ECLI:NL:RBAMS:2018:4908

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 maart 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
13-706720-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van kraken van een leegstaand bedrijfspand met overschrijding van de redelijke termijn

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 maart 2018 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het kraken van een leegstaand bedrijfspand. De verdachte, geboren in 1983 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het wederrechtelijk vertoeven in een pand in Amsterdam tussen 28 februari 2015 en 21 mei 2015. Tijdens de zitting op 14 maart 2018 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de raadsman gehoord. De raadsman stelde dat de verklaring van de verdachte uitgesloten moest worden van het bewijs vanwege schending van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM), omdat de verdachte niet correct was geïnformeerd over zijn recht op rechtsbijstand. De rechtbank heeft dit standpunt gevolgd en de verklaring van de verdachte uitgesloten van het bewijs.

De rechtbank oordeelde echter dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor het tenlastegelegde feit. De rechtbank concludeerde dat het gebruik van het pand door de rechthebbende was beëindigd en dat de verdachte en mededaders wederrechtelijk in het pand verbleven. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 dagen op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast werd de benadeelde partij, die schadevergoeding had gevorderd, grotendeels in het gelijk gesteld, met een toegewezen schadevergoeding van € 17.133,87. De rechtbank verklaarde de vordering tot huurderving en andere onderdelen van de schadevergoeding niet-ontvankelijk, maar erkende de schade die door het bewezen verklaarde feit was toegebracht aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/706720-15
Datum uitspraak: 28 maart 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] [land van herkomst] op [geboortedag] 1983,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
laa laatst opgegeven [verblijfplaats]
adres in Polen: [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 maart 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Lobregt, en van wat de gemachtigde raadsman, mr. M.A.C. de Bruijn, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 28 februari 2015 tot en met 21 mei 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een woning/gebouw/bedrijfspand gelegen aan de [adres 2] , waarvan het gebruik door de rechthebbende was beëindigd wederrechtelijk aldaar heeft/hebben vertoefd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Bewijsoverweging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. De door verdachte bij zijn verhoor bij de politie afgelegde verklaring moet van het bewijs worden uitgesloten wegens schending van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden (EVRM). De verdachte heeft zijn verklaring afgelegd terwijl hij geen bijstand had van een advocaat. Weliswaar heeft hij verklaard dat hij afzag van de bijstand van een advocaat, maar die afstandsverklaring heeft de verdachte gedaan terwijl hij niet juist was geïnformeerd over zijn recht op rechtsbijstand. Uit het proces-verbaal valt immers op te maken dat de verdachte ten onrechte is voorgehouden dat hij slechts op eigen kosten aanspraak kon maken op rechtsbijstand. De afstandsverklaring door de verdachte is zodoende tot stand gekomen ten gevolge van een onjuiste voorstelling van zaken. Uit hetgeen de verdachte daarover heeft gezegd blijkt bovendien dat de kosten van de rechtsbijstand voor de verdachte een factor van belang zijn geweest bij zijn beslissing van rechtsbijstand bij zijn verhoor af te zien. Hetgeen overigens aan bewijsmiddelen voorhanden is, is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
De rechtbank volgt de raadsman in zijn verweer dat de verklaring van verdachte dient te worden uitgesloten wegens schending van artikel 6 EVRM. Verdachte is immers ten onrechte medegedeeld dat hij alleen voor eigen rekening een advocaat kon raadplegen, terwijl verdachte recht had op kosteloze rechtsbijstand. De rechtbank zal de verklaring van verdachte dan ook uitsluiten van het bewijs.
Op grond van het volgende komt de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde. De rechtbank oordeelt allereerst dat het gebruik van het pand aan de [adres 2] door de rechthebbende was beëindigd als bedoeld in art. 138a, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (Sr) omdat het gekraakte pand nog niet was verhuurd en van feitelijk gebruik als bedrijfspand op het moment van het kraken geen sprake was. Uit de aangifte volgt dat [persoon] , (naar de rechtbank begrijpt als bestuurder van de eigenaar van het pand [benadeelde partij] ), aan niemand het recht of de toestemming heeft gegeven tot het in gebruik nemen van het pand. Daarmee is de wederrechtelijkheid van het aldaar verblijven gegeven. Op het moment dat de verbalisanten overgingen tot ontruiming van het gekraakte pand werden verdachte en mededaders in het pand aangetroffen. De verdediging heeft niet betwist dat het pand is gekraakt. Verbalisanten hebben verklaard dat alle personen tassen met persoonlijke bezittingen bij zich hadden. [mededader 1] heeft verklaard dat de personen met wie hij is aangehouden, waaronder verdachte, zijn medebewoners zijn. [mededader 2] heeft verklaard dat er geen andere personen in het pand woonden dan diegenen die tijdens de ontruiming zijn aangehouden. Op grond hiervan acht de rechtbank bewezen dat verdachte als bewoner verbleef in het gekraakte pand.
3.2
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
in de periode van 28 februari 2015 tot en met 21 mei 2015 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, in een bedrijfspand gelegen aan de [adres 2] , waarvan het gebruik door de rechthebbende was beëindigd wederrechtelijk heeft vertoefd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken.
De raadsman heeft aangevoerd dat bij veroordeling een geheel voorwaardelijke straf op zijn plaats zou zijn, nu verdachte sinds deze zaak niet meer in aanraking is gekomen met politie en justitie en bovendien sprake is van een forse overtreding van de redelijke termijn.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van kraken van een leegstaand bedrijfspand. Kraken is een hinderlijk en overlast gevend feit. Door het handelen van verdachte is schade veroorzaakt en inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de rechthebbende van het gekraakte gebouw. Aan de vordering van de benadeelde partij kan worden ontleend dat de schade die in het gekraakte pand is aangericht aanzienlijk is geweest. Verder kan kraken in de samenleving gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaken.
De rechtbank heeft bij de keuze van de straf en de bepaling van de duur of hoogte daarvan de straffen die zij in vergelijkbare zaken pleegt op te leggen, in ogenschouw genomen. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte geen vaste woon- op verblijfplaats in Nederland heeft en dat het opleggen van een geldboete of taakstraf aldus niet passend is. Gelet op de straffen die zijn opgelegd aan medeverdachten is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. Verder houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met een overschrijding van de redelijke termijn. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Zou deze zaak binnen redelijke termijn zijn behandeld dan zou, alles afwegende, een gevangenisstraf van veertien dagen passend zijn geweest. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn vermindert de rechtbank deze straf met tien procent. In het voordeel van verdachte wordt die vermindering afgerond op twee dagen, zodat aan verdachte een gevangenisstraf van twaalf dagen wordt opgelegd.

8.Benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 29.652,31 aan materiële schadevergoeding.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu de raadsman vrijspraak heeft bepleit. Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat uit het dossier niet duidelijk blijkt wie de eigenaar van het pand is. Voorts dient de vordering met betrekking tot de BTW van de verschillende kostenposten niet-ontvankelijk te worden verklaard. De eigenaar kan deze kosten verrekenen en deze zijn voor hem dus geen schade. De vordering van kosten van huurderving dient eveneens niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu onduidelijk is of het pand daadwerkelijk onmiddellijk zou worden verhuurd als het pand niet was gekraakt. Tenslotte dient de vordering voor wat betreft de beveiligingskosten niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu deze niet in redelijkheid als rechtstreeks gevolg van het strafbare feit zijn aan te merken.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank gaat er vanuit dat [benadeelde partij] de eigenaresse is van het pand en dat [persoon] indertijd in zijn hoedanigheid van bestuurder van die vennootschap de aangifte heeft gedaan. Dat [persoon] bestuurder is van de vennootschap en in die hoedanigheid ook de vordering van de benadeelde partij heeft ingediend blijkt uit het bij de vordering gevoegde uittreksel van de kamer van koophandel.
De rechtbank acht de gevorderde kosten over het algemeen redelijk en zal deze grotendeels toewijzen, met dien verstande dat alle opgevoerde kosten zullen worden verminderd met de gevorderde BTW. Uit het dossier is gebleken dat de benadeelde partij een onderneming is en daarom de BTW kan verrekenen, zodat die BTW voor haar geen schadepost oplevert. De vergoeding van de energiekosten zal worden verminderd, nu de overgelegde energienota’s zien op een langere periode dan de periode die in de tenlastelegging is genoemd. Ten aanzien van de beveiligingskosten acht de rechtbank deze kosten redelijk omdat zij slechts gemaakt zijn voor het beveiligen van het pand op de dag waarop verdachte en mededaders de gelegenheid hadden om hun persoonlijke bezittingen uit het pand te halen en te voorkomen dat het pand opnieuw zou worden gekraakt.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 17.133,87 (zegge: zeventienduizend honderddrieëndertig euro en zevenentachtig cent) zal worden toegewezen, bestaande uit de volgende posten, maar zonder de daarover gevorderde BTW:
  • Advocaatkosten € 1.521,50
  • Kosten herstelwerkzaamheden aannemer € 9.605,00
  • Kosten herstelwerkzaamheden loodgieter € 1.464,36
  • Energiekosten NUON € 1.000,00
  • Schoonmaakkosten € 2.740,92
  • Kosten beveiliging € 665,00
  • Kosten sloten € 137,09
De rechtbank wijst het gedeelte van de vordering dat betrekking heeft op de vermeerdering met de BTW af.
De rechtbank zal de vordering met betrekking tot de kosten voor de huurderving niet-ontvankelijk verklaren, nu niet kan worden vastgesteld wanneer het pand daadwerkelijk zou zijn verhuurd indien het pand de betreffende maanden niet was gekraakt. Het pand stond immers reeds drie maanden te huur. Het kan niet worden uitgesloten dat het pand – ook als het kraken achterwege was gebleven – voor een langere periode niet verhuurd zou zijn.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [benadeelde partij] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 17.133,87 (zegge: zeventienduizend honderddrieëndertig euro en zevenentachtig cent).

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47 en 138a van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.2 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van kraken
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 dagen.
Wijst hoofdelijk toe een deel van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] , [gevestigde adres] , namelijk tot een bedrag van € 17.133,87 (zegge: zeventienduizend honderddrieëndertig euro en zevenentachtig cent).
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst het gedeelte van de vordering dat betrekking heeft op de vermeerdering met de BTW af.
Verklaart niet-ontvankelijk het gedeelte van de vordering dat betrekking heeft op de kosten van huurderving.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] , te betalen de som van € 17.133,87 (zegge: zeventienduizend honderddrieëndertig euro en zevenentachtig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 120 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en P. Farahani, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. L.M. Nieuwenhuijs en B. Pünt, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 maart 2018.