ECLI:NL:RBAMS:2018:4884

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2018
Publicatiedatum
11 juli 2018
Zaaknummer
13/751245-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 juni 2018 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Kroatische autoriteiten. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betrof een opgeëiste persoon die in Kroatië was veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 10 maanden. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of de overlevering kon plaatsvinden op basis van de Overleveringswet (OLW). Tijdens de zitting op 29 mei 2018 werd de vordering behandeld, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en het onderzoek heropend op 12 juni 2018 om nadere informatie op te vragen bij de uitvaardigende autoriteit. Op 28 juni 2018 vond de voortzetting van de behandeling plaats, waarbij opnieuw werd gekeken naar de grondslagen van het EAB en de relevante vonnissen in Kroatië. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zitting die leidde tot het vonnis in hoger beroep, en dat er geen van de uitzonderingssituaties uit artikel 12 van de OLW van toepassing was. Daarom werd de overlevering geweigerd. De rechtbank wees ook het subsidiaire verzoek van de officier van justitie om de zaak aan te houden af, omdat er al meerdere verzoeken om nadere informatie waren gedaan. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee rechters, en er werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751245-18
RK nummer: 18/2254
Datum uitspraak: 28 juni 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 april 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 januari 2018 door
the Republic of Croatia, Ministry of Justice, Varaždin County Court(Kroatië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Kroatië) op [geboortedag] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting van 29 mei 2018
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 29 mei 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. B.A.A. Postma, advocaat te Amersfoort en door een tolk in de Kroatische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en de datum van de uitspraak bepaald op
12 juni 2018.
Tussenuitspraak van 12 juni 2018
Op 12 juni 2018 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere informatie op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit met het oog op de toetsing aan het bepaalde in artikel 12 van de OLW.
Zitting van 28 juni 2018
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 28 juni 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door mr. B.A.A. Postma en door een tolk in de Kroatische taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Kroatische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van 15 februari 2016 van
the Municipal Court in Varaždin, met kenmerk: K-597/15-5 (hierna: het vonnis van 15 februari 2016).
Tevens wordt in het EAB melding gemaakt van een vonnis van
the County Court in Splitvan
19 mei 2016, met kenmerk: Kž-262/16 (hierna: het vonnis van 19 mei 2016).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 10 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Voornoemde vonnissen betreffen het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigering op grond van artikel 12 van de OLW

De opgeëiste persoon is in eerste aanleg veroordeeld bij het vonnis van 15 februari 2016. De opgeëiste persoon was aanwezig op de terechtzitting die heeft geleid tot dit vonnis.
Tegen voormeld vonnis heeft de opgeëiste persoon hoger beroep ingesteld. Hierop is beslist bij het vonnis van 19 mei 2016. Over de aard van het beroep en de procedure in beroep is de volgende informatie verstrekt:
“County Court in Split in this case was second instance court. In concrete case they were proceeding upon the appeal of the defendant. The defendant appealed based on “all legal basis”. The County Court checked his appeal and first degree court’s decision in accordance with the Criminal Procedure Act (CPA). The most important was that the defendant, during the trial in front of the first degree court pleaded his guilt. So, the County Court took that into consideration in accordance with CPA.”
De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij beroep heeft ingesteld vanwege de aan hem opgelegde straf. Hij zou hebben verzocht om oplegging van een voorwaardelijke straf met een lange proeftijd.
De rechtbank is, met de raadsvrouw en anders dan de officier van justitie, van oordeel dat op grond van het voorgaande niet kan worden vastgesteld dat in hoger beroep geen inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden. Als de strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling van artikel 4 bis lid 1 Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 van de OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld (HvJ EU 10 augustus 2017, C-270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas)). De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat het vonnis van 19 mei 2016 niet aan artikel 12 van de OLW dient te worden getoetst.
Deze toetsing levert vervolgens op dat moet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was op de terechtzitting die heeft geleid tot het vonnis. Gelet hierop en op het feit dat zich geen van de uitzonderingssituaties uit artikel 12, onder a tot en met d, van de OLW heeft voorgedaan, moet de verzochte overlevering worden geweigerd op grond van het bepaalde in artikel 12 van de OLW.
De rechtbank wijst het subsidiaire verzoek van de officier van justitie om de zaak aan te houden af. De uitvaardigende justitiële autoriteit is namelijk al meerdere malen om nadere informatie gevraagd. De zaak opnieuw aanhouden om nogmaals navraag te doen over de procedure in beroep, zoals verzocht door de officier van justitie, ligt daarom niet in de rede.

5.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 12 van de OLW.

6.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Republic of Croatia, Ministry of Justice, Varaždin County Court(Kroatië) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
HEFT OPhet bevel tot overleveringsdetentie
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en M.J.J.P. Luchtman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 juni 2018.
Mr. M.J.J.P. Luchtman is buiten staat deze
uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.