In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 juni 2018 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Kroatische autoriteiten. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betrof een opgeëiste persoon die in Kroatië was veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 10 maanden. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of de overlevering kon plaatsvinden op basis van de Overleveringswet (OLW). Tijdens de zitting op 29 mei 2018 werd de vordering behandeld, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en het onderzoek heropend op 12 juni 2018 om nadere informatie op te vragen bij de uitvaardigende autoriteit. Op 28 juni 2018 vond de voortzetting van de behandeling plaats, waarbij opnieuw werd gekeken naar de grondslagen van het EAB en de relevante vonnissen in Kroatië. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zitting die leidde tot het vonnis in hoger beroep, en dat er geen van de uitzonderingssituaties uit artikel 12 van de OLW van toepassing was. Daarom werd de overlevering geweigerd. De rechtbank wees ook het subsidiaire verzoek van de officier van justitie om de zaak aan te houden af, omdat er al meerdere verzoeken om nadere informatie waren gedaan. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee rechters, en er werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.