ECLI:NL:RBAMS:2018:4733

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2018
Publicatiedatum
6 juli 2018
Zaaknummer
13/741068-18, 13/032586-15 (tul), 13/654025-16 (tul) en 13/741215-16 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging op het Centraal Station in Amsterdam met een gevangenisstraf als gevolg

Op 6 juli 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een openlijke geweldpleging op het Centraal Station in Amsterdam op 24 maart 2018. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot doodslag en zware mishandeling, maar de rechtbank oordeelde dat deze beschuldigingen niet wettig en overtuigend konden worden bewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een medeverdachte, betrokken was bij een vechtpartij waarbij een willekeurige voorbijganger, [persoon 1], werd geslagen en geschopt. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en camerabeelden in overweging genomen, waaruit bleek dat de verdachte een schop heeft gegeven aan [persoon 1], maar dat er onvoldoende bewijs was voor de intentie om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld voor openlijke geweldpleging en hem een gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor geweldsdelicten en zijn rol in het incident, die als minder leidend werd beschouwd in vergelijking met die van de medeverdachte. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldpleging in het openbaar en de impact daarvan op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/741068-18, 13/032586-15 (tul), 13/654025-16 (tul) en 13/741215-16 (tul)
Datum uitspraak: 6 juli 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 juni 2018, waarbij verdachte aanwezig was.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.M. Kees, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.P.H. van Esser, naar voren hebben gebracht.
De zaak tegen verdachte is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] (13/741069-18).

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij op 24 maart 2018 in Amsterdam met een ander/anderen geprobeerd heeft [persoon 1] van het leven te beroven door naar [persoon 1] toe te gaan waarna hij en/of zijn mededader(s) [persoon 1] heeft/hebben geschopt en/of getrapt. Dit is subsidiair ten laste gelegd als een poging om met een ander/anderen [persoon 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, en meer subsidiair als met een ander/anderen openlijk in vereniging geweld plegen tegen [persoon 1] .
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die achter dit vonnis is ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Het door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) gebruikte geweld wijst daar niet op.
Wel is de officier van justitie van mening dat de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling in vereniging kan worden bewezen. Uit de aangifte van aangever [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) en de verklaringen van getuigen blijkt dat zowel verdachte als [medeverdachte] [persoon 1] schoppen en slaan. Op de camerabeelden is nog te zien dat verdachte [persoon 1] pootje haakt en afstand neemt. Vervolgens gaat hij weer naar [persoon 1] toe en geeft hem een schop tegen het bovenlichaam of hoofd. De verklaring van verdachte dat hij [medeverdachte] en [persoon 1] alleen maar uit elkaar wilde halen, is daarmee niet te verenigen. Uit de letselverklaring blijkt verder dat [persoon 1] net onder zijn oog is geraakt en kneuzingen in het bovenlichaam heeft. Dit komt overeen met de bewijsmiddelen. Er is ook sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, aldus de officier van justitie.
3.2
Het standpunt van de raadsvrouw van verdachte
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Verdachte had enkel de intentie om tussenbeide te komen. Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte zich in eerste instantie niet met de vechtpartij bemoeit. Op still 7 zou volgens een verbalisant te zien zijn dat verdachte [persoon 1] pootje haakt, maar er zijn alleen wat zwarte figuren te zien.
Verdachte erkent dat hij [persoon 1] een schop heeft gegeven. In het proces-verbaal is opgeschreven dat deze schop vermoedelijk was gericht tegen het bovenlichaam of hoofd. Verdachte ontkent dit, het is niet te zien op de camerabeelden en de letselverklaring ondersteunt dit ook niet.
Er is geen sprake van een poging tot doodslag. Mocht de rechtbank aannemen dat verdachte [persoon 1] tegen het hoofd heeft geschopt, dan is een schop an sich nog geen poging tot doodslag. Bij de beoordeling of van een poging doodslag sprake is, is ook de aard en frequentie van het schoppen van belang. Er is evenmin sprake van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Uit de letselverklaring blijkt dat de verwachting was dat [persoon 1] binnen twee weken zou herstellen. Ook is er geen geweld gebruikt tegen een vitaal lichaamsdeel.
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde refereert de raadsvrouw van verdachte zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en de behandeling op de terechtzitting van 22 juni 2018 gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 24 maart 2018 ontstaat er op het Centraal Station in Amsterdam een vechtpartij waarbij verdachte, [medeverdachte] en [persoon 1] zijn betrokken. Een verbalisant bekijkt de beschikbare camerabeelden en beschrijft dat hij onder meer ziet dat [medeverdachte] [persoon 1] slaat, schopt en meermalen met zijn riem slaat. Verdachte geeft [persoon 1] ook een schop. Getuigen hebben gezien dat één man door twee mannen werd geslagen en geschopt. Ook werd deze man volgens hen met een riem geslagen. Uit de letselverklaring blijkt dat [persoon 1] pijn heeft in zijn rug, linker heup en linker schouder. Daarnaast bestaat het vermoeden van een lichte kneuzing van de rugspier. Tot slot heeft hij een scheurwond van ongeveer 15 x 3 millimeter onder zijn linkeroog opgelopen.
[persoon 1] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij voor een meisje dat werd bedreigd wilde opkomen waarna – naar later bleek – [medeverdachte] op hem af kwam lopen. [medeverdachte] maakte zijn riem los en bond deze om zijn hand. Hij oogde erg agressief. Op dat moment kwam – naar later bleek – verdachte tussenbeide om de boel te sussen. Dit lukte echter niet, want er brak een vechtpartij uit waarbij [persoon 1] werd geschopt en geslagen.
Verdachte heeft verklaard dat hij vooral wilde bemiddelen en dat hij [persoon 1] een schop heeft gegeven toen deze [medeverdachte] bij de benen vasthield. [medeverdachte] heeft verklaard dat [persoon 1] zich bemoeide met de ruzie met zijn vriendin. Hij heeft erkend dat hij [persoon 1] heeft geslagen, ook met zijn riem, maar heeft verklaard dat hij zich in eerste instantie verdedigde omdat [persoon 1] dreigde hem neer te steken.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde, het medeplegen aan een poging tot doodslag. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. Ook is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde, het medeplegen van een poging tot zware mishandeling. Op basis van het dossier – en dan met name de camerabeelden en de verklaringen van [persoon 1] , verdachte en [medeverdachte] – kan worden bewezen dat [persoon 1] één keer door verdachte is geschopt en meermalen door [medeverdachte] met zijn riem (en niet met de gesp van de riem) is geslagen. Bovendien blijkt uit de camerabeelden dat verdachte een deel van de vechtpartij van een afstandje bekijkt en na de door hem gegeven schop wegloopt. Uit de aard van het geweld en deze gedragingen van verdachte blijkt onvoldoende de opzet van verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Wel is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging (het meer subsidiair ten laste gelegde). Zowel verdachte als [medeverdachte] hebben een significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan de vechtpartij met [persoon 1] die in het openbaar plaatsvond, namelijk op het Centraal Station. Op de camerabeelden is ook te zien dat diverse passanten getuige waren van de vechtpartij.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 24 maart 2018 te Amsterdam met een ander aan de openbare weg, De Ruijterkade, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [persoon 1] , immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader
- met een riem tegen het lichaam van voornoemde [persoon 1] geslagen en
- voornoemde [persoon 1] naar de grond geduwd en
- tegen het lichaam van voornoemde [persoon 1] geslagen en geschopt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit en van de verdachte

Het bewezen verklaarde is een strafbaar feit en verdachte is daarvoor ook strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden gevorderd. Hij baseert zijn vordering met name op het strafblad van verdachte en de richtlijnen van het Openbaar Ministerie.
6.2
Het standpunt van de raadsvrouw van verdachte
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) ten aanzien van openlijke geweldpleging in ogenschouw te nemen. Ten aanzien van verdachte zou de rechtbank op basis van zijn geringe rol in het geheel in positieve zin hiervan af kunnen wijken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feitVerdachte heeft zich na het uitgaan samen met [medeverdachte] schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Zij hebben fysiek geweld gebruikt tegen [persoon 1] , een willekeurige voorbijganger die besloot voor een meisje dat werd bedreigd op te komen. Hierna ontstond een vechtpartij waarbij [persoon 1] kneuzingen op zijn bovenlichaam en een scheurwond in zijn gezicht heeft opgelopen. De rol van verdachte bestond uit het geven van een schop tegen het lichaam van [persoon 1] , die daarvoor al door [medeverdachte] met een riem was geslagen, en op de grond terecht was gekomen.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij agressief heeft gereageerd op een onschuldige voorbijganger die opkwam voor de vriendin van [medeverdachte] . Weliswaar heeft hij in eerste instantie geprobeerd de boel te sussen, maar op een later moment heeft hij zelf ook actief aan de vechtpartij deelgenomen. Dergelijke delicten kunnen de in de samenleving aanwezige gevoelens van angst en onveiligheid versterken, met name omdat de geweldpleging in het openbaar, in dit geval op het Centraal Station, plaatsvindt. Het kan er voorts toe leiden dat mensen besluiten om iemand die in het openbaar belaagd wordt niet meer te hulp te schieten uit angst zelf klappen op te lopen.
Persoonlijke omstandighedenUit het strafblad van verdachte van 18 mei 2018 blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld voor agressieve delicten.
Uit het reclasseringsrapport van het Leger des Heils van 15 juni 2018, opgemaakt door
R. Holthuijsen, blijkt onder meer het volgende. Verdachte staat onder reclasseringstoezicht en stond onder behandeling bij de Forensisch Ambulante Zorg (hierna: FAZ) van Inforsa. Enerzijds kwam verdachte de afspraken met FAZ na, anderzijds is enkel ingezet op het versterken van zijn motivatie voor gedragsverandering. Tegenover de reclassering laat verdachte een ongemotiveerde houding zien; hij bepaalt zelf in hoeverre hij meewerkt met hulpverleningstrajecten. Daarnaast blijkt verdachte weinig in staat te zijn tot zelfreflectie. Indien verdachte wordt veroordeeld, is hij binnen drie openstaande proeftijden gerecidiveerd. Het lijkt erop dat verdachte niet gevoelig is voor een juridische stok achter de deur. De reclassering adviseert daarom een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat het sinds zijn vrijlating in juli 2017 wel goed ging met hem. Hij vindt niet dat hij een agressieprobleem heeft. Verdachte heeft het afgelopen jaar tot tien leren tellen en heeft zich ook bij het incident met [persoon 1] veel terughoudender opgesteld dan hij vroeger zou hebben gedaan. Toch vindt hij dat hij niet echt geholpen is door bijvoorbeeld begeleiding vanuit de Top600. Hij zou wel graag een eigen woning en een baan als kok willen.
De op te leggen strafDe oriëntatiepunten van het LOVS indiceren voor een openlijke geweldpleging een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten en dat hij ten tijde van het delict in drie proeftijden liep. Anderzijds heeft verdachte een geringere rol in het gevecht gehad dan [medeverdachte] , wiens rol meer leidend was. Verdachte probeerde immers eerst te sussen en heeft daarna, op de schop na, vooral afstand gehouden.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden opleggen, met aftrek van het voorarrest.

7.Vorderingen tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen

7.1
Vordering met parketnummer 13/032586-15
Bij de stukken bevindt zich de op 30 maart 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/032586-15, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 9 mei 2016 van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte onder meer is veroordeeld tot een voorwaardelijke hechtenis van twee weken, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gelet op de rol van verdachte in het geweldsdelict en de overige vorderingen die strekken tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke veroordelingen, zal de rechtbank deze vordering afwijzen.
7.2
Vordering met parketnummer 13/654025-16
Bij de stukken bevindt zich ook de op 30 maart 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/654025-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d.
5 oktober 2016 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte onder meer is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van honderdtachtig dagen, met bevel dat dit strafdeel niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gelet op artikel 14f van het Wetboek van Strafrecht acht de rechtbank termen aanwezig de proeftijd met 1 (één) jaar te verlengen.
7.3
Vordering met parketnummer 13/741215-16
Tot slot bevindt zich bij de stukken de op 20 juni 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/741215-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 2 februari 2017 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte onder meer is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, met bevel dat dit strafdeel niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte
, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13/032586-15.
Wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13/654025-16 van de bij vonnis van 5 oktober 2016 van de meervoudige strafkamer te Amsterdam opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) dagen en
verlengt de proeftijdmet 1 (één) jaar.
Wijst toede vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13/741215-16 van de bij vonnis van 2 februari 2017 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Amsterdam opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.P. Pompe, voorzitter,
mrs. L. Voetelink en M.C.M. Hamer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Spaan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juli 2018.
[...]

[...]

[...]

[...]