ECLI:NL:RBAMS:2018:4863

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2018
Publicatiedatum
11 juli 2018
Zaaknummer
AMS 18/1843
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting van WW-uitkering door UWV wegens twijfel over recht op uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man, eiser, en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), verweerder, over de opschorting van zijn WW-uitkering. Eiser had zijn WW-uitkering aangevraagd na het beëindigen van zijn dienstverband als commercieel medewerker bij Taste Vin B.V. op 1 juli 2017. Het UWV heeft op 15 december 2017 besloten om de uitkering van eiser op te schorten, omdat er twijfels bestonden over zijn recht op de uitkering. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze schorsing, maar het UWV verklaarde zijn bezwaar ongegrond in een besluit van 7 februari 2018. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 10 juli 2018 was eiser aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl het UWV niet aanwezig was. De rechtbank heeft overwogen dat het UWV op basis van signalen twijfels had over de beschikbaarheid van eiser voor werk, omdat hij in het buitenland verbleef voor een taalstudie. Eiser heeft aangevoerd dat hij geen inkomsten had ontvangen en beschikbaar was voor werk, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV gegronde redenen had om te twijfelen aan het recht van eiser op de WW-uitkering. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht de uitkering had opgeschort en dat er geen sprake was van vooringenomenheid bij het UWV.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 13 juli 2018.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/1843

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. R.G.P. van Marle)
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) vanaf 1 november 2017 geschorst in afwachting van nader onderzoek. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 7 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2018. Eiser was ter zitting aanwezig, samen met zijn gemachtigde. Verweerder was, met voorafgaand bericht, niet aanwezig.

Overwegingen

Wat voorafging aan de procedure bij de rechtbank
1. Eiser was laatstelijk werkzaam als commercieel medewerker bij Taste Vin B.V. Deze dienstbetrekking is geëindigd per 1 juli 2017. Eiser heeft op 27 juni 2017 een WW-uitkering aangevraagd.
2. Bij besluit van 24 juli 2017 heeft verweerder aan eiser een WW-uitkering toegekend met ingang van 1 augustus 2017.
3. Bij brief van 7 december 2017 heeft verweerder eiser uitgenodigd voor een gesprek op 13 december 2017. Verweerder heeft daarvoor de volgende reden opgegeven:
‘Wij hebben informatie ontvangen waaruit blijkt dat u werk en/of inkomsten heeft. Deze informatie is niet bekend in onze administratie. Wij willen dit samen met u bespreken en bekijken of deze gegevens van invloed zijn op uw uitkering.’
4. Uit de berichtenboxcorrespondentie [1] tussen eiser en verweerder blijkt dat eiser heeft aangegeven dat hij vanaf 11 december 2017 vanwege taalstudie in Colombia verblijft. Het gesprek op 13 december 2017 kan daardoor niet doorgaan. Het geplande gesprek op 13 december 2017 heeft ook niet plaatsgevonden. Verweerder heeft daarop bij het primaire besluit eisers WW-uitkering geschorst vanaf 1 november 2017 hangende een onderzoek naar eisers recht op een WW-uitkering.
5. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de schorsing van zijn WW-uitkering. In het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij toegelicht dat bij de afdeling signalen zijn binnengekomen op grond waarvan gerede twijfel is ontstaan over eisers recht op WW-uitkering, namelijk:
- signalen dat eiser tijdens de WW-uitkering al eerder dan 11 december 2017 verblijf heeft gehouden in het buitenland en daarmee niet heeft voldaan aan zijn beschikbaarheid om arbeid te aanvaarden;
- signalen op grond waarvan wordt getwijfeld aan eisers werknemerschap.
Standpunt van eiser
6. Eiser voert – samengevat – aan dat hij tijdens zijn WW-uitkering geen inkomsten heeft ontvangen. Hij was werknemer en is beschikbaar geweest voor werk. Het besluit is niet deugdelijk gemotiveerd, want hij heeft aangetoond dat hij wel degelijk werknemer was. Ook heeft hij zich bovengemiddeld en aantoonbaar ingezet met sollicitatieactiviteiten. Hij maakt bezwaar tegen de onterechte gronden waarop verweerder het onderzoek is begonnen en tegen de weigering hem inzage te geven in gegevens met betrekking tot vermeende inkomsten. Verder is volgens eiser bij verweerder sprake van een schijn van vooringenomenheid.
Beoordeling door de rechtbank
7. In deze procedure gaat het alleen om de vraag of verweerder eisers uitkering terecht per 1 november 2017 heeft geschorst. Het gaat niet om de toekenning, beëindiging of terugvordering van die uitkering en ook niet over de later door verweerder opgelegde boete.
8. In artikel 30, tweede lid van de WW is het volgende bepaald:
Het UWV schort de betaling van de uitkering op of schorst de betaling, indien het op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft, dat:
a. het recht op uitkering niet of niet meer bestaat;
b. recht op een lagere uitkering bestaat; of
c. de werknemer een verplichting, hem op grond van de artikelen 24, 25 of 26 opgelegd, niet is nagekomen.
9. Dit artikel betekent dus dat verweerder de betaling van een WW-uitkering mag opschorten als verweerder op grond van duidelijke aanwijzingen het gegronde vermoeden heeft dat een van de hiervoor onder a, b of c genoemde situaties zich voordoet.
10. Wat was de situatie op 15 december 2017, zoals die bij verweerder bekend was? Bij de Afdeling Handhaving van verweerder waren signalen binnengekomen dat eiser tijdens de WW-uitkering al eerder dan 11 december 2017 verblijf heeft gehouden in het buitenland en daarmee niet heeft voldaan aan zijn beschikbaarheid om arbeid te aanvaarden. Ook zijn bij de Afdeling Handhaving signalen binnengekomen op grond waarvan wordt getwijfeld aan eisers werknemerschap. Deze signalen heeft de Afdeling Handhaving tijdens een gesprek op 13 december 2017 met eiser willen bespreken. Daarvoor heeft verweerder eiser bij brief van 7 december 2017 schriftelijk uitgenodigd. Een medewerker van de Afdeling Handhaving heeft deze uitnodigingsbrief op 8 december 2017 persoonlijk in de brievenbus van eiser gedaan. Eiser heeft vervolgens op 11 december 2017 met een wijzigingsformulier doorgegeven dat hij van 11 december 2017 tot en met 31 januari 2018 op vakantie is. Het geplande gesprek op 13 december 2017 heeft daarom niet plaatsgevonden. Vervolgens heeft verweerder de WW-uitkering geschorst, omdat bij verweerder gerede twijfel is gerezen over het recht van eiser op WW-uitkering. Op basis van de door eiser gegeven reacties per e-mail kon verweerder nog steeds niet opmaken of eiser recht heeft of heeft gehad op WW-uitkering.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op 15 december 2017 een gegrond vermoeden kon hebben dat eisers recht op WW-uitkering niet meer bestond. Dit, gelet op de door verweerder ontvangen signalen en de omstandigheid dat eiser niet op het geplande gesprek is gekomen om daarover duidelijkheid te verschaffen.
Het is in deze procedure niet de vraag of eiser wel of geen werknemer was of zonder toestemming van verweerder in het buitenland verbleef, maar of verweerder op 15 december 2017 kon denken dat er iets niet in de haak was. En dat is het geval.
12. Eiser heeft gesteld dat sprake is van een schijn van vooringenomenheid bij verweerder en dat het bestreden besluit om die reden moet worden vernietigd. De rechtbank is niet gebleken van (een schijn van) vooringenomenheid bij verweerder. Reeds daarom slaagt deze grond van eiser niet.
Eiser heeft ook gesteld dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd, omdat eiser heeft aangetoond dat hij werknemer was. De motivering van het bestreden besluit is echter niet dat eiser geen werknemer was, maar dat er gerede twijfel bestond over eisers recht op WW en dat eiser die twijfel niet heeft weggenomen. Ook deze grond van eiser slaagt dus niet.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. A.G. Sijbrands, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie het document ‘Berichten uit de werkmap’, dossierstuk 24.1 e.v.