4.3.1.Loods [adres 2] te [plaats]
[medeverdachte 2] was in de ten laste gelegde periode enig aandeelhouder van [naam vennootschap] Deze vennootschap was op haar beurt enig aandeelhouder van [naam B.V.] (hierna: [naam B.V.] ). [naam B.V.] huurde een bedrijfsruimte in een loods op de [adres 3] in [plaats] .In de bedrijfsruimte bevond zich een muntfabriek. Medewerkers van het bedrijf dat gevestigd was op de [adres 4] te [plaats] hebben op 23 januari 2013 tegenover ambtenaren van de Belastingdienst verklaard dat de muntfabriek behalve [adres 3] ook [adres 5] in gebruik had. Enkele maanden daarvoor hadden ze in het weekend een oorverdovend lawaai gehoord dat leek op het geluid van een machine die iets slaat. Eén van de ambtenaren heeft vervolgens geconstateerd dat tussen hal 2-4 en hal 6 een loopdeur aanwezig was. Hij zag in hal 6 een gloeistraat en slagmachines staan, als ook bakken waarin normaliter de rondellen worden gestort voordat deze de slagmachine ingaan.
[medeverdachte 2] was geregeld bij [naam B.V.] op de [adres 2] aanwezig. Uit cameraobservaties blijkt dat hij daar ieder geval op 26 juni 2013, 11 juli 2013, 19 juli 2013, 24 juli 2013, 31 juli 2013, 6 augustus 2013, 7 augustus 2013, 21 augustus 2013, 28 augustus 2013, 10 september 2013, 17 oktober 2013 en 18 oktober 2013 is geweest.
Een voormalig werknemer van [medeverdachte 2] , [naam werknemer] , heeft verklaard dat hij in de loods aan de [adres zonder nummer] voor [medeverdachte 2] een productiestraat voor het fabriceren van munten heeft opgezet. Een deel van de apparatuur en machines stond in nummer 6. De perceelnummers 2-4 vormden één geheel en nummer 6 zat achter een muur. Tussen deze ruimtes was een deur.
De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 2] in de ten laste gelegde periode met zijn bedrijf [naam B.V.] de beschikking had over ruimtes in een loods aan de [adres 2] te [plaats] , waarin een machinestraat voor het maken van munten aanwezig was. [medeverdachte 2] was met regelmaat zelf op deze locatie, ook in loods 6, aanwezig.
4.3.2.Levering rollen metaallegering [nummer] door [naam Turks bedrijf]
Het Turkse bedrijf [naam Turks bedrijf] ( [naam Turks bedrijf] ) heeft vijf partijen metaal geleverd aan [naam B.V.] . Blijkens de Turkse douaneverklaringen zijn deze leveringen op 22 november 2012, 29 mei 2013, 25 juni 2013 en tweemaal op 27 september 2013 op het douanekantoor aan de Turkse grens verwerkt. Het geleverde metaal had een nettogewicht van respectievelijk 14.449, 13.960, 10.060, 14.012 en 16.010 kilogram, en een totale verkoopwaarde van € 420.761,22.
De directeur van [naam Turks bedrijf] , [naam directeur] , heeft verklaard dat deze vijf leveringen hebben plaatsgevonden op basis van drie bestellingen. Het ging om rollen metaal met de legering [nummer] en de afmetingen 2.88*193mm. Voorafgaande aan de eerste bestelling is [medeverdachte 2] als vertegenwoordiger van het bedrijf dat de bestelling wilde plaatsen bij de fabriek in Turkije geweest en heeft daar op zijn verzoek een rondleiding gekregen. [naam directeur] heeft vervolgens een aantal werkgerelateerde gesprekken met [medeverdachte 2] gevoerd.
De zendingen van [naam Turks bedrijf] zijn na aankomst in Nederland in een douane loods van het bedrijf [naam bedrijf] te Venlo opgeslagen in afwachting van betaling van de BTW en invoerrechten door [naam B.V.] .Op 8 juli 2013 is gezien dat bij de [adres 2] uit een Turkse vrachtauto 7 pallets met goederen werden gelost en loods 6 werden binnen gebracht.
De heer [naam manager Operations] , Manager Operations bij de Koninklijke Nederlandse Munt, heeft het vermoeden geuit dat de geleverde legering [nummer] met de afmetingen 2.88*193mm gebruikt wordt voor het slaan van Britse 1-pondmuntstukken. Hoewel de samenstelling en dikte van het materiaal niet geheel identiek zijn aan de door de Royal Mint genoemde specificaties, komen ze redelijk in de buurt.
De rechtbank stelt aldus vast dat [medeverdachte 2] in de ten laste gelegde periode voor zijn bedrijf [naam B.V.] een grote hoeveelheid metaal, dat wat betreft samenstelling en afmetingen geschikt is voor het vervaardigen van Britse 1-pondmuntstukken, heeft besteld en geleverd gekregen.
4.3.3.Observatie 10 september 2013
Bij live uitgekeken camerabeelden op 10 september 2013 werd gezien dat de auto van [medeverdachte 2] aan het eind van de ochtend bij het kantoor van de loods aan de [adres zonder nummer] arriveerde. Een klein half uur later kwam een vrachtwagentje aanrijden met [medeverdachte 4] als chauffeur en een NN-man als passagier. Deze laatste liep naar het kantoor. [medeverdachte 4] reed de vrachtauto met de achterkant tot vlak bij de deur van loods 6. Hij haalde uit de loods een steekwagentje en zette deze op de laadklep van de vrachtauto. Enige minuten later kwam de NN-man met een heftruck loods 6 uitrijden met daarop een pallet met zilverkleurige vaten. Deze werden in de laadruimte van de vrachtwagen geplaatst. Daarna werden door hem ook nog blauwe vaten in de laadruimte gezet. De NN-man ging loods 6 weer in en [medeverdachte 4] reed met de vrachtauto weg.
Door het observatieteam is vervolgens waargenomen dat [medeverdachte 4] met de vrachtauto naar een loods aan de [adres 1] te [plaats] reed.
[medeverdachte 4] parkeerde de vrachtwagen in de loods, waar de vaten kennelijk door hem werden gelost. Vervolgens reed hij met de vrachtwagen naar een parkeerterrein in Aalsmeer waar een ‘snackcar’ genaamd [naam snackbar] stond geparkeerd. Door tussenkomst van een andere persoon maakte [medeverdachte 4] contact met een man en vrouw (NN3 en NN4). NN3 en NN4 reden vervolgens in een Renault bestelwagen met kenteken [kenteken] achter de vrachtwagen van [medeverdachte 4] aan, terug naar de loods aan de [adres 1] te [plaats] . De Renault bestelwagen werd achteruit de loods ingereden waarna kennelijk goederen werden ingeladen.
NN3 en NN4 reden daarop met de Renault bestelauto naar een café in Maasbracht. Daar vond een ontmoeting plaats met een man (NN5) aan wie sleutels werden overhandigd. NN5 reed vervolgens met de Renault bestelwagen naar het adres [adres 6] te [plaats] . Nadat NN5 de zijdeur van de bestelwagen had geopend, kwam een andere man, NN6, met een heftruck aanrijden. Door hem werden vaten en een krat met grijze emmers vanuit de bestelwagen in de schuur geplaatst.
[naam 1] heeft erkend dat hij de persoon is die op 10 september 2013 bij zijn woning op het adres [adres 6] te [plaats] met een heftruck vaten heeft uitgeladen.Hij is aldus NN6.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij diverse vrachten met munten heeft vervoerd en afgeleverd bij [naam 1] . De munten werden meestal afgegeven in Maasbracht waarna hij de reeds geladen wagen overnam en daarmee naar [naam 1] reed. Hij is aldus NN5.
NN3 en NN4 zijn voor justitie onbekend gebleven.
4.3.5.In beslag genomen Britse 1-pondmuntstukken, rondellen, stempels en machines.
Vrachtwagen met kentekennummer [kenteken]
De vrachtwagen waarin [medeverdachte 4] op 5 november 2013 reed bleek het kentekennummer [kenteken] te hebben. De vier vaten die in de vrachtauto stonden waren gevuld met in totaal ongeveer 99.551 Britse 1-pondmuntstukken. Deze zijn in beslag genomen. Bovenop de munten lag steeds een compacte hoeveelheid metalen carrosserieringen.
Loods [adres 2] te [plaats]
Van 5 tot en met 11 november 2013 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de loods aan de [adres 2] .
In een van de ruimtes (ruimte VIII) werden in totaal 570.395 Britse 1-pondmuntstukken in beslag genomen. Een deel van deze munten bevond zich in vaten en dozen. Op de munten in deze vaten en in de bovenste dozen lag steeds een dikke laag met metalen carrosserieringen die het zicht op de onderliggende ponden onttrok. Tevens stonden in de loods op elkaar gestapelde vultrechterbakken met Britse 1-pondmuntstukken. Ook was een vulbak aanwezig met geheel onbewerkte rondellen en een vultrechterbak met rondellen waarbij de randen al waren bewerkt. In totaal werden in de betreffende ruimte ongeveer 570.395 Britse 1-pondmuntstukken en 331.452 rondellen in beslag genomen.
In een andere ruimte (ruimte I) zaten in vulbakken die deel uitmaakten van een machine als ook in de machine zelf rondellen. In een vulbak die naast deze machine stond zaten ongeveer 9.328 Britse 1-pondmuntstukken.
Aldus waren in de loods aan de [adres 2] in totaal ongeveer 579.723 Britse 1-pondmuntstukken aanwezig.
De in de loods aanwezige machines, stempels, vaten en andere voorwerpen zijn door de Fiod beschreven. Twee medewerkers van de Koninklijke Nederlandse Munt hebben
een groot aantal machines, gereedschappen en materialen aangewezen die vermoedelijk gebruikt of geschikt zijn voor het vervaardigen van Britse 1-pondmuntstukken. Tevens hebben zij enkele machines die vermoedelijk gebruikt zijn bij het vervaardigen van valse Britse 1-pondmuntstukken in werking gesteld. In ruimte VIII stond een machine die rondellen voorziet van een randinscriptie. In ruimte I stond een muntslagmachine (machine 15) die rondellen voorziet van een kop- en muntinscriptie. In de trechterbak bij deze machine zaten gerandschrifte rondellen, terwijl zich in de machine kop- en muntstempels bevonden. Na het aanzetten van de machine kwamen er geslagen munten uit. Deze munten zijn veiliggesteld.Het betreft Britse 1-pondmuntstukken met het jaartal 2006.
Op 5 november 2013 werd de woning van [medeverdachte 4] , [adres 7] te [plaats] , doorzocht.Er werden onder meer een Birkenstock schoenendoos met persstempels, een Albert Heijn tas met schriftelijke bescheiden en telefoons, een emmer met munten en een bak met metalen ringen in beslag genomen.Op de slagstempels in de schoenendoos was het hoofd van koningin Elisabeth en de woorden ‘one pound’ zichtbaar.Van de 21 stempels hadden 4 een negatieve afbeelding (zogenaamde matrijzen) en 17 een positieve afbeelding (zogenaamde poincoenen).
Loods [adres 1] te [plaats]
Op 11 november 2013 is de loods aan de [adres 1] te [plaats] doorzocht. Daarbij werden onder meer 8 blauwe en 24 grijze vaten aangetroffen.In deze vaten zaten in totaal ongeveer 11.695 Britse 1-pondmuntstukken en 4.157 rondellen. Deze zijn in beslag genomen.
Op 23 april 2014 werd de woning van [naam 1] , [adres 6] te [plaats] , doorzocht.Daarbij werden onder andere 30 carrosserieringen en 4 Britse 1-pondmuntstukken in beslag genomen.De ringen en munten werden aangetroffen op en tussen de betontegels in de berging van de woning. Het betreft twee Britse 1-pondmuntstukken met het jaartal 2005, één met het jaartal 2006 en één met het jaartal 2007.
4.3.6.Onderzoek in beslag genomen Britse 1-pondmuntstukken
De rechtbank overweegt dat de aanwezigheid van een op de productie van Britse 1-pondmuntstukken ingerichte muntstraat in de loods aan de [adres zonder nummer] te [plaats] een zeer sterk vermoeden oplevert dat de Britse 1-pondmuntstukken die in de buurt van de machines in bakken, vultrechters en vaten waren opgeslagen, als ook de Britse 1-pondmuntstukken die vanaf de [adres zonder nummer] , via de loods in Aalsmeer verder zijn verspreid, vals zijn.
Rapportages Pieterman en Baldwin
De juistheid van het hiervoor genoemde vermoeden vindt bevestiging in de rapportage van R. Pieterman, NFI-deskundige, die een forensisch onderzoek heeft verricht met betrekking tot de Britse 1-pondmuntstukken en stempels die op de diverse locaties zijn in beslag genomen.
De deskundige heeft in de eerste plaats opgemerkt dat er slechts één instantie in de wereld is die (officieel) Engelse ponden vervaardigt, te weten de Royal Mint te Engeland. Het gehele productieproces vindt plaats in Cardiff en wordt niet uitbesteed aan derden. Alle Engelse ponden die niet geproduceerd zijn in de Royal Mint (Cardiff) zijn per definitie niet echt.
In het rapport wordt tevens opgemerkt dat iedere stempel met betrekking tot de Britse 1-pondmuntstukken, die buiten het (streng bewaakte) circuit van de Royal Mint wordt aangetroffen, per definitie niet echt is nu de echte stempels door de Royal Mint worden bewaard in kluizen en na gebruik uit het productieproces worden verwijderd en duurzaam vernietigd.
Ook overigens bevestigt het rapport – door de deskundige op basis van de likelihood ratio methode geformuleerd – de valsheid van de onderzochte munten. De onderzoeker concludeert dat de bevindingen van het onderzoek
extreem veel waarschijnlijkerzijn wanneer hypothese 1 (de onderzochte munten zijn vals) juist is dan wanneer hypothese 2 (de onderzochte munten zijn echt) juist is, waarbij het onderzoek zich gericht heeft op:
- munten 2004 en 2006 en stempels 2004 en 2006 (waaronder randschriftblokken), in beslag genomen in loods [adres 2] te [plaats] ;
- munten 2004 en 2006 in beslag genomen in de vrachtwagen [kenteken] ;
- munten 2006 in beslag genomen in de loods [adres 1] te [plaats] ;
- munten 2004 en 2006 en een matrijsstempel 2004, in beslag genomen op het adres [adres 7] te [plaats] (woning [medeverdachte 4] );
- een munt 2006, in beslag genomen op het adres [adres 6] te [plaats] (woning [naam 1] ).
Daarbij blijkt uit het onderzoek nog het volgende.
Uit het onderzoek naar jaargang 2004 blijkt dat de matrijsstempel aangetroffen op de locatie [adres 7] te herleiden is naar alle onderzochte munten jaargang 2004 die werden aangetroffen:
• in de vrachtauto [kenteken] ;
• op de locatie [adres zonder nummer] ;
• op de locatie [adres 7] .
De onderzochte gebruikte en ongebruikte werkstempels op de [adres zonder nummer] , kunnen worden herleid naar de matrijsstempel ( [adres 7] ).
De onderzochte gebruikte werkstempels kunnen worden herleid naar de onderzochte munten in de vrachtauto [kenteken] en naar de onderzochte munten op de [adres zonder nummer] .
De onderzochte munten [adres zonder nummer] , vrachtauto [kenteken] en [adres 7] en de muntstempels op de [adres zonder nummer] en de matrijsstempel ( [adres 7] ) zijn niet te herleiden naar de officiële munten of muntstempels.
In het onderzoek naar jaargang 2006 is onder meer te lezen dat in de loods aan de [adres zonder nummer] aangetroffen werkstempels zijn te herleiden naar de onderzochte munten aangetroffen:
• in de vrachtauto [kenteken] ;
• op de locatie [adres zonder nummer] ;
• op de locatie [adres 1] ;
• op de locatie [adres 6] ;
• op de locatie [adres 7] .
De aangetroffen klasse- en individuele kenmerken in de onderzochte gebruikte en ongebruikte werkstempels [adres zonder nummer] en de onderzochte munten [adres zonder nummer] , vrachtauto [kenteken] , [adres 1] , [adres 7] en [adres 6] , zijn niet aangetroffen in de originele munten en stempels van de Royal Mint.
De deskundige D. Baldwin heeft in zijn contra-rapportage van 22 augustus 2017 de door Pieterman gevolgde werkwijze en de uitkomsten van het NFI-rapport onderstreept, met de kanttekening dat hij het verrichte onderzoek aan de door de Royal Mint ter beschikking gestelde munten en stempels niet kan beoordelen omdat hij dit onderzoek niet heeft kunnen inzien.
De rechtbank stelt op basis van de bevindingen van de deskundige Pieterman vast dat de onderzochte munten die in beslag zijn genomen in de loods aan de [adres 2] te [plaats] , in de vrachtwagen met kenteken [kenteken] , op het adres [adres 7] te [plaats] , in de loods [adres 1] te [plaats] en op het adres [adres 6] te [plaats] , vals zijn en zijn te herleiden naar de stempels aangetroffen in de loods aan de [adres zonder nummer] en/of de matrijsstempel in de woning van [medeverdachte 4] .
De rechtbank gaat er van uit dat de onderzochte munten afkomstig van de diverse locaties, steeds representatief zijn voor de totale hoeveelheid munten die op deze locaties zijn aangetroffen. Er zijn geen aanwijzingen dat de valse munten mogelijk vermengd zouden zijn met echte Britse 1-pondmuntstukken.
4.3.8.[medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] producenten van de valse Britse 1-pondmuntstukken.
[medeverdachte 4] heeft in door hem afgelegde verklaringen gesproken over een zekere ‘ [naam 2] ’. Hij had [naam 2] ergens eind 2012 voor het eerst ontmoet. [naam 2] vroeg toen of [medeverdachte 4] klusjes voor hem wilde doen.[naam 2] is volgens hem de persoon die op 5 november 2013 met de heftruck de vrachtauto van [medeverdachte 4] heeft geladen.
In de woning van [medeverdachte 4] werd bij de doorzoeking op 5 november 2013 in een Albert Heijn tas een afsprakenkaartje gevonden van een tandartsenpraktijk met daarop de naam [medeverdachte 3] en adresgegevens. Deze tas heeft [medeverdachte 4] , met nog andere goederen, op verzoek van [medeverdachte 3] in zijn woning bewaard. Aan de hand van dit kaartje zijn de persoonsgegevens van [medeverdachte 3] achterhaald en is een pasfoto opgevraagd.
[medeverdachte 4] heeft ‘ [naam 2] ’ herkend als de persoon afgebeeld op een hem getoonde pasfoto van [medeverdachte 3] .Gelet op de verklaring van [medeverdachte 4] dat [naam 2] op 5 november 2013 met de heftruck de vrachtauto van [medeverdachte 4] heeft geladen, gaat de rechtbank er vanuit dat NN1 op de camerabeelden van 5 november 2013 [medeverdachte 3] is.
[medeverdachte 3] heeft zich onvindbaar gehouden voor justitie. Ter terechtzitting heeft de verdediging van [medeverdachte 2] een met de naam ‘ [medeverdachte 3] ’ ondertekende schriftelijke verklaring overgelegd, als ook een foto waarop een persoon deze verklaring toont. Zijn verklaring is door de rechtbank in het dossier van [medeverdachte 2] en de dossiers van de medeverdachten, waaronder [medeverdachte 1] , gevoegd. In deze verklaring neemt [medeverdachte 3] de verantwoordelijkheid voor de productie van valse Britse 1-pondmuntstukken op zich.
Hoewel [medeverdachte 3] stelt dat [medeverdachte 2] geen bemoeienis heeft gehad bij deze productie, is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] gezamenlijk de Britse 1-pondmuntstukken hebben nagemaakt in de loods aan de [adres 2] te [plaats] . [medeverdachte 2] was immers in de ten laste gelegde periode veel, soms zelfs dag en nacht, in zijn bedrijf [naam B.V.] aanwezig en de kostbare machines die daar stonden behoorden hem, althans zijn bedrijf, toe. Het kan [medeverdachte 2] voorts niet zijn ontgaan dat er in de loods grote hoeveelheden valse Britse 1-pondmuntstukken aanwezig waren en dat op diverse plaatsen stempels voor de vervaardiging van deze munten lagen. Bovendien heeft [medeverdachte 2] in Turkije het metaal besteld waarmee de valse Britse 1-pondmuntstukken zijn geslagen.
Dat [medeverdachte 2] wist wat er in zijn bedrijf gebeurde blijkt ook uit het gebeuren op 26 juni 2013. Bij een bezoek van ambtenaren van de belastingdienst aan [naam B.V.] op die dag was de deur naar nummer 6 door een container, een machine en verpakkingsmaterialen aan het zicht onttrokken.Uit een camera-observatie op diezelfde dag blijkt dat [medeverdachte 2] en een andere man – naar mag worden aangenomen [medeverdachte 3] – ‘s ochtends vroeg vanuit loods 6 pallets met vaten en opvangbakken in een schuin tegenover de loods geparkeerde trailer hadden geplaatst. Aan het begin van de avond zijn deze goederen door hen weer het bedrijf ingebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank is bewezen dat [medeverdachte 2] aldus, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 3] , in de loods aan de [adres 2] te [plaats] Britse 1-pondmuntstukken heeft nagemaakt.
4.3.11.Betalingen
De eerste twee keer heeft [naam 1] voor de munten contant aan [medeverdachte 1] betaald; in januari 2013, € 50.000,- en in maart 2013, € 25.000,-. [medeverdachte 1] gaf het geld dan weer door aan de leverancier van de munten. [medeverdachte 1] wilde niet dat [naam 1] wist wie deze leverancier was.
Betalingen op diverse rekeningnummers
[naam 1] vond het een probleem dat de munten contant betaald moesten worden en vroeg aan [medeverdachte 1] of ze ook via de bank konden betalen. [naam 1] heeft toen een paar maal via de bank betaald, op bankrekeningnummers die hij van [medeverdachte 1] had doorgekregen. Dit waren steeds verschillende nummers.
In de computer van [naam 1] zijn overboekingen aangetroffen afkomstig van een rekening van de Santander bank aan uiteenlopende tegenrekeningen, te weten [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] en [naam Turks bedrijf] . Deze betalingen lopen tot een totaalbedrag van € 547.214,48.
CCI is de rekeninghouder van deze Santander bankrekening. De betalingen zijn door CCI verricht, in opdracht van [naam 1] .
In de bij CCI in beslag genomen e-mail correspondentie tussen [verdachte] en medewerkers van CCI wordt over deze betalingen gesproken, waarbij [verdachte] telkens doorgeeft op welke rekeningen er betaald moet worden.
Op 9 mei 2013 geeft [verdachte] aan CCI betaalgegevens door met betrekking tot de rekeninghouder [naam 4] , met de omschrijving ‘ [naam 8] ’ en een rekeningnummer van hemzelf.Naar deze rekeningen wordt respectievelijk
£ 67.750,19 en € 1.906,48 overgemaakt.Op 22 mei 2013 volgt een soortgelijke transactie naar [naam 4] en [verdachte] , van respectievelijk
£ 62.333.09 en € 3.209,30.
Op 31 mei 2013 geeft [verdachte] aan CCI betaalgegevens door met betrekking tot de rekeninghouder [naam 7] , met de omschrijving ‘ [naam 8] ’ en een rekeningnummer van hemzelf.Naar deze rekeningen wordt respectievelijk
£ 67.972,49en € 3.799,10overgemaakt. Op 17 juni 2013 geeft [verdachte] opnieuw betaalgegevens door met betrekking tot de rekeninghouder [naam 7] , met de omschrijving ‘ [naam 8] ’ en een rekeningnummer van hemzelf.
Op 1 juli 2013 geeft [verdachte] aan CCI betaalgegevens door met betrekking tot de rekeninghouder [naam 5] , met de omschrijving: ‘Aankoop 150 IPhone 5 16gb [naam 8] ’ en een rekeningnummer van hemzelf.Naar deze rekeningen wordt respectievelijk
£ 67.503,59 en € 3.807,56 overgemaakt.
Op 15 juli 2013 geeft [verdachte] betaalgegevens door met betrekking tot de rekeninghouder [naam Turks bedrijf] , omschrijving ‘Aankoop staal’ en een rekeningnummer van hemzelf.Naar deze rekeningen wordt respectievelijk
£ 67.149,89en € 3.757,01overgemaakt.
Op 24 juli 2013 geeft [verdachte] betaalgegevens door met betrekking tot [naam 6] , met de omschrijving ‘Aankoop I-Phones’ en een rekeningnummer van hemzelf.Naar deze rekeningen wordt respectievelijk £ 68.040,89en € 3.231,29+ € 515,67overgemaakt. [naam 6] is een bedrijf op naam van de kleinzoon van [medeverdachte 1], dat voorheen op naam stond van [naam 9], de partner van [medeverdachte 1] .
Op 1 augustus 2013 geeft [verdachte] betaalgegevens door met betrekking tot de rekeninghouder [naam 1] , met de omschrijving ‘Aanbetaling aankoop woonhuis’ en een rekeningnummer van hemzelf.Er wordt £ 66.878,99 overgemaakt naar [naam 1] .
[medeverdachte 1] gaf op een bepaald moment bij [naam 1] aan dat de leverancier wilde dat ze in goud zouden gaan betalen. [naam 1] vond op het internet het bedrijf [naam bedrijf 1] . [naam 1] en [medeverdachte 1] zijn daar samen heengegaan voor een kennismakingsgesprek.
Volgens [naam 10] , directeur van [naam bedrijf 1] , zijn [naam 1] en [medeverdachte 1] acht keer bij [naam bedrijf 1] geweest, te weten op 8 maart 2013, 15 april 2013, 1 mei 2013, 30 augustus 2013, 2 oktober 2013, 14 november 2013, 5 december 2013 en 10 december 2013. Bij het kennismakingsgesprek vertelden ze dat zij een firma hadden die iets in tweedehands voertuigen deed. Zij ontvingen dollars en wilden die omzetten in goud. Nadat het goud was overhandigd namen [naam 1] en [medeverdachte 1] steeds ieder de helft mee.
CCI betaalde rechtstreeks aan [naam bedrijf 1] . Wanneer CCI geld overmaakte naar [naam bedrijf 1] werd dit gestort op naam van [naam 8] .
CCI heeft in totaal een bedrag van € 529.053,64 overgemaakt naar [naam bedrijf 1] , ten behoeve van [naam 8] . [naam 8] heeft voor een totaalbedrag van
€ 532.623,64 aan goud bij [naam bedrijf 1] gekocht.
[naam 1] en [medeverdachte 1] hebben samen [naam 8] Ltd opgericht. Toen de ruzie tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] was bijgelegd is ook [verdachte] erbij betrokken. [naam 1] ging de marketing doen, [medeverdachte 1] de inkoop en [verdachte] het financiële gedeelte. [naam zoon] , de zoon van de vriendin van [naam 1] , werd directeur.
Bij CCI is een overeenkomst tussen [naam 8] en CCI aangetroffen gedateerd 22 februari 2013. Hierin verklaart [naam 8] zich bereid en in staat tot het leveren van valuta en verklaart CCI zich bereid tot het omwisselen daarvan.De bij CCI aangetroffen overeenkomst is alleen door CCI ondertekend, maar er is ook een namens [naam 8] getekend exemplaar.
Volgens afspraak werd de betalingsinformatie door CCI steeds naar alle vier de leden van [naam 8] , derhalve [medeverdachte 1] , [naam 1] , [verdachte] en [naam zoon] , gemaild.
In de ten laste gelegde periode hebben 40 betalingen van CCI naar [naam 8] plaatsgevonden, met een totaalbedrag rond de £ 1.500.000, -.
Verdiensten [naam 1] , [verdachte] en [medeverdachte 1]
[naam 1] kocht de ponden aan voor één euro per pond. Vervolgens werden de ponden ingewisseld bij CCI. CCI hanteerde een provisie van 10%. Wat overbleef was voor [naam 1] . Hij deelde niet met [medeverdachte 1] of [verdachte] . [naam 1] kreeg zijn deel van de opbrengst door geld wat CCI rechtstreeks op zijn rekening stortte en door goud wat hij heeft gehad.Hij denkt aan de muntenhandel ongeveer € 170.000,- te hebben verdiend.
[verdachte] kreeg een vergoeding per keer van rond de 3.200 pond. Voor de betaling van [verdachte] werden steeds extra munten ingeleverd bij CCI. Het geld daarvoor werd rechtstreeks door CCI overgemaakt aan [verdachte] .[verdachte] heeft in zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 22 mei 2015 verklaard dat de gelden die hij van CCI ontving feitelijk aflossingen waren op een lening die hij van [naam 1] en [medeverdachte 1] had ontvangen. Ter terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat hij per succesvolle levering aan CCI een lening van [naam 1] ontving. In eerste instantie kreeg hij dit geld contant van [naam 1] , later via CCI. Feitelijk zou [verdachte] niets aan zijn bemiddelingsactiviteiten hebben verdiend.
De rechtbank stelt vast dat CCI met grote regelmaat en op aanwijzingen van [verdachte] geldbedragen op bankrekeningen van [verdachte] stortte. [verdachte] is door deze gelden verrijkt en heeft voordeel daarvan genoten. In het kader van deze strafzaak acht de rechtbank irrelevant of de betalingen betrekking hadden op een lening of de afbetaling daarvan.
[medeverdachte 1] zou naar eigen zeggen per transport van Maasbracht naar Urmond van [naam 3] € 1.000,- hebben ontvangen. Zoals hiervoor is gebleken, heeft CCI onder meer een betaling verricht op het rekeningnummer van [naam 6] , een bedrijf dat met [medeverdachte 1] in verband is te brengen. Daarnaast is er op 23 april 2013 door CCI een groot geldbedrag op de bankrekening van [medeverdachte 1] overgeschreven. Ook heeft hij contant geld en goudenstaven ontvangen om de leveranciers van de munten te betalen. Het is goed mogelijk dat hij van dit geld of goud een deel voor zichzelf als provisie heeft achtergehouden. Hoewel onduidelijk blijft wat precies de verdiensten van [medeverdachte 1] zijn geweest, staat vast dat hij hiervan voordeel heeft genoten. Daarbij acht de rechtbank het niet onaannemelijk dat hij aan de handel in de valse Britse 1-pondmuntstukken meer heeft overgehouden dan alleen de door hem genoemde vergoeding per rit.
4.3.12.Wetenschap [verdachte]
heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet wist dat de Britse 1-pondmuntstukken waarin werd gehandeld vals waren. Hij had wel bij [naam 1] naar de herkomst van de munten geïnformeerd maar kwam daar niet echt verder mee. De munten zouden afkomstig zijn van een Chinese familie in België die gokkasten exploiteerde of van rijke Poolse personen. Bovendien had CCI bevestigd dat de voorbeeldmunten die [verdachte] had ingestuurd, echt waren.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden waaronder de handel in de munten heeft plaatsgevonden zodanig waren dat het niet anders kan zijn dan dat [verdachte] heeft geweten dat de Britse 1-pondmuntstukken vals waren.
[verdachte] wist dat het om grote hoeveelheden munten ging, die door [medeverdachte 1] werden ingekocht, vervolgens naar [naam 1] werden vervoerd en daar tijdelijk werden opgeslagen. Deze wijze van vervoer en opslag is zo sterk afwijkend van wat in het legale geldvervoer van grote hoeveelheden gebruikelijk is, dat [verdachte] wel op de hoogte moet zijn geweest dat het nagemaakte munten betrof. Dat spreekt te meer nu sprake was van een constante aanvoer van steeds nieuwe ladingen met grote hoeveelheden Britse 1-pondmuntstukken.
Ook uit de steeds wisselende manieren waarop de leverancier van de munten betaald wilde worden, namelijk cash, op uiteenlopende bankrekeningen, met uiteenlopende vermeldingen, of met goud, kan wetenschap bij [verdachte] omtrent de valsheid van de munten worden afgeleid.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat een aantal munten bij CCI door de test was gekomen, niet maakt dat [verdachte] te goeder trouw is geweest. Het ligt veel meer voor de hand dat hij de munten bij CCI heeft laten testen om te bezien of de kwaliteit van de nagemaakte Britse 1-pondmuntstukken zodanig was dat ze door een reguliere controle zouden komen.
4.3.13.Medeplegen
De rechtbank constateert dat [medeverdachte 1] , [naam 1] en [verdachte] bij de handel in valse Britse 1-pondmuntstukken nauw met elkaar hebben samengewerkt, waarbij ieder van hen een duidelijk te onderscheiden rol had.
[medeverdachte 1] was degene die het contact met de leverancier onderhield en zorgde voor de aanlevering van de munten en de betaling van de leverancier.
Bij [naam 1] werden de munten tijdelijk opgeslagen en opnieuw verpakt, waarna deze door CCI werden opgehaald. [naam 1] gaf informatie, die hij via [medeverdachte 1] van de leveranciers had ontvangen, door aan [verdachte] . Samen met [medeverdachte 1] heeft hij diverse keren goud opgehaald bij [naam bedrijf 1] .
[verdachte] onderhield de contacten met CCI en was daarmee de persoon die er voor zorgde dat de nagemaakte Britse 1-pondmuntstukken feitelijk werden uitgevoerd en in het legale circuit werden gebracht.
[verdachte] stelt dat hij alleen als tussenpersoon voor [naam 1] en CCI heeft gefungeerd en niet meer is geweest dan een ‘doorgeefluik’. Met [medeverdachte 1] wilde hij niets te maken hebben. Uit de bewijsmiddelen blijkt echter dat zijn rol aanmerkelijk groter en de samenwerking intensiever is geweest dan [verdachte] het wil laten voorkomen.
Hoewel [medeverdachte 1] en [verdachte] na de eerste telefonische ontmoeting niet met elkaar communiceerden, wisten zij wel degelijk van elkaars bestaan en rol en stonden zij via [naam 1] met elkaar in contact. De bankrekeningnummers waarop de betalingen moesten plaatsvinden werden immers door [medeverdachte 1] aan [naam 1] verstrekt, die deze weer doorspeelde aan [verdachte] . [medeverdachte 1] , [naam 1] en [verdachte] hebben alle drie substantiële bedragen uit de handel in de valse Britse 1-pondmuntstukken ontvangen en zij hadden gezamenlijk het bedrijf [naam 8] . De betalingen door CCI vonden steeds plaats ten gunste van [naam 8] . De mailwisselingen tussen [verdachte] en CCI werden ook aan de andere vennoten van [naam 8] toegezonden. [verdachte] , [medeverdachte 1] en [naam 1] waren dus steeds allemaal precies op de hoogte welke bedragen naar wie werden overgeboekt en op welke transporten deze betalingen betrekking hadden.
De rechtbank is van oordeel dat [medeverdachte 1] , [naam 1] en [verdachte] aldus bij de handel in nagemaakte Britse 1-pondmuntstukken nauw en bewust met elkaar hebben samengewerkt en dat sprake is van medeplegen.