ECLI:NL:RBAMS:2018:4732

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2018
Publicatiedatum
6 juli 2018
Zaaknummer
13/741069-18 en 13/689228-15 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging en mishandeling op het Centraal Station in Amsterdam met veroordeling tot gevangenisstraf

Op 6 juli 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een openlijke geweldpleging op het Centraal Station in Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder een poging tot doodslag, zware mishandeling, mishandeling, belediging en het voorhanden hebben van MDMA. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 24 maart 2018 samen met een medeverdachte geweld heeft gepleegd tegen een willekeurige voorbijganger, [slachtoffer 1], die probeerde in te grijpen tijdens een ruzie. De verdachte heeft [slachtoffer 1] met een riem geslagen en geschopt, wat resulteerde in lichamelijk letsel. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan het mishandelen van [slachtoffer 2] en het beledigen door in haar gezicht te spugen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en deelname aan een gedragsinterventie. De rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaar, vooral gezien de openbare aard van het geweld en de impact op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummers: 13/741069-18 en 13/689228-15 (tul)
Datum uitspraak: 6 juli 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] ,
thans verblijvende in [detentieplaats] .
Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 juni 2018, waarbij verdachte aanwezig was.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.M. Kees, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.A. Schenk, naar voren hebben gebracht.
De zaak tegen verdachte is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] (13/741068-18).
Tenlastelegging
Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij:
- op 24 maart 2018 in Amsterdam met een ander/anderen geprobeerd heeft [slachtoffer 1] van het leven te beroven door naar [slachtoffer 1] toe te gaan waarna hij en/of zijn mededader(s) [slachtoffer 1] heeft/hebben geschopt en/of getrapt. Dit is subsidiair ten laste gelegd als een poging om met een ander/anderen [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en meer subsidiair als met een ander/anderen openlijk in vereniging geweld plegen tegen [slachtoffer 1] ;
- op 21 juni 2017 in Amsterdam [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar te slaan en/of te stompen;
- op 21 juni 2017 in Amsterdam de billen en/of borsten van [slachtoffer 2] heeft aangeraakt en/of betast;
- op 21 juni 2017 in Amsterdam [slachtoffer 2] heeft beledigd door haar in haar gezicht te spugen; en
- op 26 april 2017 in Amsterdam 29 tabletten MDMA opzettelijk aanwezig heeft gehad.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die achter dit vonnis is ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Het door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) gebruikte geweld wijst daar niet op.
Wel is de officier van justitie van mening dat de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling in vereniging kan worden bewezen. Uit de aangifte van aangever [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en de verklaringen van getuigen blijkt dat zowel verdachte als [medeverdachte] [slachtoffer 1] schoppen en slaan. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte zijn riem uit zijn broek haalt en daarmee op [slachtoffer 1] inslaat. Uit de letselverklaring blijkt verder dat [slachtoffer 1] net onder zijn oog is geraakt en kneuzingen in het bovenlichaam heeft. Dit komt overeen met de bewijsmiddelen. Er is ook sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.
De overige ten laste gelegde feiten kunnen naar de mening van de officier van justitie eveneens worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de raadsman van verdachte
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De getuigenverklaringen zijn tegenstrijdig met elkaar en met de camerabeelden. Bovendien kan uit de bewijsmiddelen slechts worden afgeleid dat verdachte twee klappen heeft gegeven en een aantal keren met een broekriem heeft geslagen. Een poging tot doodslag is daarom niet aan de orde.
De raadsman van verdachte heeft op die gronden eveneens vrijspraak bepleit van de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling in vereniging. Ten aanzien van het onder feit 1 meer subsidiair ten laste gelegde, de openlijke geweldpleging, refereert hij zich aan het oordeel van de rechtbank, met daarbij het verzoek in ogenschouw te nemen dat [slachtoffer 1] de strijd verbaal is begonnen en een eerste klap heeft uitgedeeld. Ook heeft [slachtoffer 1] alleen licht letsel overgehouden aan het incident.
Ten aanzien van feit 3 (feitelijke aanranding van de eerbaarheid) en feit 5 (voorhanden hebben van de MDMA-tabletten) heeft de raadsman van verdachte eveneens vrijspraak bepleit omdat uit het dossier onvoldoende bewijs is af te leiden.
Tot slot heeft de raadsman van verdachte ten aanzien van feit 2 (mishandeling) en feit 4 (belediging) aangevoerd dat er een vechtpartij is geweest waarbij verdachte een fles op zijn hoofd heeft gekregen en is bedreigd door een vriend van aangeefster [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ). Verdachte heeft verklaard dat hij misschien wel heeft gespuugd en een klap heeft gekregen waarover [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij zachtjes is geraakt.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van feit 3
[slachtoffer 2] heeft onder meer verklaard dat zij in de [naam club] bij haar billen en borsten is gegrepen. Zij kan niet met honderd procent zekerheid zeggen dat het verdachte is geweest die haar bij haar borsten heeft gepakt. [slachtoffer 2] heeft de persoon die haar in de club bij haar billen vastpakte verder helemaal niet gezien. Alleen de getuige [getuige 1] , haar vriendin, verklaart dat verdachte [slachtoffer 2] in de billen heeft geknepen, maar dat zou buiten de club zijn geweest. Nu verdachte dit feit ontkent en niet uit het dossier blijkt dat hij in de [naam club] is geweest, zal verdachte van dit feit worden vrijgesproken.
3.3.2
Feit 1: vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde, veroordeling voor het meer subsidiair ten laste gelegde
Op grond van het dossier en de behandeling op de terechtzitting van 22 juni 2018 gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 24 maart 2018 ontstaat er op het Centraal Station in Amsterdam een vechtpartij waarbij verdachte, [medeverdachte] en [slachtoffer 1] zijn betrokken. Een verbalisant bekijkt de beschikbare camerabeelden en beschrijft dat hij onder meer ziet dat verdachte [slachtoffer 1] slaat, schopt en meermalen met zijn riem slaat. [medeverdachte] geeft [slachtoffer 1] ook een schop. Getuigen hebben gezien dat één man door twee mannen werd geslagen en geschopt. Ook werd deze man volgens hen met een riem geslagen. Uit de letselverklaring blijkt dat [slachtoffer 1] pijn heeft in zijn rug, linker heup en linker schouder. Daarnaast bestaat het vermoeden van een lichte kneuzing van de rugspier. Tot slot heeft hij een scheurwond van ongeveer 15 x 3 millimeter onder zijn linkeroog opgelopen.
[slachtoffer 1] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij voor een meisje dat werd bedreigd wilde opkomen waarna – naar later bleek – verdachte op hem af kwam lopen. Verdachte maakte zijn riem los en bond deze om zijn hand. Hij oogde erg agressief. Op dat moment kwam – naar later bleek – [medeverdachte] tussenbeide om de boel te sussen. Dit lukte echter niet, want er brak een vechtpartij uit waarbij [slachtoffer 1] werd geschopt en geslagen.
Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer 1] zich bemoeide met de ruzie met zijn vriendin. Hij heeft erkend dat hij [slachtoffer 1] heeft geslagen, ook met zijn riem, maar heeft verklaard dat hij zich in eerste instantie verdedigde omdat [slachtoffer 1] dreigde hem neer te steken. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij vooral wilde bemiddelen en dat hij [slachtoffer 1] een schop heeft gegeven toen [slachtoffer 1] verdachte bij de benen vasthield.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van verdachte van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde, het medeplegen aan een poging tot doodslag. Hij zal daarom hiervan worden vrijgesproken. Ook is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde, het medeplegen van een poging tot zware mishandeling. Op basis van het dossier – en dan met name de camerabeelden en de verklaringen van [slachtoffer 1] , verdachte en [medeverdachte] – kan worden bewezen dat [slachtoffer 1] meermalen door verdachte met zijn riem (en niet met de gesp van de riem) is geslagen en dat hij één keer door [medeverdachte] is geschopt. Uit de aard van dit geweld blijkt echter onvoldoende de opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Wel is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging (het meer subsidiair ten laste gelegde). Zowel verdachte als [medeverdachte] hebben een significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan de vechtpartij met [slachtoffer 1] die in het openbaar plaatsvond, namelijk op het Centraal Station. Daarbij had vooral verdachte, die de vechtpartij is begonnen, een wezenlijke rol. Op de camerabeelden is ook te zien dat diverse passanten getuige waren van de vechtpartij.
3.3.3
Veroordeling voor feit 2, feit 4 en feit 5
Feit 2 (de mishandeling) en feit 4 (de belediging)[slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij buiten de [naam club] in haar gezicht is gespuugd en geslagen door dezelfde man die later is aangehouden door de politie (verdachte). Verdachte heeft hierover verklaard dat hij buiten door aangeefster werd aangevallen waarbij zij deed alsof hij aan haar had gezeten. Er ontstond een vechtpartij met haar en haar vriend, waarbij het volgens verdachte zou kunnen dat hij tijdens de vechtpartij [slachtoffer 2] geraakt heeft. Ook heeft hij naar haar gespuugd om haar af te weren.
Een verbalisant heeft de camerabeelden van de [naam club] bekeken en beschreven dat verdachte een slaande beweging maakt richting het hoofd van [slachtoffer 2] . De verbalisant ziet dat verdachte dit met kracht doet. Hij ziet dat verdachte met zijn rechterhand [slachtoffer 2] raakt.
Getuige [getuige 2] , beveiliger bij de [naam club] , heeft onder meer verklaard dat verdachte in de richting van [slachtoffer 2] spuugde en dat hij zag dat het spuug op [slachtoffer 2] terecht kwam. [getuige 2] wist niet meer waar het spuug precies terecht kwam op [slachtoffer 2] .
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 2] door haar in haar gezicht te slaan. Ook heeft verdachte zich door te spugen schuldig gemaakt aan belediging van [slachtoffer 2] .
Feit 5 (het voorhanden hebben van 29 MDMA-tabletten)Verdachte wordt door een beveiliger van de Melkweg aangetroffen met een zakje met pillen. Na een test door het laboratorium blijkt dat dit zakje 29 tabletten van een materiaal bevattende MDMA bevat. Volgens verdachte had hij het zakje net in de rookruimte gevonden en was hij op weg naar een beveiliger om het zakje te overhandigen. Deze verklaring vindt geen steun in de verklaring van de beveiliger. De rechtbank acht deze verklaring daarom onaannemelijk. Verdachte heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van 29 tabletten van een hoeveelheid bevattende MDMA.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1 meer subsidiair
op 24 maart 2018 te Amsterdam met een ander aan de openbare weg, De Ruijterkade, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader
- met een riem tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] geslagen en
- voornoemde [slachtoffer 1] naar de grond geduwd en
- tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] geslagen en geschopt;
Feit 2op 21 juni 2017 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer 2] heeft mishandeld, bestaande deze mishandeling uit het slaan tegen het gezicht van voornoemde [slachtoffer 2] ;
Feit 4
op 21 juni 2017 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer 2] , in haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door eenmaal in het gezicht van voornoemde [slachtoffer 2] te spugen;
en
Feit 5
op 26 april 2017 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 29 tabletten van een materiaal bevattende MDMA.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten en van de verdachte

Het bewezen verklaarde zijn strafbare feiten en verdachte is daarvoor ook strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Hij heeft tevens gevorderd aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden te koppelen zoals genoemd in het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 20 juni 2018.
6.2
Het standpunt van de raadsman van verdachte
De raadsman van verdachte heeft een straf gelijk aan het voorarrest bepleit. Hij suggereert dat een deel van de op te leggen straf voorwaardelijk kan worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feitenVerdachte heeft zich na het uitgaan samen met [medeverdachte] schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Zij hebben fysiek geweld gebruikt tegen [slachtoffer 1] , een willekeurige voorbijganger die besloot voor een meisje dat werd bedreigd op te komen. Hierna ontstond een vechtpartij waarin verdachte zijn woede op [slachtoffer 1] , die zich bemoeide met de ruzie met zijn vriendin, projecteerde door hem onder meer met een riem te slaan. Hij kreeg hierbij hulp van [medeverdachte] die [slachtoffer 1] schopte toen [slachtoffer 1] , die ten val was gekomen, [verdachte] bij de benen vasthield. [slachtoffer 1] heeft als gevolg hiervan kneuzingen op zijn bovenlichaam en een scheurwond in zijn gezicht opgelopen.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij buitensporig agressief heeft gereageerd op een onschuldige voorbijganger die opkwam voor de vriendin van verdachte, die door verdachte werd bedreigd. Verdachte heeft een leidende rol in de geweldpleging gehad. Dergelijke delicten kunnen de in de samenleving aanwezige gevoelens van angst en onveiligheid versterken, met name omdat de geweldpleging in het openbaar, in dit geval op het Centraal Station, plaatsvindt. Het kan er voorts toe leiden dat mensen besluiten om iemand die in het openbaar belaagd wordt niet meer te hulp te schieten uit angst zelf klappen op te lopen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een mishandeling, een belediging en het voorhanden hebben van een aanzienlijke hoeveelheid XTC-pillen.
Persoonlijke omstandighedenUit het strafblad van verdachte van 18 mei 2018 blijkt dat verdachte medio 2016 is veroordeeld voor een geweldsdelict en ook verder meermalen voor vooral vermogensdelicten is veroordeeld.
Uit het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 20 juni 2018, opgemaakt door N. Boogaard, blijkt onder meer het volgende. Verdachte heeft een uitgebreide justitiële voorgeschiedenis en maakt deel uit van de Top600-aanpak. Er zijn zorgen over het ontbreken van een structurele dagbesteding, zijn copingvaardigheden in conflictsituaties en agressieproblematiek. Ook zijn er zorgen over de gevolgen die het nuttigen van alcohol voor verdachte heeft. Het lijkt erop dat de grenzen en impulscontrole van verdachte dusdanig vervagen dat hij bij conflictsituaties snel in agressief gedrag lijkt te vervallen. Om hierin verandering aan te brengen, wordt van belang geacht dat verdachte door middel van bijzondere voorwaarden structuur in zijn leven aanbrengt en mogelijke (agressie)problematiek en hulpvraag onderzocht kan worden. Indien verdachte zich aan de bijzondere voorwaarden houdt, kan het recidiverisico worden verkleind. Verdachte heeft aangegeven open te staan voor reclasseringscontact. De reclassering adviseert daarom een (gedeeltelijk) voorwaardelijk gevangenisstraf op te leggen met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, een ambulante behandelverplichting, de deelname aan een gedragsinterventie (‘GI-GGZ Alcohol en geweld’) en de verplichting een structurele dagbesteding in de vorm van werk of opleiding te realiseren en te behouden. Ook adviseert zij het volwassenenstrafrecht toe te passen vanwege de uitgebreide justitiële voorgeschiedenis, de criminele levensstijl en het ontbreken van de noodzaak tot een pedagogische aanpak.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij het prettig vindt begeleid te worden. Hij erkent dat er verandering in zijn gedrag moet komen en wil graag meewerken om deze verandering te bereiken. Het liefst wil hij sportleraar worden, omdat hij het leuk vindt om met kinderen te werken.
De op te leggen strafDe oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht indiceren voor een openlijke geweldpleging een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij een leidende rol heeft gespeeld in de openlijke geweldpleging, dat hij zich verder schuldig heeft gemaakt aan drie andere misdrijven en dat hij eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict.
Anderzijds heeft de rechtbank het advies van Reclassering Nederland in ogenschouw genomen en de verklaring van verdachte dat hij openstaat voor begeleiding en daaraan wil meewerken. De rechtbank zal daarom aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van zes maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Zij zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden koppelen zoals geadviseerd door Reclassering Nederland.

7.Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 30 maart 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/689228-15, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 1 juli 2016 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte onder meer is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 141, 266 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 primair, feit 1 subsidiair en feit 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 meer subsidiair, feit 2, feit 4 en feit 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1 meer subsidiair
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
Feit 2
mishandeling;
Feit 4
eenvoudige belediging; en
Feit 5
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
2 (twee) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich meldt bij Reclassering Nederland aan [adres 2] wanneer hij wordt opgeroepen voor een gesprek. Hierna moet hij zich blijven melden zo frequent als de reclassering dat nodig acht. De veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Dit betekent dat de toezichthouder de veroordeelde adviezen geeft die betrekking hebben op zijn handel en wandel, met als doel hem zowel te begeleiden bij de naleving van de bijzondere voorwaarden als te kunnen controleren of hij zich aan de naleving van de bijzondere voorwaarden houdt;
  • wordt verplicht mee te werken aan een behandeling bij De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
  • moet deelnemen aan de gedragsinterventie ‘GI-GGZ Alcohol en geweld’; en
  • wordt verplicht een structurele dagbesteding in de vorm van werk of opleiding te realiseren en te behouden. Hierin stelt hij zich controleerbaar op.
Geeft aan Reclassering Nederland opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 1 juli 2016 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een gevangenisstraf van 3 (drie) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.P. Pompe, voorzitter,
mrs. L. Voetelink en M.C.M. Hamer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Spaan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juli 2018.