ECLI:NL:RBAMS:2018:4906

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
13-684035-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van winkeldiefstal met ISD-maatregel voor twee jaar

Op 13 april 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van winkeldiefstal. De verdachte, geboren in 1979 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd ervan beschuldigd op 19 januari 2018 twee blikjes alcoholhoudende drank te hebben gestolen bij een Albert Heijn in Amsterdam. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie, mr. N.M. Smits, de vordering gedaan om het feit bewezen te verklaren, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. W.H.R. Hogewind, betoogde dat de verdachte niet de intentie had om de goederen weg te nemen en dat hij onder invloed van alcohol verkeerde.

De rechtbank heeft de camerabeelden en de aangifte als bewijsstukken overwogen en kwam tot de conclusie dat de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig was. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte de diefstal had gepleegd. Vervolgens werd de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld, waarbij geen rechtvaardigingsgronden of uitsluitingsgronden werden aangetoond. De officier van justitie eiste een ISD-maatregel van twee jaar, terwijl de verdediging pleitte voor een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte voldeed aan de voorwaarden voor de ISD-maatregel, gezien zijn strafblad en de ernst van de feiten. De rechtbank legde de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders op voor de duur van twee jaar, zonder aftrek van voorarrest. De rechtbank benadrukte dat de verdachte geen recht had op sociale voorzieningen in Nederland en dat de uitvoering van het toezicht en de behandeling van zijn problematiek in het kader van de ISD-maatregel van groot belang was voor de bescherming van de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/684035-18 (Promis)
Datum uitspraak: 13 april 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1979,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 april 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.M. Smits en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. W.H.R. Hogewind naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er kort gezegd van beschuldigd dat hij op 19 januari te Amsterdam twee blikjes alcoholhoudende drank van Albert Heijn heeft gestolen.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit bewezen moet worden verklaard. Het bewijs bestaat uit de aangifte en de camerabeelden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft verklaard dat hij geld bij zich had en de blikjes wilde afrekenen. Toen hij een vriend voorbij zag lopen, is verdachte langs de kassa gelopen om zijn vriend te roepen. Hij heeft de winkel niet verlaten. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet het oogmerk had om de goederen weg te nemen. Hij was bovendien dronken en wist niet wat hij deed. Uit het dossier blijkt wel dat er wettig bewijs voor de diefstal is, maar de raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de overtuiging.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte buiten de winkel is aangehouden. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij alleen een vriend wilde roepen en de winkel niet heeft verlaten dus niet geloofwaardig. De rechtbank acht op grond van de aangifte, de camerabeelden en het aantreffen van de goederen bij verdachte bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de als bijlage II aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 19 januari 2018 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee blikjes met daarin alcoholhoudende drank toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn gelegen aan de [adres] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om de vordering van de officier van justitie af te wijzen en om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de reclassering in het advies van 22 maart 2018, opgemaakt door R. Holthuijsen kenbaar heeft gemaakt dat verdachte niet voldoet aan de zachte ISD-criteria. De reclassering heeft daarom geadviseerd verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en de bijzondere voorwaarden die bij een ander vonnis zijn opgelegd dadelijk uitvoerbaar te verklaren. De raadsvrouw heeft verzocht het advies van de reclassering op te volgen.
De raadsvrouw heeft – in het geval de rechtbank overweegt de ISD-maatregel op te leggen – het voorwaardelijke verzoek gedaan om de zaak aan te houden en R. Holthuijsen als deskundige te horen op zitting.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie van 25 januari 2018, opgemaakt door R.P.M. Janssen. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Het verhoor van verdachte geeft geen aanknopingspunten voor de eventuele aanwezigheid van psychische problematiek, anders dan die van verslaving in de vorm van wisselend alcohol misbruik. Er is geen dringende noodzaak om, alvorens te kunnen adviseren over het eventueel opleggen van een ISD-maatregel, nader onderzoek te verrichten in de vorm van een Pro Justitia rapportage. De eventuele verslavings-problematiek kan goed binnen de ISD inrichting worden behandeld. Er is geen contra-indicatie voor de ISD-maatregel.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van Jeugdbescherming & Reclassering Leger des Heils van 22 maart 2018, opgemaakt door R. Holthuijsen. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Verdachte voldoet aan de harde ISD-criteria. Ten aanzien van vermogensdelicten kan worden gesproken van een delictpatroon. Verdachte was ten tijde van onderhavig delict onder invloed van alcohol. In 2016 en 2017 is betrokkene vijfmaal veroordeeld tot een geldboete voor openbare dronkenschap. Verdachte is zelf van mening dat hij geen probleem heeft met alcohol, aangezien hij naar zijn zeggen lange tijd zonder alcohol kan en niet elke dag drinkt. Wanneer de reclassering hem confronteert met bovenstaande feiten geeft hij aan dat hij onder invloed van sterke drank ‘gekke dingen doet waardoor hij in aanraking komt met justitie’, aldus verdachte. In 2016 is zijn vriendin omgekomen bij een auto ongeluk, waardoor hij meer is gaan drinken. Het lijkt erop dat verdachte zijn alcoholgebruik bagatelliseert en dat er mogelijk wel degelijk sprake is van alcoholproblematiek.
De ontvankelijkheid voor begeleiding/behandeling is laag. In oktober 2017 heeft verdachte niet meegewerkt aan het tot stand komen van een adviesrapport inzake parketnummer 12/205129-17. Naar zijn zeggen heeft hij toentertijd geen meldbrief meegekregen. Daarnaast had hij de brief niet begrepen aangezien hij geen Nederlands kan lezen, aldus verdachte. Betreffende strafzaak 09/817986-17 heeft verdachte een reclasseringstoezicht opgelegd gekregen. Omdat de strafzaak nog niet onherroepelijk is, is dit toezichtkader tot op heden niet opgestart. Het toezicht dient eerst via een Dadelijke Uitvoerbaarheid opgelegd te worden, waarna er gekeken moet worden in hoeverre er invulling kan worden gegeven aan het toezichtkader, voordat er uitspraak kan worden gedaan of verdachte voldoet aan de zachte ISD-criteria. Verdachte geeft aan dat hij na zijn vrijlating per direct terug wil naar Polen. Aangezien verdachte nog geen vijf jaar aantoonbaar heeft gewerkt in Nederland, heeft hij onvoldoende bestaansrecht opgebouwd om aanspraak te kunnen maken op sociale voorzieningen.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting van 13 april 2018 reclasseringswerker, L.M.F. Janssen, verbonden aan Reclassering Leger des Heils te Amsterdam, als deskundige gehoord. De deskundige heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik ben hier in de plaats van R. Holthuijsen. Ik ken verdachte niet. Ik ken alleen het rapport dat door R. Holthuijsen is opgemaakt. Verdachte voldoet niet aan de zachte ISD-criteria, omdat het reclasseringstoezicht dat in een eerdere strafzaak is opgelegd niet van start is gegaan. Tijdens lopend toezicht is een behandeling voor alcoholproblematiek mogelijk. Een ambulante behandeling zou kunnen plaatsvinden bij Inforsa. Ik durf niet met zekerheid te zeggen of die instelling, gelet op de taalbarrière, ook met Poolse mensen kan werken.
Een op zitting voorgehouden e-mail van 5 februari 2018 van C. Kleine , verbonden aan Inforsa Vroeghulp, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Aangezien verdachte geen Nederlands en/of Engels spreekt, is hij voor de raadkamer op de rechtbank niet door de reclassering gezien. Verdachte voldoet aan de harde ISD-criteria. Verdachte voldoet in de ogen van de reclassering aan de zachte ISD-criteria omdat verdachte geen opgebouwde rechten heeft in Nederland. Verdachte staat ingeschreven op een adres in Polen. De reclassering is daarmee niet in staat om een hulpverleningsproject op te zetten omdat verdachte geen rechten heeft in Nederland aangaande zorg.
De deskundige heeft vervolgens verklaard:
Nu u mij dit voorhoudt klopt het volgens mij dat verdachte geen opgebouwde rechten in Nederland heeft. Bij nader inzien is het de vraag of het advies haalbaar is. Het is duidelijk dat de uitvoering van het opgelegde toezicht en het contact tussen verdachte en de reclassering lastig en moeizaam, zo niet onmogelijk zal zijn. Ik denk dat R. Holthuijsen zich dat te weinig heeft gerealiseerd bij het opstellen van zijn advies.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel justitiële documentatie van 13 maart 2018 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 19 januari 2018 meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals de rechtbank concludeert uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Er zijn immers gegronde vermoedens dat hij lijdt aan psychische problematiek waar hij zelf geen oplossing voor heeft en waarvan niet valt te verwachten dat die in een ander kader behandeld gaat worden. Kennelijk onder invloed van die problematiek pleegt verdachte in een hoog tempo strafbare feiten. De veiligheid van personen of goederen eist het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. Er zijn geen redenen of zwaarwegende belangen bekend geworden die aanleiding zouden geven om deze maatregel desondanks niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
De rechtbank wijst het voorwaardelijke verzoek om de zaak aan te houden en R. Holthuijsen als deskundige op zitting te horen af, nu zij het nader horen van deze deskundige niet noodzakelijk acht. Het is de rechtbank duidelijk wat hij heeft geadviseerd. Verdachte heeft echter geen recht op sociale voorzieningen in Nederland en spreekt niet de Nederlandse of Engelse taal. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat gelet op deze omstandigheden het eerder opgelegde toezicht – en daarmee het advies van R. Holthuijsen – niet uitvoerbaar is, althans niet op een zinvolle manier. De rechtbank zal het advies van de reclassering, zoals door hem in zijn rapport verwoord, dan ook niet volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Verdachte heeft kenbaar gemaakt dat hij wenst terug te keren naar Polen. De ervaring leert dat binnen het ISD-traject kan worden gewerkt aan een terugkeer naar Polen, waarbij de ISD mogelijk voor het einde van de termijn daarvan kan worden opgeheven om die terugkeer vervroegd mogelijk te maken.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.P. Pompe, voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg en M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B. Pünt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 april 2018.
[...]

[...]

[...]