verbalisanten wordt herkend op camerabeelden (waarop te zien is dat de wisseltruc wordt uitgevoerd) en forensisch technisch onderzoek waaruit blijkt dat de aangeboden biljetten vals zijn.
In zaken 15 en 21 is in tegenstelling tot de overige zaken sprake van een klassieke herkenning. Dat wil zeggen dat de verbalisanten in persoon in aanraking met verdachte zijn gekomen en haar op basis van dat persoonlijk contact hebben herkend. De herkenning in de zaken 15 en 21 is dus niet gebaseerd op een vergelijking van een foto van verdachte en de camerabeelden.
De rechtbank heeft de volgende elementen in haar beoordeling betrokken. Ten eerste heeft zij beoordeeld of de beelden voldoende duidelijk en helder zijn om een gezichtsherkenning op te kunnen baseren, met andere woorden of er voldoende gezichtskenmerken te zien zijn om een herkenning mogelijk te maken. Het tweede beoordelingselement staat daarmee in nauw verband, namelijk hoe goed de herkenner verdachte kent. Hoe beter men verdachte (visueel) kent, hoe minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Tevens zijn de aard, frequentie en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) van belang. Een derde beoordelingselement is het aantal in aanmerking komende herkenningen, die onafhankelijk van elkaar zijn gedaan. Hoe meer er zijn, hoe hoger de bewijskracht. Ten slotte heeft de rechtbank bekeken of er feiten en omstandigheden zijn die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar zouden (kunnen) maken.
In zaak 15 is verdachte herkend op de camerabeelden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het screenshot van de camerabeelden, te weten foto 1 op pagina 5 van zaaksdossier 15, van voldoende kwaliteit is om een herkenning op te kunnen baseren. Er zijn voldoende gezichtskenmerken zichtbaar. Verbalisant [verbalisant 3] heeft verdachte herkend. Hij heeft verklaard dat hij verdachte heeft gezien bij haar aanhouding en tijdens de twee verhoren die van haar zijn afgenomen. Uit het dossier blijkt dat [verbalisant 3] verdachte ongeveer een week vóór de herkenning driemaal heeft gezien. Er zijn ten slotte geen feiten of omstandigheden gebleken die de herkenning onbetrouwbaar maken. De betrouwbaarheid van de herkenning van [verbalisant 3] wordt gesterkt door het feit dat een collega van de aangever verdachte ook heeft herkend. De collega van aangever wist verdachte bij naam te noemen en had beschikking over haar persoonsgegevens. Verdachte was namelijk werkzaam in het filiaal van de collega van aangever.
In zaak 21 is verdachte door twee verbalisanten herkend op de camerabeelden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de screenshots van de camerabeelden, te weten de onderste twee foto’s van pagina 9 en de bovenste vier foto’s van pagina 10 van zaaksdossier 21, van voldoende kwaliteit zijn om een herkenning op te kunnen baseren. Er zijn voldoende gezichtskenmerken zichtbaar. Verbalisant [verbalisant 1] heeft verdachte herkend. Hij heeft verklaard dat hij verdachte in het lopende onderzoek 13Angel is tegengekomen. Uit het dossier blijkt dat [verbalisant 1] aanwezig was bij de verhoren van verdachte. Die verhoren vonden ongeveer een maand vóór de herkenning plaats. Ook verbalisant [verbalisant 4] heeft verdachte herkend. Hij heeft verklaard meerdere malen in contact te zijn geweest met verdachte, namelijk tijdens haar aanhouding, het overbrengen en het maken van de ID-staat. De herkenning is gedaan ruim een maand nadat verbalisant met verdachte in contact is gekomen. Uit het dossier is niet gebleken dat de verbalisanten elkaar onderling hebben beïnvloed. De herkenning door [verbalisant 4] is ongeveer een week na de herkenning van [verbalisant 1] gedaan. Er zijn ten slotte geen feiten of omstandigheden gebleken die de herkenning onbetrouwbaar maken.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat in beide zaken sprake is van betrouwbare herkenningen. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte deze feiten heeft begaan.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de als bijlage II aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 17 maart 2016 en 14 april 2016 te Haarlem en Leiden, opzettelijk valse bankbiljetten van 50 euro heeft uitgegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Zij heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden zoals die door de raadsvrouw naar voren zijn gebracht en de richtlijnen van het Openbaar Ministerie. Zij heeft als strafverzwarende omstandigheid meegewogen dat de feiten tezamen en in vereniging zijn gepleegd.
7.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich – in het geval de rechtbank tot een veroordeling komt – op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie zeer fors is gelet op het tijdsverloop. Het onderzoek is al in 2016 afgerond, terwijl de zaak nu, in juni 2018, pas op zitting is gekomen. Verdachte is momenteel bezig met goede dingen. Zij volgt een opleiding, loopt stage en werkt. Als verdachte vast komt te zitten, zal de goede lijn die zij heeft ingezet mogelijk worden doorkruist. De raadsvrouw verzoekt hiermee rekening te houden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan het uitgeven van een vals biljet van 50 euro. Verdachte heeft hierbij gebruik gemaakt van een geraffineerde handelswijze. Dit betreft een vervelend feit. Winkeliers moeten er namelijk op kunnen vertrouwen dat het geld waarmee klanten betalen echt is. De betreffende winkeliers hebben schade geleden door het handelen van verdachte. Het gebruik van vals geld is meer in het algemeen ook schadelijk voor het financiële verkeer in de samenleving. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte zich tweemaal schuldig heeft gemaakt aan het uitgeven van valse biljetten.
De rechtbank houdt er in het voordeel van verdachte rekening mee dat er ruim twee jaar is verstreken sinds de onderhavige feiten en dat zij in deze periode niet meer met politie en justitie in aanraking is geweest. Gelet hierop acht de rechtbank een gevangenisstraf niet passend. De rechtbank zal daarom afwijken van de eis van de officier van justitie.
Alles overwegende zal de rechtbank een taakstraf van 60 uur opleggen, met aftrek van de dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, te vervangen door 30 dagen hechtenis indien verdachte de taakstraf niet naar behoren uitvoert.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 213 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde ten aanzien van zaaksdossiers 1, 2, 3, 4, 5, 12, 13 en 14 niet bewezen en spreekt verdachte daarom partieel vrij van het ten laste gelegde.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk valse bankbiljetten uitgeven, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
60 (zestig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
30 (dertig) dagen, met aftrek van de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht naar de maatstaf van
2 (twee) urenper in verzekering doorgebrachte dag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. M.E. Leijten en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B. Pünt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 juli 2018.
[...]
[...]