ECLI:NL:RBAMS:2018:4698

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2018
Publicatiedatum
5 juli 2018
Zaaknummer
13-701589-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het vervoeren en bezit van drugs en het voorhanden hebben van een vals rijbewijs met vrijspraak van witwassen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 juni 2018 uitspraak gedaan tegen een verdachte die beschuldigd werd van het vervoeren en bezitten van drugs, evenals het voorhanden hebben van een vals rijbewijs. De verdachte, geboren in 1965 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd op 10 april 2018 aangehouden met 509 gram metamfetamine in zijn bezit, aangetroffen in een fietstas. Daarnaast had hij een vals Lets rijbewijs en een aanzienlijke hoeveelheid contant geld bij zich. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van zeven maanden, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak van het witwassen, stellende dat de verdachte een verifieerbare verklaring had gegeven over de herkomst van het geld. De rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie onvoldoende onderzoek had gedaan naar deze verklaring. Uiteindelijk werd de verdachte vrijgesproken van het witwassen, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden voor het bezit en vervoer van de metamfetamine en het voorhanden hebben van het valse rijbewijs. De rechtbank benadrukte dat de verdachte geen eerdere veroordelingen had en dat de opgelegde straf in overeenstemming was met de ernst van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/701589-18 (Promis)
Datum uitspraak: 22 juni 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1965,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [penitentiaire inrichting] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 juni 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. F.E.A. Duyvendak en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.M. Rammelt naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 10 april 2018 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan
1. het aanwezig hebben van 509 gram metamfetamine;
2. het afleveren of voorhanden hebben van een vals of vervalst rijbewijs;
3. het witwassen van geldbedragen van 3500 euro, 960 euro en 690 euro.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat alle aan verdachte ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen en heeft daartoe – kort gezegd – het volgende aangevoerd.
Verdachte wordt op 10 april 2018 staande gehouden met in zijn bezit een fiets. In de fietstas wordt vervolgens – naar later blijkt – 509 gram metamfetamine aangetroffen. De verklaring van verdachte dat hij voor een doktersbezoek de fiets heeft geleend van een klant van het restaurant waar hij werkt en hij om die reden geen wetenschap had over de verdovende middelen, is niet aannemelijk en onvoldoende onderbouwd. Daarnaast worden bij verdachte vier telefoons aangetroffen, wat eveneens past in het scenario dat verdachte handelt in verdovende middelen.
Verdachte heeft daarnaast een vals Lets rijbewijs voorhanden gehad. In zijn verklaring bij de politie heeft verdachte gezegd dat hij het Letse rijbewijs bij een Roemeen heeft aangeschaft en dat hij het rijbewijs heeft gebruikt om te kunnen werken in restaurants en te slapen in hotels.
Nadat verdachte is aangehouden is er een grote hoeveelheid geld bij hem aangetroffen. Dat past in het beeld van de handel in verdovende middelen. Verdachte heeft een verklaring gegeven over de herkomst van het geld, maar die is niet aannemelijk. Op grond daarvan kan het niet anders dan dat het geld van misdrijf afkomstig is.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
Voor wat betreft de bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 en 3 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe – kort gezegd – het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft geen opzet gehad op het onder feit 1 ten laste gelegde aanwezig hebben of vervoeren van metamfetamine. Verdachte heeft direct verklaard dat hij de fiets met de fietstas waar de verdovende middelen in zaten, heeft geleend van een klant van het restaurant. Verdachte is ook op tweehonderdvijftig meter van het restaurant aangehouden. De verklaring van verdachte is echter niet door de politie gecontroleerd.
Ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde witwassen heeft de verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven. Verdachte is illegaal maar probeert iets van zijn leven te maken en werkt in restaurants en als gids voor toeristen. Zijn verdiende geld hield hij bij zich omdat hij als illegaal geen bankrekening kan openen. Er zijn voldoende contra-indicaties waaruit naar voren komt dat het geld niet uit misdrijf is verkregen, maar het Openbaar Ministerie heeft verzuimd om onderzoek te doen naar de verklaring van verdachte.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak feit 3
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder b Sr opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp “uit enig misdrijf” afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs, feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte vervolgens een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank leidt uit de beschikbare bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden af.
Verdachte wordt op 10 april 2018 door de politie staande gehouden nadat hij met zijn fiets door het rode licht rijdt. Nadat er bij verdachte een vals rijbewijs en op dat moment vermoedelijk verdovende middelen worden aangetroffen, is hij aangehouden en zijn er bij zijn (insluitings)fouillering geldbedragen van 3500 euro, 960 euro en 690 euro in zijn kleding en goederen aangetroffen.
Gelet op het feit dat er bij verdachte eveneens verdovende middelen en meerdere mobiele telefoons zijn aangetroffen, is sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. De verdachte heeft over de herkomst van het geld vervolgens verklaard dat hij het geld heeft verdiend met werkzaamheden in meerdere restaurants en met het geven van rondleidingen aan toeristen in Amsterdam. Hij heeft een deel van zijn geld gespaard. Verdachte heeft daarnaast verklaard dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats en geldige verblijfstitel heeft. Om die reden heeft hij geen bankrekening en draagt hij het verdiende geld bij zich. De rechtbank merkt op dat verdachte zijn verklaring over werkzaamheden in een restaurant direct tijdens zijn eerste verhoor heeft gegeven en vervolgens in latere verhoren specifiek heeft aangegeven bij welk restaurant hij op de dag van zijn aanhouding werkzaam was. Ook heeft hij aangegeven via welk reisbureau hij werd ingeschakeld om rondleidingen te geven aan toeristen.
De rechtbank heeft uit de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband kunnen afleiden tussen het ten laste gelegde voorwerp en een bepaald misdrijf. Gezien de duidelijke en verifieerbare verklaring van de verdachte ten aanzien van een alternatieve herkomst van het geld, welke verklaring de verdachte al in een vroeg stadium van het onderzoek heeft afgelegd, had het Openbaar Ministerie nader onderzoek moeten doen naar feiten en omstandigheden die de legale herkomst van het geld met een voldoende mate van zekerheid zouden kunnen uitsluiten.
Nu dergelijk onderzoek achterwege is gebleven, zijn er geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat het niet anders kan zijn dan dat het geld onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. Het feit dat de officier van justitie tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft gezegd dat een nader onderzoek naar werkzaamheden van een illegaal bij een restaurant vermoedelijk geen bruikbare informatie had opgeleverd, maakt niet dat het Openbaar Ministerie om die reden wordt ontslagen van zijn verplichting om de verklaring van de verdachte nader uit te zoeken. Dat geldt temeer nu de officier van justitie vanwege de niet-aannemelijkheid van de verklaring van verdachte over de herkomst van het geld, ervan uitgaat dat het uit misdrijf is verkregen.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat niet is bewezen dat de verdachte het onder feit 3 ten laste gelegde witwassen heeft begaan, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
4.3.2.
Bewijsoverwegingen
Feit 1
Opzet
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op het vervoeren dan wel aanwezig hebben van de metamfetamine. De rechtbank verwerpt het verweer.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte ongeloofwaardig is. Op geen enkele wijze heeft verdachte zijn verklaring – inhoudende dat hij de fiets heeft geleend van een man genaamd Jan – kunnen onderbouwen. Daar komt bij dat verdachte op vragen van de rechtbank en de officier van justitie geen consistente verklaring heeft afgelegd. Dat geldt onder andere voor het tijdstip waarop verdachte bij het Rode Kruis moest zijn voor een afspraak. Geconfronteerd met het feit dat hij om 16:30 uur is aangehouden, heeft hij verklaard dat om 17:00 uur het spreekuur begon en hij vroeg aanwezig moest zijn om kans te maken een dokter te kunnen spreken. Op het moment dat werd voorgehouden dat de post van het Rode Kruis niet om 17:00 uur maar om 19:00 uur opent, paste verdachte zijn verklaring over het tijdspad op 10 april 2018 steeds op onderdelen aan. Daarnaast verklaarde verdachte in eerste instantie dat Jan rond 16:00 uur in het restaurant was om te eten, om vervolgens bij nadere vragen over de tijdstippen te verklaren dat Jan een bestelling kwam doorgeven die hij later op de avond zou komen ophalen. De rechtbank acht het daarnaast niet geloofwaardig dat iemand zijn fiets zou uitlenen aan verdachte, terwijl er in de fietstas een halve kilo verdovende middelen met bijhorende hoge straatwaarde zit. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het vervoeren en aanwezig hebben van de metamfetamine.
Feit 2
Wetenschap
De verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat het Letse rijbewijs vals was. De rechtbank verwerpt het verweer.
In zijn verklaring bij de politie en ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij het Letse rijbewijs heeft gekocht van een Roemeense man en daarvoor ongeveer 500 euro heeft betaald. Verdachte heeft eveneens verklaard dat hij het rijbewijs alleen heeft gebruikt voor het verkrijgen van werken en overnachtingen in hotels, en bewust niet om zich te legitimeren tegenover de politie. Nu verdachte geen enkele connectie heeft met Letland, hij een Roemeense man een fors bedrag heeft betaald om in het bezit te komen van het rijbewijs en hij duidelijk verklaart dat hij het rijbewijs niet wilde tonen aan de politie, concludeert de rechtbank dat verdachte wist dat het Letse rijbewijs vals was.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1.
op 10 april 2018 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad en heeft vervoerd 509 gram van een materiaal bevattende metamfetamine;
2.
op 10 april 2018 te Amsterdam, een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een rijbewijs (Lets), waarvan hij wist dat dit vals was, voorhanden heeft gehad, welke valsheid bestond uit de volgende kenmerken:
- de basisbedrukking van het rijbewijs is niet gedrukt, maar geprint, en
- de microtekst op de voorzijde is onleesbaar en
- het rijbewijs is niet voorzien van optisch variabele inkt en
- het rijbewijs bevat een nagebootst holografisch zegel op de voorzijde en
- de absorptie van het rijbewijs bij infrarood licht wijkt af en
- de fluorescentie van het rijbewijs bij ultraviolet licht wijkt af.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 2 wordt verzocht rekening te houden met de specifieke redenen waarom verdachte het valse rijbewijs voorhanden heeft gehad en om die reden de eis van de officier van justitie voor dat specifieke feit, een gevangenisstraf van 2 maanden, te matigen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben en vervoeren van een materiaal bevattende metamfetamine, ook wel bekend als
crystal meth. Dit verdovende middel levert een gevaar op voor de volksgezondheid, nu deze stof sterk verslavend is en regelmatig gebruik hiervan in de regel lichamelijke, psychische en sociaal schadelijke gevolgen met zich brengt.
Verdachte heeft daarnaast een vals Lets rijbewijs voorhanden gehad. Daarmee heeft verdachte het vertrouwen geschonden dat in de samenleving moet kunnen worden gesteld in door van overheidswege verstrekte identiteitspapieren, waaronder begrepen een rijbewijs.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 9 mei 2018 van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van wat door de officier van justitie is gevorderd. Als eerste is daarvoor van belang dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het ten laste gelegde witwassen. Ook heeft zij aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor het aanwezig hebben van een hoeveelheid metamfetamine tussen de 200 en 500 gram geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf van 2 maanden en voor een hoeveelheid tussen de 500 en 1000 gram een gevangenisstraf van 3 maanden. De bij verdachte aangetroffen hoeveelheid zit net boven de ondergrens van de bandbreedte van 500 tot 1000 gram, en net boven de bovengrens van de bandbreedte 200 tot 500 gram die in de oriëntatiepunten wordt genoemd. De rechtbank acht in het geval van verdachte voor het aanwezig hebben van 509 gram metamfetamine een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden passend.
De LOVS-oriëntatiepunten geven als uitganspunt voor het bezit van een vals paspoort een gevangenisstraf van 2 maanden. Alhoewel verdachte niet in het bezit was van een vals paspoort maar van een vals Lets rijbewijs, ziet de rechtbank geen aanleiding om van het genoemde oriëntatiepunt af te wijken. Verdachte heeft het valse rijbewijs immers gebruikt om zich te legitimeren bij het verkrijgen van werk en overnachtingen in hotels. Het te beschermen belang, te weten het kunnen uitgaan van de juistheid van een identiteitsbewijs, is daarmee niet anders. Om die reden acht de rechtbank het oriëntatiepunt passend.
De rechtbank is daarom van oordeel dat voor de bewezenverklaarde feiten aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden moet worden opgelegd.

9.Beslag

Onder verdachte zijn blijkens de beslaglijst de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. Geld 960,00 Euro, 5556442;
2. Geld 690,00 Euro, 5556435;
3. Geld 3500,00 Euro, 5556516;
9.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de onder de nummers 1 t/m 3 inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd dienen te worden verklaard.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het onder feit 3 ten laste gelegde bepleit en verzoekt om die reden om de onder de nummers 1 t/m 3 inbeslaggenomen voorwerpen terug te geven aan verdachte.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
Teruggave aan verdachte
Nu verdachte zal worden vrijgesproken van het onder feit 3 ten laste gelegde witwassen en ook niet is gebleken dat het geld in relatie staat met het aanwezig hebben en vervoer van de metamfetamine, zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten van de inbeslaggenomen geldbedragen, te weten:
1. Geld 960,00 Euro, 5556442;
2. Geld 690,00 Euro, 5556435;
3. Geld 3500,00 Euro, 5556516.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 55, 57 en 231 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
eendaadse samenloop van
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van feit 2:
een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht voorhanden hebben, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat het vals of vervalst is.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. Geld 960,00 Euro, 5556442;
2. Geld 690,00 Euro, 5556435;
3. Geld 3500,00 Euro, 5556516.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. C.P.E. Meewisse en I. Verstraeten-Jochemsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Lier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juni 2018.