ECLI:NL:RBAMS:2018:4681

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2018
Publicatiedatum
5 juli 2018
Zaaknummer
13/728065-13 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het namaken en in voorraad hebben van Britse 1-pondmuntstukken en vuurwapenbezit

Op 6 juli 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 54-jarige man, die werd beschuldigd van het namaken van Britse 1-pondmuntstukken en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank oordeelde dat de man, in de periode van 1 januari 2012 tot en met 5 november 2013, tezamen met mededaders, opzettelijk ongeveer 690.969, 450.000 en 7.450 valse Britse 1-pondmuntstukken heeft nagemaakt en in voorraad heeft gehad, met het oogmerk deze als echt en onvervalst uit te geven. De man was betrokken bij een professionele muntstraat in Amsterdam, waar hij samen met anderen grote hoeveelheden valse munten produceerde. Daarnaast werd op 5 november 2013 in zijn woning een vuurwapen van categorie III en munitie aangetroffen. De rechtbank achtte de man schuldig aan beide tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf op van 589 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank hield rekening met de lange duur van de procedure en de gevolgen voor de verdachte en zijn gezin, wat leidde tot een strafvermindering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/728065-13 (Promis)
Datum uitspraak: 6 juli 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 mei 2018, 29 mei 2018, 1 juni 2018 en 22 juni 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M. Al Mansouri, en van wat verdachte en zijn raadsman,
mr. J-H.L.C.M. Kuijpers, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 5 november 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, opzettelijk een of meer hoeveelhe(i)d(en) van ongeveer 690.969 en/of 450.000 en/of 7.450 Britse 1 pond muntstukken heeft nagemaakt en/of heeft vervalst, met het oogmerk om die Britse 1 pond muntstukken als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven;
en/of
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 05 november 2013 te Amsterdam en/of Aalsmeer, in elk geval in Nederland, en/of te Dover en/of Newcastle, in elk geval in Groot Brittanië, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk als echt en onvervalst heeft uitgegeven een of meer hoeveelhe(i)d(en) van (ongeveer) 690.969 en/of 450.000 en/of 7.450 Britse 1 pond muntstukken, die verdachte en/of zijn mededaders zelf had(den) nagemaakt of vervalst of waarvan de valsheid of de vervalsing hem, toen hij, verdachte en/of zijn mededader(s) deze ontving(en), bekend was
of deze Britse 1 Pond muntstukken met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, heeft ontvangen en/of heeft verschaft en/of in voorraad heeft gehad en/of heeft vervoerd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd;
2.
hij op of omstreeks 05 november 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een of meer vuurwapens van categorie III, te weten een pistool (Merk CZ, Model 75 BS, Kaliber 9mm para (9 mm luger / 9x19mm), en/of munitie van categorie III, te weten een hoeveelheid van (ongeveer) 15 patronen (Kaliber 9x19 mm, Model volmantel rondneus, Bodemstempel S&B 9mm luger) en/of munitie van categorie III te weten een hoeveelheid (van ongeveer) 40 gas/knal patronen (Kaliber 9x19 mm, Model volmantel flatnose, Bodemstempel S&B 9 mm luger), voorhanden heeft gehad.
De rechtbank leest het in de één na laatste regel van het onder 1 ten laste gelegde vermelde “heeft verschaft” als “zich heeft verschaft”, omdat van een kennelijke misslag sprake is. De verbetering van deze misslag schaadt verdachte niet in zijn verdediging.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
Beide cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten kunnen bewezen worden verklaard, uitgezonderd de 7.450 valse 1-pondmuntstukken die onder [naam 1] en [naam 2] in beslag zijn genomen. De verklaring van verdachte (hierna ook: [verdachte] ) dat hij niet wist dat in zijn fabriek valse 1-pondmuntstukken werden geslagen is ongeloofwaardig. Uit onder meer de camerabeelden, de observaties en de door [verdachte] bestelde partijen metaal in Turkije, blijkt dat hij actief betrokken was bij het productieproces van de valse munten.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
In de woning van [verdachte] zijn een vuurwapen en munitie aangetroffen, zodat ook dit feit bewezen kan worden verklaard.
4.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
Het dossier bevat geen bewijs dat [verdachte] bij de productie of de verspreiding van valse Britse 1-pondmuntstukken betrokken is geweest, zodat hij moet worden vrijgesproken. Een deel van de door [naam B.V.] , althans [verdachte] , gehuurde loods en de daarin aanwezige machines was in gebruik bij een medeverdachte, [medeverdachte 1] . Mogelijk heeft [medeverdachte 1] met deze machines valse Britse 1-pondmuntstukken geslagen, maar [verdachte] had daar geen wetenschap van. Het in Turkije bestelde metaal was niet voor [naam B.V.] , althans [verdachte] , bestemd. [verdachte] heeft weliswaar twee betalingen voor de BTW en invoerrechten ten behoeve van de bestellingen van dit metaal verricht, maar dat was uitsluitend op verzoek van [medeverdachte 1] , die hiervan casinomunten zou maken. De metaallegering is bovendien niet geschikt voor Britse 1-pondmuntstukken. Tenslotte is het door Pieterman opgestelde NFI-rapport ondeugdelijk. Er staan fouten in. Dit geldt ook voor het rapport van Baldwin. Baldwin heeft zelf geen onderzoek gedaan en zijn rapportage valt niet als contra-rapportage aan te merken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
Het in de woning van [verdachte] aangetroffen wapen is daar door twee mannen achtergelaten. Ook het met betrekking tot dit wapen opgemaakte wapenrapport is ondeugdelijk. Er staan fouten in.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
4.3.1.
Loods [adres 1] te Amsterdam
[verdachte] was in de ten laste gelegde periode enig aandeelhouder van [naam vennootschap] Deze vennootschap was op haar beurt enig aandeelhouder van [naam B.V.] (hierna: [naam B.V.] ). [naam B.V.] huurde een bedrijfsruimte in een loods op de [adres 2] in [plaats] . [2] In de bedrijfsruimte bevond zich een muntfabriek.
Medewerkers van het bedrijf dat gevestigd was op de [adres 3] te [plaats] hebben op 23 januari 2013 tegenover ambtenaren van de Belastingdienst verklaard dat de muntfabriek behalve [adres 2] ook [adres 4] in gebruik had. Enkele maanden daarvoor hadden ze in het weekend een oorverdovend lawaai gehoord dat leek op het geluid van een machine die iets slaat. Eén van de ambtenaren heeft vervolgens geconstateerd dat tussen hal 2-4 en hal 6 een loopdeur aanwezig was. Hij zag in hal 6 een gloeistraat en slagmachines staan, als ook bakken waarin normaliter de rondellen worden gestort voordat deze de slagmachine ingaan. [3]
[verdachte] was geregeld bij [naam B.V.] op de [adres 1] aanwezig. Uit cameraobservaties blijkt dat hij daar ieder geval op 26 juni 2013, 11 juli 2013, 19 juli 2013, 24 juli 2013, 31 juli 2013, 6 augustus 2013, 7 augustus 2013, 21 augustus 2013, 28 augustus 2013, 10 september 2013, 17 oktober 2013 en 18 oktober 2013 is geweest. [4]
Een voormalig werknemer van [verdachte] , [naam werknemer] , heeft verklaard dat hij in de loods aan de [adres zonder nummer] voor [verdachte] een productiestraat voor het fabriceren van munten heeft opgezet. Een deel van de apparatuur en machines stond in nummer 6. De perceelnummers 2-4 vormden één geheel en nummer 6 zat achter een muur. Tussen deze ruimtes was een deur. [5]
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] in de ten laste gelegde periode met zijn bedrijf [naam B.V.] de beschikking had over ruimtes in een loods aan de [adres 1] te [plaats] , waarin een machinestraat voor het maken van munten aanwezig was. [verdachte] was met regelmaat zelf op deze locatie, ook in loods 6, aanwezig.
4.3.2.
Levering rollen metaallegering [nummer] door [naam Turks Bedrijf]
Het Turkse bedrijf [naam Turks Bedrijf] ( [naam Turks Bedrijf] ) heeft vijf partijen metaal geleverd aan [naam B.V.] . Blijkens de Turkse douaneverklaringen zijn deze leveringen op 22 november 2012, 29 mei 2013, 25 juni 2013 en tweemaal op 27 september 2013 op het douanekantoor aan de Turkse grens verwerkt. Het geleverde metaal had een nettogewicht van respectievelijk 14.449, 13.960, 10.060, 14.012 en 16.010 kilogram, en een totale verkoopwaarde van € 420.761,22. [6]
De directeur van [naam Turks Bedrijf] , [naam directeur] , heeft verklaard dat deze vijf leveringen hebben plaatsgevonden op basis van drie bestellingen. Het ging om rollen metaal met de legering [nummer] en de afmetingen 2.88*193mm. Voorafgaande aan de eerste bestelling is [verdachte] als vertegenwoordiger van het bedrijf dat de bestelling wilde plaatsen bij de fabriek in Turkije geweest en heeft daar op zijn verzoek een rondleiding gekregen. [naam directeur] heeft vervolgens een aantal werkgerelateerde gesprekken met [verdachte] gevoerd. [7]
In het dossier bevindt zich verder correspondentie tussen [verdachte] en een medewerker van [naam Turks Bedrijf] . Op 20 augustus 2012 bevestigt [verdachte] , namens [naam B.V.] , per mail een testorder van het materiaal [8] , waarna de medewerker van [naam Turks Bedrijf] op 28 augustus 2012 laat weten dat deze testorder de
first businessis tussen [naam B.V.] en [naam Turks Bedrijf] . [9] In een e-mailbericht van 10 september 2013 benadert de medewerker [verdachte] vervolgens in verband met overboekingen van [naam 3] , [naam 4] en Coin Co International voor de levering van het materiaal. [10]
De zendingen van [naam Turks Bedrijf] zijn na aankomst in Nederland in een douane loods van het bedrijf [naam bedrijf] te Venlo opgeslagen in afwachting van betaling van de BTW en invoerrechten door [naam B.V.] . Een medewerker van [naam bedrijf] , [naam 5] , heeft verklaard dat [verdachte] het bedrag van de tweede zending ter grootte van
€ 19.500,- contant wilde betalen. Uiteindelijk heeft hij dit bedrag, in gezelschap van [naam 5] en de boekhouder van [naam bedrijf] , bij de ING-bank in Venlo contant op de rekening van het bedrijf gestort. [11] Bij de daaropvolgende levering is op 5 juli 2013 een bedrag van € 13.762,78 binnengekomen op de rekening van [naam bedrijf] . [12] Dit bedrag was de dag daarvoor, op 4 juli 2013, overgeboekt vanaf een ING-rekening op naam van de vrouw van [verdachte] , [medeverdachte 2] . [13]
Op 8 juli 2013 werden bij de [adres 1] uit een Turkse vrachtauto 7 pallets met goederen gelost en loods 6 binnengebracht. [14]
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat het materiaal niet bestemd was voor [naam B.V.] , maar voor [medeverdachte 1] , althans een klant van [medeverdachte 1] . [verdachte] zou twee keer op verzoek van [medeverdachte 1] de BTW en invoerrechten bij [naam bedrijf] hebben betaald. [medeverdachte 1] heeft hem daarvoor toen vooraf contant geld gegeven.
De rechtbank acht deze bewering van [verdachte] , bezien in het licht van de bewijsmiddelen, niet aannemelijk. Het is immers [verdachte] geweest die voorafgaande aan de bestellingen de fabriek in Turkije heeft bezocht en die daarna actief contact heeft onderhouden met de directeur en een andere medewerker van deze fabriek over de leveringen en de betaling daarvan. [verdachte] heeft verder in ieder geval twee keer de invoerrechten en BTW betaald, terwijl het metaal bij [naam B.V.] bij de loods aan de [adres zonder nummer] te [plaats] werd afgeleverd. Dat er daar door [medeverdachte 1] casinomunten werden gemaakt, zoals de verdediging heeft aangevoerd, is niet aannemelijk geworden. Dat de betalingen aan [naam Turks Bedrijf] kennelijk via rekeningen van derden liepen, maakt bovendien niet dat [naam B.V.] , althans [verdachte] , niet langer als opdrachtgever voor de leveringen kan worden aangemerkt. In dit verband is opmerkelijk dat één van deze betalingen is verricht door Coin Co International [15] , nu dit bedrijf, zoals hierna zal worden uiteen gezet, afnemer was van de valse 1-pondmuntstukken afkomstig van de [adres zonder nummer] te [plaats] .
De heer [naam manager Operations] , Manager Operations bij de Koninklijke Nederlandse Munt, heeft het vermoeden geuit dat de geleverde legering [nummer] met de afmetingen 2.88*193mm gebruikt wordt voor het slaan van Britse 1-pondmuntstukken. Hoewel de samenstelling en dikte van het materiaal niet geheel identiek zijn aan de door de Royal Mint genoemde specificaties, komen ze redelijk in de buurt. [16]
[verdachte] heeft ter terechtzitting deze conclusie van [naam manager Operations] betwist. Van de geleverde legering kunnen casinomunten en Age Coins worden gemaakt, maar het materiaal zou niet geschikt zijn voor het vervaardigen van Britse 1-pondmuntstukken. [verdachte] heeft deze bewering echter niet met stukken onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt. De rechtbank ziet geen reden voor twijfel aan de juistheid van hetgeen [naam manager Operations] over de metaallegering heeft opgemerkt.
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] in de ten laste gelegde periode voor zijn bedrijf [naam B.V.] een grote hoeveelheid metaal, dat wat betreft samenstelling en afmetingen geschikt was voor het vervaardigen van Britse 1-pondmuntstukken, heeft besteld en geleverd gekregen.
4.3.3.
Observatie 10 september 2013
Bij live uitgekeken camerabeelden op 10 september 2013 werd gezien dat de auto van [verdachte] aan het eind van de ochtend bij het kantoor van de loods aan de [adres zonder nummer] arriveerde. Een klein half uur later kwam een vrachtwagentje aanrijden met [medeverdachte 3] als chauffeur en een NN-man als passagier. Deze laatste liep naar het kantoor. [medeverdachte 3] reed de vrachtauto met de achterkant tot vlak bij de deur van loods 6. Hij haalde uit de loods een steekwagentje en zette deze op de laadklep van de vrachtauto. Enige minuten later kwam de NN-man met een heftruck loods 6 uitrijden met daarop een pallet met zilverkleurige vaten. Deze werden in de laadruimte van de vrachtwagen geplaatst. Daarna werden door hem ook nog blauwe vaten in de laadruimte gezet. De NN-man ging loods 6 weer in en [medeverdachte 3] reed met de vrachtauto weg.
Door het observatieteam is vervolgens waargenomen dat [medeverdachte 3] met de vrachtauto naar een loods aan de [adres 5] te [plaats] reed. [17] [medeverdachte 3] parkeerde de vrachtwagen in de loods, waar de vaten kennelijk door hem werden gelost. Vervolgens reed hij met de vrachtwagen naar een parkeerterrein in Aalsmeer waar een ‘snackcar’ genaamd [naam snackbar] stond geparkeerd. Door tussenkomst van een andere persoon maakte [medeverdachte 3] contact met een man en vrouw (NN3 en NN4). NN3 en NN4 reden vervolgens in een Renault bestelwagen met kenteken [kenteken] achter de vrachtwagen van [medeverdachte 3] aan, terug naar de loods aan de [adres 5] te [plaats] . De Renault bestelwagen werd achteruit de loods ingereden waarna kennelijk goederen werden ingeladen.
NN3 en NN4 reden daarop met de Renault bestelauto naar een café in Maasbracht. Daar vond een ontmoeting plaats met een man (NN5) aan wie sleutels werden overhandigd. NN5 reed vervolgens met de Renault bestelwagen naar het adres [adres 6] te [plaats] . Nadat NN5 de zijdeur van de bestelwagen had geopend, kwam een andere man, NN6, met een heftruck aanrijden. Door hem werden vaten en een krat met grijze emmers vanuit de bestelwagen in de schuur geplaatst. [18]
[naam 6] heeft erkend dat hij de persoon is die op 10 september 2013 bij zijn woning op het adres [adres 6] te [plaats] met een heftruck vaten heeft uitgeladen. [19] Hij is aldus NN6.
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij diverse vrachten met munten heeft vervoerd en afgeleverd bij [naam 6] . De munten werden meestal afgegeven in Maasbracht waarna hij de reeds geladen wagen overnam en daarmee naar [naam 6] reed [20] . Hij is aldus NN5.
NN3 en NN4 zijn voor justitie onbekend gebleven.
4.3.4.
Observatie 5 november 2013
Bij een live uitgekeken cameraobservatie op 5 november 2013 is waargenomen dat een man, NN1, de loodsdeur van de [adres 4] opende. Een kleine vrachtwagen reed vervolgens achteruit de loods in. Een man die herkend is als [medeverdachte 3] rommelde wat bij de laadklep van de vrachtauto en liep de loods uit. Kort daarna ging [medeverdachte 3] met een door NN1 klaargezette steekwagen de vrachtauto in. NN1 laadde daarop met behulp van een heftruck vier vaten in de vrachtwagen. De vrachtwagen reed vervolgens de loods uit. [21] De vrachtwagen, bestuurd door [medeverdachte 3] , werd enige minuten later op de Ruijgoordweg te Amsterdam gecontroleerd.
4.3.5.
In beslag genomen Britse 1-pondmuntstukken, rondellen, stempels en machines.
Vrachtwagen met kentekennummer [kenteken]
De vrachtwagen waarin [medeverdachte 3] op 5 november 2013 reed bleek het kentekennummer [kenteken] te hebben. De vier vaten die in de vrachtauto stonden waren gevuld met in totaal ongeveer 99.551 Britse 1-pondmuntstukken. Deze zijn in beslag genomen. Bovenop de munten lag steeds een compacte hoeveelheid metalen carrosserieringen. [22]
Loods [adres 1] te [plaats]
Van 5 tot en met 11 november 2013 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de loods aan de [adres 1] . [23] In een van de ruimtes (ruimte VIII) werden in totaal 570.395 Britse 1-pondmuntstukken in beslag genomen. Een deel van deze munten bevond zich in vaten en dozen. Ook op de munten in deze vaten en in de bovenste dozen lag steeds een dikke laag met metalen carrosserieringen die het zicht op de onderliggende ponden wegnam. Tevens stonden in de loods op elkaar gestapelde vultrechterbakken met Britse 1-pondmuntstukken. Ook was een vulbak aanwezig met geheel onbewerkte rondellen en een vultrechterbak met rondellen waarbij de randen al waren bewerkt. In totaal werden in de betreffende ruimte ongeveer 570.395 Britse 1-pondmuntstukken en 331.452 rondellen in beslag genomen. [24]
In een andere ruimte (ruimte I) zaten in vulbakken die deel uitmaakten van een machine, als ook in de machine zelf, rondellen. In een vulbak die naast deze machine stond zaten ongeveer 9.328 Britse 1-pondmuntstukken. [25]
Aldus waren in de loods aan de [adres 1] in totaal ongeveer 579.723 Britse 1-pondmuntstukken aanwezig.
De in de loods aanwezige machines, stempels, vaten en andere voorwerpen zijn door de Fiod beschreven. Twee medewerkers van de Koninklijke Nederlandse Munt hebben
een groot aantal machines, gereedschappen en materialen aangewezen die vermoedelijk gebruikt of geschikt zijn voor het vervaardigen van Britse 1-pondmuntstukken. Tevens hebben zij enkele machines die vermoedelijk gebruikt zijn bij het vervaardigen van valse Britse 1-pondmuntstukken, in werking gesteld. In ruimte VIII stond een machine die rondellen voorziet van een randinscriptie. In ruimte I stond een muntslagmachine (machine 15) die rondellen voorziet van een kop- en muntinscriptie. In de trechterbak bij deze machine zaten gerandschrifte rondellen, terwijl zich in de machine kop- en muntstempels bevonden. Na het aanzetten van de machine kwamen er geslagen munten uit. Deze munten zijn veiliggesteld. [26] Het betreft Britse 1-pondmuntstukken met het jaartal 2006. [27]
[adres] te [plaats]
Op 5 november 2013 is de woning van [verdachte] en zijn echtgenote [medeverdachte 2] doorzocht. [28] Daarbij is onder meer een Illy espresso-bus met inhoud in beslag genomen. [29] In deze Illy bus zaten 7 Britse 1-pondmuntstukken, 16 munten met alleen een opdruk/bewerking van de rand, 301 munten zonder enige opdruk of bewerking en 1 misdruk van een Letse munt. In de bus zat tevens afval van het materiaal waar de muntjes van waren gemaakt als ook stukjes van munten. [30]
[adres 7] te [plaats]
Op 5 november 2013 werd de woning van [medeverdachte 3] , [adres 7] te [plaats] , doorzocht. [31] Er werden onder meer een Birkenstock schoenendoos met persstempels, een Albert Heijn tas met schriftelijke bescheiden en telefoons, een emmer met munten en een bak met metalen ringen in beslag genomen. [32] Op de stempels in de schoenendoos was het hoofd van koningin Elisabeth en de woorden ‘one pound’ zichtbaar. [33] Van de 21 stempels hadden 4 een negatieve afbeelding (zogenaamde matrijzen) en 17 een positieve afbeelding (zogenaamde poincoenen). [34]
Loods [adres 5] te [plaats]
Op 11 november 2013 is de loods aan de [adres 5] te [plaats] doorzocht. Daarbij werden onder meer 8 blauwe en 24 grijze vaten aangetroffen. [35] In deze vaten zaten in totaal ongeveer 11.695 Britse 1-pondmuntstukken en 4.157 rondellen. Deze zijn in beslag genomen. [36]
[adres 6] te [plaats]
Op 23 april 2014 werd de woning van [naam 6] , [adres 6] te [plaats] , doorzocht. [37] Daarbij werden onder andere 30 carrosserieringen en 4 Britse 1-pondmuntstukken in beslag genomen. [38] De ringen en munten werden aangetroffen op en tussen de betontegels in de berging van de woning. Het betreft twee Britse 1-pondmuntstukken met het jaartal 2005, één met het jaartal 2006 en één met het jaartal 2007. [39]
Vrachtwagen [naam 7] , Newcastle, Verenigd Koninkrijk
Uit informatie van de Britse opsporingsautoriteiten blijkt dat op 13 december 2012 in Newcastle, Verenigd Koninkrijk, in een door [naam 7] bestuurde vrachtauto een partij met 450.000 valse Britse 1-pondmuntstukken in beslag is genomen. De munten zaten in 18 vaten, geplaatst op drie pallets. Bovenop de munten zat steeds een 5 centimeter dikke laag met metalen ringen.
Op 12 december 2012 was [naam 7] op basis van via sms ontvangen aanwijzingen naar het Shell service station op het adres [adres 8] te [plaats] gereden. Daar ontmoette hij een man die bij hem in de vrachtwagen plaatsnam. Vanaf het Shell service station zijn ze ongeveer 5 kilometer noordwest gereden in de richting van de Ruijgoordweg. Bij een loods op een bedrijventerrein, in de buurt van een fabriek laadde de man die bij hem in de vrachtwagen was ingestapt met een vorkheftruck drie pallets in de trailer van [naam 7] . [40]
Gezien de informatie van de Britse opsporingsautoriteiten en de daarin gegeven routebeschrijving, alsmede de beschrijving van de loods, lijkt het erop dat [naam 7] met zijn vrachtwagen naar de loods aan de [adres 1] is gereden. [41]
[naam 1] en [naam 2] , Dover, Verenigd Koninkrijk
Op 30 juli 2013 werden [naam 1] en [naam 2] in Dover, Verenigd Koninkrijk, aangehouden met in totaal 7.450 valse Britse 1-pondmuntstukken in de koffer van [naam 1] . Zij kwamen met de Eurolines bus vanuit Amsterdam. [42]
4.3.6.
Onderzoek in beslag genomen Britse 1-pondmuntstukken
Vermoeden valsheid
De rechtbank overweegt dat de aanwezigheid van een volledig op de productie van Britse 1-pondmuntstukken ingerichte muntstraat in de loods aan de [adres zonder nummer] te [plaats] , een zeer sterk vermoeden oplevert dat de Britse 1-pondmuntstukken die in de buurt van de machines in bakken, vultrechters en vaten waren opgeslagen, als ook de Britse 1-pondmuntstukken die vanaf de [adres zonder nummer] , via de loods in Aalsmeer verder zijn verspreid, vals zijn.
Rapportages Pieterman en Baldwin
De juistheid van het hiervoor genoemde vermoeden vindt bevestiging in de rapportage van R. Pieterman, NFI-deskundige, die een forensisch onderzoek heeft verricht met betrekking tot de Britse 1-pondmuntstukken en stempels die op de diverse locaties zijn in beslag genomen.
De deskundige heeft in de eerste plaats opgemerkt dat er slechts één instantie in de wereld is die (officieel) Engelse ponden vervaardigt, te weten de Royal Mint te Engeland. Het gehele productieproces vindt plaats in Cardiff en wordt niet uitbesteed aan derden. Alle Engelse ponden die niet geproduceerd zijn in de Royal Mint (Cardiff) zijn per definitie niet echt.
De rechtbank ziet geen aanleiding de juistheid van deze opmerkingen te betwijfelen.
[verdachte] heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de productie van Britse 1-pondmuntstukken, anders dan in het rapport staat vermeld, wel degelijk aan derden wordt uitbesteed en aldus niet per definitie in Cardiff plaatsvindt. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft hij een uitdraai van een internetpagina aan de rechtbank overgelegd met betrekking tot een 1984-1986 serie van de ‘Saint Helena pound’, die niet in Cardiff maar in Birmingham zou zijn geslagen.
Deze internetpagina met betrekking tot de ‘Saint Helena pound’ zegt echter niets over de ‘gewone’ Britse 1-pondmuntstukken en ondermijnt dus ook niet de in het rapport van Pieterman opgenomen bewering dat deze exclusief in Cardiff worden geslagen. Het is de rechtbank bovendien niet duidelijk wat [verdachte] met zijn opmerking wil bewerkstellingen. Het staat immers buiten twijfel dat [naam B.V.] geen toestemming had van de Royal Mint om in de loods aan de [adres zonder nummer] Britse 1-pondmuntstukken te slaan.
In het rapport wordt tevens opgemerkt dat iedere stempel met betrekking tot de Britse 1-pondmuntstukken, die buiten het (streng bewaakte) circuit van de Royal Mint wordt aangetroffen, per definitie niet echt is nu de echte stempels door de Royal Mint worden bewaard in kluizen en na gebruik uit het productieproces worden verwijderd en duurzaam vernietigd.
Ook overigens bevestigt het rapport – door de deskundige op basis van de likelihood ratio methode geformuleerd – de valsheid van de onderzochte munten. De onderzoeker concludeert dat de bevindingen van het onderzoek
extreem veel waarschijnlijkerzijn wanneer hypothese 1 (de onderzochte munten zijn vals) juist is dan wanneer hypothese 2 (de onderzochte munten zijn echt) juist is, waarbij het onderzoek zich gericht heeft op:
- munten 2004 en 2006 en stempels 2004 en 2006 (waaronder randschriftblokken), in beslag genomen in loods [adres 1] te [plaats] ;
- munten 2004 en 2006 in beslag genomen in de vrachtwagen [kenteken] ;
- munten 2006 in beslag genomen in de loods [adres 5] te [plaats] ;
- munten 2004 en 2006 en een matrijsstempel 2004, in beslag genomen op het adres [adres 7] te [plaats] (woning [medeverdachte 3] );
- een munt 2006, in beslag genomen op het adres [adres 6] te [plaats] (woning [naam 6] );
- munten 2004 en 2006, in beslag genomen onder [naam 7] (Newcastle) en onder [naam 1] en [naam 2] (Dover), die door de UKNCO (UK National Central Office) van de NCA (National Crime Agency) ter beschikking werden gesteld. [43]
Daarbij blijkt uit het onderzoek nog het volgende.
Uit het onderzoek naar jaargang 2004 blijkt dat de matrijsstempel aangetroffen op de locatie [adres 7] te herleiden is naar alle onderzochte munten jaargang 2004 die werden aangetroffen:
• in de vrachtauto [kenteken] ;
• op de locatie [adres zonder nummer] ;
• op de locatie [adres 7] ;
• te Newcastle;
• te Dover.
De onderzochte gebruikte en ongebruikte werkstempels op de [adres zonder nummer] , kunnen worden herleid naar de matrijsstempel ( [adres 7] ).
De onderzochte gebruikte werkstempels kunnen worden herleid naar de onderzochte munten in de vrachtauto [kenteken] en naar de onderzochte munten op de [adres zonder nummer] .
De onderzochte munten [adres zonder nummer] , vrachtauto [kenteken] , [adres 7] , Newcastle en Dover en de muntstempels op de [adres zonder nummer] en de matrijsstempel ( [adres 7] ) zijn niet te herleiden naar de officiële munten of muntstempels.
In het onderzoek naar jaargang 2006 is onder meer te lezen dat in de loods aan de [adres zonder nummer] aangetroffen werkstempels zijn te herleiden naar de onderzochte munten aangetroffen:
• in de vrachtauto [kenteken] ;
• op de locatie [adres zonder nummer] ;
• op de locatie [adres 5] ;
• op de locatie [adres 6] ;
• op de locatie [adres 7] ;
• te Newcastle;
• te Dover.
De aangetroffen klasse- en individuele kenmerken in de onderzochte gebruikte en ongebruikte werkstempels [adres zonder nummer] en de onderzochte munten [adres zonder nummer] , vrachtauto [kenteken] , [adres 5] , [adres 7] , [adres 6] , Newcastle en Dover, zijn niet aangetroffen in de originele munten en stempels van de Royal Mint. [44]
De deskundige D. Baldwin heeft in zijn contra-rapportage van 22 augustus 2017 de door Pieterman gevolgde werkwijze en de uitkomsten van het NFI-rapport onderstreept, met de kanttekening dat hij het verrichte onderzoek aan de door de Royal Mint ter beschikking gestelde munten en stempels niet kan beoordelen omdat hij dit onderzoek niet heeft kunnen inzien. [45]
[verdachte] heeft van meet af aan het NFI-rapport gekritiseerd en is van mening dat Pieterman niet de ervaring en deskundigheid heeft om het onderzoek goed te kunnen verrichten. Het rapport zou onwetenschappelijk zijn en naar een gewenst resultaat zijn toegeschreven. Het bevat naar de mening van [verdachte] fouten en slordigheden en er zouden foto’s verwisseld of verkeerd gelabeld zijn. Omdat bepaalde onderzoeksresultaten in verband met afbreukrisico niet ter beschikking zijn gesteld en een deel van de munten en stempels niet meer beschikbaar is, zijn de onderzoeksresultaten niet falsificeerbaar en is het onderzoek niet reproduceerbaar, aldus [verdachte] .
Het rapport van Baldwin is volgens [verdachte] niet als contra-rapportage aan te merken omdat Baldwin zelf geen onderzoek heeft kunnen doen. Bovendien had de verdediging om een andere contra-rapporteur verzocht maar is deze op ontoereikende gronden door de rechter-commissaris afgewezen.
De rechtbank oordeelt dat de door [verdachte] genoemde bezwaren ongegrond zijn. Pieterman had als ervaren en gespecialiseerd deskundige van het NFI de benodigde kennis en ervaring om het onderzoek uit te voeren. Hij heeft zich bovendien grondig in de specifieke materie ingewerkt. Dat mogelijk in het lijvige rapport een onjuiste foto is afgebeeld doet geen afbreuk aan de conclusies van het onderzoek.
De contra-rapporteur Baldwin heeft een alomvattende en grondige beoordeling verricht van de wijze waarop de NFI-rapportage is uitgevoerd. Dat hij een deel van het door Pieterman verrichte onderzoek in verband met afbreukrisico niet heeft kunnen inzien, doet niet af aan zijn bevindingen.
De rechtbank stelt op basis van de bevindingen van de deskundige Pieterman vast dat de onderzochte munten die in beslag zijn genomen in de loods aan de [adres 1] te [plaats] , in de vrachtwagen met kenteken [kenteken] , op het adres [adres 7] te [plaats] , in de loods [adres 5] te [plaats] , op het adres [adres 6] te [plaats] , te Newcastle onder [naam 7] en te Dover onder [naam 1] en [naam 2] , vals zijn en zijn te herleiden naar de stempels aangetroffen in de loods aan de [adres zonder nummer] en/of de matrijsstempel in de woning van [medeverdachte 3] .
De rechtbank gaat er van uit dat de onderzochte munten afkomstig van de diverse locaties, steeds representatief zijn voor de totale hoeveelheid munten die op deze locaties zijn aangetroffen. Er zijn geen aanwijzingen dat de valse munten mogelijk vermengd zouden zijn met echte Britse 1-pondmuntstukken.
4.3.7.
Tussenconclusie
De rechtbank acht bewezen dat de in beslag genomen Britse 1-pondmuntstukken afkomstig uit de loods [adres zonder nummer] , de vrachtwagen [kenteken] , de woning van [medeverdachte 3] , de woning van [naam 6] , te [plaats] onder [naam 7] en te Dover onder [naam 1] en [naam 2] , vals zijn en dat deze munten zijn geslagen in de loods aan de [adres 1] te [plaats] .
4.3.8.
Route valse Britse 1-pondmuntstukken.
[medeverdachte 3] heeft in door hem afgelegde verklaringen gesproken over een zekere ‘ [naam 8] ’. Hij had [naam 8] ergens eind 2012 voor het eerst ontmoet. [naam 8] vroeg toen of [medeverdachte 3] klusjes voor hem wilde doen. [46] [naam 8] is volgens hem de persoon die op 5 november 2013 met de heftruck de vrachtauto van [medeverdachte 3] heeft geladen.
In de 7 of 8 maanden voor zijn aanhouding vervoerde [medeverdachte 3] geregeld grijze en blauwe vaten vanaf de loods aan de [adres zonder nummer] naar de door hem op verzoek van [naam 8] gehuurde ruimte in de loods aan de [adres 5] te [plaats] . [medeverdachte 3] wist dat er munten in zaten. [naam 8] betaalde de huur van de loods aan de [adres 5] en gaf hem € 250,- of € 500,- per rit. [47] Hij regelde steeds ontmoetingen met personen in een snackbar in Aalsmeer, die achter [medeverdachte 3] aanreden naar de loods aan de [adres 5] om de munten op te halen.
De munten werden afgegeven in Maasbracht en één keer bij een hotel in [plaats] . [medeverdachte 4] kreeg vooraf van een onbekend gebleven persoon die [naam 9] (niet [verdachte] ) zou heten een mail hoe laat hij daar moest zijn. Ter plaatse kreeg hij van deze [naam 9] een sleutel van de auto waarna hij de geladen wagen over nam. Iedere vracht munten die hij vervoerde heeft hij afgeleverd bij [naam 6] . Op de munten lag een laagje metalen ringen. Die haalden zij er met een magneet uit. De munten werden vervolgens overgepakt, bij de eerste zendingen in dozen, later in kleine tonnetjes. [48]
Nadat [medeverdachte 4] de munten bij [naam 6] had gebracht nam [naam 6] contact op met [medeverdachte 5] . [medeverdachte 5] regelde dan dat de munten door het in Engeland gevestigde bedrijf Coin Co International (CCI) werden opgehaald. [49]
4.3.9.
Betrokkenheid [medeverdachte 1] en [verdachte]
[naam 8] is [medeverdachte 1]
In de woning van [medeverdachte 3] werd bij de doorzoeking op 5 november 2013 in een Albert Heijn tas een afsprakenkaartje gevonden van een tandartsenpraktijk met daarop de naam [medeverdachte 1] en adresgegevens. Deze tas heeft [medeverdachte 3] , met nog andere goederen, op verzoek van [medeverdachte 1] in zijn woning bewaard. Aan de hand van dit kaartje zijn de persoonsgegevens van [medeverdachte 1] achterhaald en is een pasfoto opgevraagd. [50]
[medeverdachte 3] heeft ‘ [naam 8] ’ herkend als de persoon afgebeeld op een hem getoonde pasfoto van [medeverdachte 1] . [51] Gelet op de verklaring van [medeverdachte 3] dat [naam 8] op 5 november 2013 met de heftruck de vrachtauto van [medeverdachte 3] heeft geladen, gaat de rechtbank er vanuit dat NN1 op de camerabeelden van 5 november 2013 [medeverdachte 1] is.
[medeverdachte 1] en [naam 7] op 13 december 2012
[medeverdachte 1] is ook te zien op camerabeelden van 2 november 2013, waar hij per taxi bij de loods aan de [adres zonder nummer] arriveerde. Via de taxicentrale is een mobiel telefoonnummer *** [nummer] van hem achterhaald. [52]
Uit de historische gegevens van dit nummer blijkt dat de telefoon geregeld een mast aanstraalde op de Hugo de Grootkade te Amsterdam.
De Engelse vrachtwagenchauffeur [naam 7] heeft op 11 en 12 december 2012 contact gehad met het nummer *** [nummer] . Dit nummer straalde dezelfde mast aan op de Hugo de Grootkade te Amsterdam.
Onder de goederen die [medeverdachte 3] voor [medeverdachte 1] bewaarde bevonden zich diverse mobiele telefoons. In één van deze telefoons is een sms-conversatie teruggevonden, waarbij op 11 december 2012 door een UK-telefoonnummer het telefoonnummer van [naam 7] wordt gegeven. De sms-berichten zien op een trailer en een lading die vervoerd moet worden. In een sms-bericht van 14 december 2012 wordt gesproken over een probleem de dag ervoor. [53]
Kennelijk heeft [medeverdachte 1] met de bij de [medeverdachte 3] aangetroffen mobiele telefoon contact onderhouden met de afnemer van de lading in het Verenigd Koninkrijk en heeft hij met het nummer *** [nummer] contact gehad met [naam 7] .
Uit het Britse rechtshulpverzoek blijkt dat de persoon die gebruik maakte van het nummer *** [nummer] [naam 7] naar de loods heeft begeleid. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [medeverdachte 1] de persoon is geweest die op 12 december 2013 met [naam 7] vanaf het Shell service station naar de loods aan de [adres zonder nummer] is gereden.
Schriftelijke verklaring [medeverdachte 1]
heeft zich onvindbaar gehouden voor justitie. Ter terechtzitting heeft de verdediging van [verdachte] een met de naam ‘ [medeverdachte 1] ’ ondertekende schriftelijke verklaring overgelegd, als ook een foto waarop een persoon deze verklaring toont. De rechtbank constateert dat de persoon op deze foto sterke overeenkomsten vertoont met de persoon afgebeeld op de pasfoto van [medeverdachte 1] . De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de verklaring door [medeverdachte 1] is opgesteld. Zijn verklaring is door de rechtbank in het dossier van [verdachte] en de dossiers van de medeverdachten gevoegd. In deze verklaring neemt [medeverdachte 1] de verantwoordelijkheid voor de productie van valse Britse 1-pondmuntstukken op zich. [54]
Uit de verklaring blijkt, dat [medeverdachte 1] [verdachte] wenst vrij te pleiten. [verdachte] zou hem hebben geholpen met het opzetten van een muntlijn voor casino-tokens, waarbij hij zelfstandig van enkele machines in de loods gebruik mocht maken. De valse Britse 1-pondmuntstukken zouden zijn geslagen op momenten dat [verdachte] afwezig was.
Medeplegen van valsmunterij
De rechtbank acht echter niet geloofwaardig dat [medeverdachte 1] zonder medeweten en betrokkenheid van [verdachte] de valse Britse 1-pondmuntstukken heeft geslagen.
[verdachte] was geregeld in zijn bedrijf [naam B.V.] aanwezig. De kostbare machines die daar stonden behoorden hem, althans zijn bedrijf, toe. In de loods lag op 5 november 2013 een grote hoeveelheid valse Britse 1-pondmuntstukken opgeslagen. Een deel daarvan lag zichtbaar in trechters en opvangbakken bij de machines. In het bedrijf bevonden zich verder op diverse plaatsen stempels voor de vervaardiging van deze munten. De productie van valse Britse 1-pondmuntstukken was al maanden gaande. Het is ondenkbaar dat [verdachte] , die ook naar de opvatting van de verdediging bij uitstek de persoon was met de benodigde expertise voor het slaan van de munten, die zeer gericht was op de technische kant daarvan en die steeds aan anderen uitleg gaf over de instelling van de machines, dit alles zou zijn ontgaan.
Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat [verdachte] in de ten laste gelegde periode veel, soms zelfs dag en nacht, in het bedrijfspand van [naam B.V.] op de [adres 1] aanwezig was. [verdachte] werd in het bijzonder ook gezien in loods 6, waar de Britse 1-pondmuntstukken werden geslagen, op momenten dat medeverdachte [medeverdachte 3] daar met een vrachtauto aankwam dan wel vertrok. [55]
Ook neemt de rechtbank in aanmerking, dat het [verdachte] was die voor [naam B.V.] een grote hoeveelheid metaal, dat wat betreft samenstelling en afmetingen geschikt is voor het vervaardigen van Britse 1-pondmuntstukken, heeft besteld en geleverd heeft gekregen en daaromtrent contact heeft onderhouden met de leverancier van het metaal. Het is niet gebleken dat in het bedrijf in de ten laste gelegde periode substantiële productie van andere munten, zoals casinomunten, heeft plaatsgevonden. Zo is geen administratie aangetroffen waaruit kan blijken voor welke productie de grote hoeveelheden metaal is aangewend. Er kan daarom worden aangenomen dat het door [verdachte] bestelde metaal van meet af aan bedoeld was voor het slaan van valse Britse 1-pondmuntstukken.
Verder is de aanwezigheid in de woning van [verdachte] van een espresso-bus met Britse 1-pondmuntstukken, rondellen, halffabricaten, een misdruk van een Letse munt en metaalafval opmerkelijk. Hoewel de 1-pondmuntstukken niet op echtheid zijn onderzocht, wijzen deze aangetroffen voorwerpen erop dat [verdachte] zelf nauw betrokken is geweest bij de productie van valse munten.
Dat [verdachte] wist wat er in zijn bedrijf gebeurde blijkt ook uit het gebeuren op 26 juni 2013. Bij een bezoek van ambtenaren van de belastingdienst aan [naam B.V.] op die dag was de deur naar nummer 6 door een container, een machine en verpakkingsmaterialen aan het zicht onttrokken. [56]
Uit een camera-observatie op diezelfde dag blijkt dat [verdachte] en een andere man – naar mag worden aangenomen [medeverdachte 1] – ‘s ochtends vroeg vanuit loods 6 pallets met vaten en opvangbakken in een schuin tegenover de loods geparkeerde trailer hadden geplaatst. Aan het begin van de avond zijn deze goederen door hen weer het bedrijf binnengebracht. [57]
Ter terechtzitting heeft [verdachte] hierover verklaard dat [medeverdachte 1] een verkoper dacht te hebben gevonden voor de bijna tien miljoen euroblanks die in het bedrijf aanwezig waren. Om deze reden zouden de euroblanks door [verdachte] en [medeverdachte 1] in een vrachtwagen zijn gezet. Omdat de verkoop uiteindelijk niet doorging zijn de euroblanks door hen ’s avonds weer teruggebracht in het bedrijf.
De rechtbank hecht geen waarde aan deze verklaring van [verdachte] . In de eerste plaats heeft hij zijn bewering niet met stukken onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt. Daarnaast is uit bedrijfseconomisch oogpunt moeilijk voorstelbaar dat een dergelijke grote, zware en kostbare voorraad al wordt ingeladen nog voor de daadwerkelijke verkoop rond is. Ten slotte is het opmerkelijk dat de verplaatsing van goederen uit het bedrijfspand plaatsvindt vlak voor een bezoek van de belastingdienst en dat de goederen kort na dit bezoek weer zijn teruggeplaatst. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [verdachte] en [medeverdachte 1] met het verplaatsen van de goederen kennelijk voor de belastingdienst hebben willen verhullen wat in er in het bedrijf van [verdachte] gaande was, temeer aangezien tijdens het bezoek van de belastingdienst de deur naar loods 6 aan het oog was onttrokken.
Naar het oordeel van de rechtbank is bewezen dat [verdachte] aldus, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] , in de loods aan de [adres 1] te [plaats] Britse 1-pondmuntstukken heeft nagemaakt.
Dit betreft in ieder geval de expliciet in de tenlastelegging genoemde aantallen van ongeveer 690.969 valse Britse 1-pondmuntstukken die in beslag zijn genomen in de loods aan de [adres 1] te [plaats] , in de vrachtauto met kenteken [kenteken] en in de loods aan de [adres 5] te [plaats] , 450.000 valse Britse 1-pondmuntstukken die in Newcastle zijn in beslag genomen onder [naam 7] en 7.450 valse Britse 1-pondmuntstukken die in Dover zijn in beslag genomen onder [naam 1] en [naam 2] .
Met betrekking tot deze te Dover in beslag genomen valse Britse 1-pondmuntstukken merkt de rechtbank op dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat [naam 1] en [naam 2] met de bus vanuit Amsterdam naar Dover zijn gereden en dat de valse munten die zij bij zich hadden, geslagen zijn in de loods aan de [adres zonder nummer] . Anders dan de officier van de justitie, acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte 1] ook deze munten hebben nagemaakt.
Medeplegen in voorraad hebben en vervoer
De valse munten werden in het bedrijf van [verdachte] en in de door [medeverdachte 3] gehuurde loodsruimte opgeslagen in afwachting van verdere verspreiding. Hoewel met name [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] de personen zijn geweest die voor het vervoer en de distributie van de valse munten zorg hebben gedragen, blijkt uit observaties dat ook [verdachte] hier een rol in heeft gehad. De rechtbank verwijst op dit punt naar het aantal malen dat [verdachte] samen met [medeverdachte 3] bij loods 6 is gezien. Zo was [verdachte] ook op 21 augustus 2013 samen met [medeverdachte 3] bij loods 6 en de vrachtwagen waarmee [medeverdachte 3] was komen aanrijden, in de weer met platen en dozen. [58] [verdachte] heeft aldus, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] , de door hem en [medeverdachte 1] zelf nagemaakte Britse 1-pondmuntstukken in voorraad gehad en vervoerd.
Medeplegen uitvoer
Uit het dossier kan niet worden opgemaakt dat [verdachte] en [medeverdachte 1] direct in contact hebben gestaan met [naam 6] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] , die zorg hebben gedragen voor de uitvoer van de valse Britse 1-pondmuntstukken naar het Verenigd Koninkrijk. In het dossier figureert een zekere [naam 9] , niet zijnde [verdachte] , die mogelijk een tussenschakel in de keten is geweest.
Het moet [medeverdachte 1] en [verdachte] echter volstrekt duidelijk zijn geweest dat de grote hoeveelheid door hen geslagen valse Britse 1-pondmuntstukken uiteindelijk buiten Nederland een bestemming zouden vinden, omdat de Britse pond in Nederland immers geen wettig betaalmiddel is.
Dat zij op de hoogte waren van de uitvoer naar het Verenigd Koninkrijk, blijkt ook uit de eerder genoemde betaling van Coin Co International op de rekening van [naam Turks Bedrijf] voor het aan [naam B.V.] geleverde metaal, waarmee een directe link kan worden gelegd tussen de producenten van de valse Britse 1-pondmuntstukken, te weten [medeverdachte 1] en [verdachte] , en de buitenlandse afnemer daarvan. [verdachte] heeft over deze betaling ook nog expliciet mailcontact met [naam Turks Bedrijf] onderhouden en [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben daar direct profijt van ondervonden.
Daarnaast heeft [medeverdachte 1] op 13 december 2012, in een eerder traject, een grote hoeveelheid valse Britse 1-pondmuntstukken aan [naam 7] overgedragen ter uitvoer naar het Verenigd Koninkrijk. In samenhang bezien met deze overdracht aan [naam 7] , acht de rechtbank ook bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte 1] de ongeveer 7.450 valse Britse 1-pondmuntstukken die [naam 1] en [naam 2] met de bus van Amsterdam naar Dover hebben vervoerd, aan hen hebben overhandigd ter uitvoer naar het Verenigd Koninkrijk.
[verdachte] kan daarom worden verweten dat hij, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] , door henzelf nagemaakte valse Britse 1-pondmuntstukken heeft uitgevoerd.
4.3.10.
Conclusie
[verdachte] heeft, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] , in de loods aan de [adres 1] te [plaats] een groot aantal Britse 1-pondmuntstukken nagemaakt, waaronder de expliciet in de tenlastelegging genoemde munten die zijn aangetroffen in de loods aan de [adres 1] te [plaats] , in de vrachtauto met kenteken [kenteken] , in de loods aan de [adres 5] te [plaats] , te Newcastle onder [naam 7] en te Dover onder [naam 1] en [naam 2] . Het namaken gebeurde in ieder geval vanaf december 2012 tot het moment van de doorzoeking in de loods op 5 november 2013.
[verdachte] heeft, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] , ook de door hemzelf en [medeverdachte 1] nagemaakte Britse 1-pondmuntstukken in voorraad gehad en vervoerd naar een locatie waar deze ter verdere verspreiding en uitvoer naar het Verenigd Koninkrijk door andere personen werden overgenomen.
[verdachte] heeft, tenslotte, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] , de door henzelf nagemaakte Britse 1-pondmuntstukken uitgevoerd.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
4.3.11.
Aangetroffen vuurwapen en munitie
Bij de doorzoeking op 5 november 2013 in de woning van [verdachte] op het adres [adres] te [plaats] , werden een wapen en munitie in beslag genomen. Het wapen is een pistool, merk CZ, model 75 BS, kaliber 9mm para (9mm luger / 9 x 19mm). Dit pistool is een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3°, gelet op artikel 2 lid 1, categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie.
In het patroonmagazijn zaten 15 patronen, kaliber 9x19 mm, volmantel rondneus met bodemstempel S&B 9mm luger. In een doosje zaten 40 gas/knal patronen, kaliber 9x19mm, volmantel flatnose met bodemstempel S&B 9mm luger. De patronen zijn munitie in de zin van artikel 1, onder 4°, gelet op artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie. [59]
De verdediging heeft ter terechtzitting een verslag overgelegd van de heer T. Verdoes, wapendeskundige. Dit verslag ziet met name op het in de woning [adres 9] te [plaats] in beslag genomen wapen en bestrijdt de conclusie in het daarover opgemaakte proces-verbaal van wapenonderzoek. Nu dit wapen niet op de tenlastelegging is vermeld, kan bespreking daarvan in zoverre achterwege blijven.
Ten aanzien van het op de [adres] te [plaats] in beslag genomen wapen heeft Verdoes in zijn verslag vermeld dat dit wapen niet, zoals in AH-063 is opgenomen, uit China maar uit Tsjechië afkomstig is. De rechtbank is van oordeel dat deze constatering niet af doet aan de conclusie van het rapport, namelijk dat sprake is van een vuurwapen van categorie III. Ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding om de in het proces-verbaal wapenonderzoek opgenomen bevindingen ter zijde te schuiven.
Ter terechtzitting heeft [verdachte] nog verklaard dat twee mannen vanuit de fabriek het wapen bij hem in de woning hebben achtergelaten. Deze verklaring is in tegenspraak met wat [verdachte] in 2014 tegenover de forensisch maatschappelijk werker A.A.M. Koot heeft gezegd, namelijk dat hij het wapen onder zich had omdat hij slachtoffer was geweest van een overval en gijzeling. Geen van beide verklaringen van [verdachte] houdt een ontkenning in van de opzet op het voorhanden hebben van het vuurwapen en de munitie. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van dit feit.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
in de periode van 1 januari 2012 tot en met 5 november 2013 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een mededader, opzettelijk hoeveelheden van ongeveer 690.969 en 450.000 en 7.450 Britse 1 pond muntstukken heeft nagemaakt, met het oogmerk om die Britse 1 pond muntstukken als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven
en
in de periode van 1 januari 2012 tot en met 5 november 2013 te Amsterdam en Aalsmeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, hoeveelheden van ongeveer 690.969 en 450.000 en 7.450 Britse 1 pond muntstukken, die verdachte en één van zijn mededaders hadden nagemaakt, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad en/of heeft vervoerd en/of heeft uitgevoerd;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 5 november 2013 te Amsterdam,
een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool (merk CZ, Model 75 BS, kaliber 9mm para (9mm luger / 9x19mm)),
en munitie van categorie III, te weten een hoeveelheid van 15 patronen (kaliber 9x19mm, model volmantel rondneus, bodemstempel S&B 9mm luger)
en munitie van categorie III te weten een hoeveelheid 40 gas/knal patronen (kaliber 9x19mm, model volmantel flatnose, bodemstempel S&B 9mm luger),
voorhanden heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 403 dagen, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De redelijke termijn is fors overschreden.
De onderhavige strafzaak en de langdurige voorlopige hechtenis van verdachte hebben verwoestende gevolgen gehad voor verdachte en zijn gezin. Daarmee moet bij de strafoplegging rekening worden gehouden.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het namaken van Britse 1-pondmuntstukken en aan het samen met anderen aanwezig hebben, vervoeren en uitvoeren van deze nagemaakte munten.
Met gebruikmaking van zijn specifieke technische kennis en ervaring heeft verdachte in een loods in het westelijk havengebied in Amsterdam een uiterst professionele muntstraat opgezet, waarmee door verdachte en zijn mededader grote hoeveelheden Britse 1-pondmuntstukken zijn geslagen. Het benodigde metaal bestelde hij bij een bedrijf in Turkije. De munten werden vervolgens vanuit de loods overgebracht naar een loods in Aalsmeer en van daaruit geleverd aan personen die de verdere distributie en uitvoer van de munten naar het Verenigd Koninkrijk voor hun rekening namen.
Door het namaken van grote hoeveelheden Britse 1-pondmuntstukken en door deze munten in het verkeer te brengen, heeft verdachte het vertrouwen in chartaal geld aangetast. De ontvanger van de munten wordt bovendien in zijn vermogen getroffen, op het moment dat blijkt dat de munten niet echt zijn. De uitgifte van chartaal geld is bij uitstek voorbehouden aan de overheid, die daarbij in de regel ook een monetair beleid zal voeren. Het in omloop brengen van dergelijke grote hoeveelheden vals geld zorgt daarom voor een verstoring van het economische en financiële verkeer.
In aanmerking genomen de professionaliteit en grootschaligheid van de productie en het grote maatschappelijke belang om dit soort praktijken te voorkomen, acht de rechtbank een forse straf op zijn plaats. Als uitganspunt neemt zij daarom een gevangenisstraf van 32 maanden.
Daarnaast had verdachte een vuurwapen en munitie in zijn woning voorhanden. Dit brengt onaanvaardbare risico's met zich mee. Het maatschappelijk belang om te voorkomen dat onbevoegden over dergelijke wapens en munitie beschikken is dan ook bijzonder groot. De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS oriëntatiepunten) nemen voor dit feit een gevangenisstraf van 3 maanden als uitgangspunt.
Uit een Uittreksel Justitiële Documentatie van 17 april 2018 blijkt dat verdachte in het verleden voor uiteenlopende feiten, waaronder vuurwapenbezit, tot onder meer gevangenisstraffen is veroordeeld. Deze veroordelingen zijn inmiddels zo oud dat de rechtbank daar geen acht meer op zal slaan.
De rechtbank constateert verder dat de behandeling van de strafzaak lang op zich heeft laten wachten. Verdachte is in verband met deze strafzaak op 5 november 2013 aangehouden. Deze datum kan worden beschouwd als het moment waarop de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) een aanvang heeft genomen. De voorlopige hechtenis is 18 december 2014 geschorst en op 23 oktober 2017 beëindigd.
De strafzaak had daarom binnen 2 jaren moeten zijn afgedaan. De inhoudelijke behandeling van de strafzaak vond echter pas plaats vanaf 28 mei 2018, en er wordt nu uiteindelijk op 6 juli 2018 vonnis wordt gewezen. De redelijke termijn is daarom met meer dan 32 maanden overschreden. Deze lange duur van de vervolging wordt niet gerechtvaardigd door de ingewikkeldheid van de zaak. Hoewel enige vertraging op conto van de verdediging kan worden geschreven, wordt de overschrijding daar maar ten dele door verklaard. De geconstateerde overschrijding dient te leiden tot strafvermindering.
Verdachte heeft 409 dagen in voorarrest doorgebracht. Deze detentie heeft diep ingegrepen in zijn eigen leven, als ook in dat van zijn vrouw en zijn zoon.
Mede in aanmerking genomen de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, vindt de rechtbank het niet passend dat verdachte opnieuw de gevangenis in gaat. De rechtbank zal daarom een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijk deel opleggen ter grootte van 180 dagen, met een proeftijd van 2 jaren. Deze voorwaardelijke straf dient verdachte ervan te weerhouden opnieuw in de fout te gaan.
Verder zal verdachte de consequenties van zijn handelen moeten voelen door het verrichten van een taakstraf van 240 uren.
Omdat de rechtbank voor de feiten een langere gevangenisstraf als uitgangspunt neemt en op een enkel onderdeel – anders dan de officier van justitie heeft gesteld – tot een bewezenverklaring komt, komt zij tot een zwaardere straf dan door de officier van justitie is geëist.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 208 en 209 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
medeplegen van muntspeciën namaken, met het oogmerk om die muntspeciën als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven
en
medeplegen van muntspeciën die hij zelf heeft nagemaakt, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad hebben, vervoeren en uitvoeren;
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
589 (vijfhonderd negenentachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
180 dagen, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1 manchetknoop, BO II 1.3
2 doos (Aquanautic) met horloge en 3 bandjes, BO II 1.4
3 horloge GC, B2 II 1.37
4 horloge (Rolex man), B2 II 1.38
5 horloge (Cartier), B2 II 1.39
6 horloge (Philip Patek), B2 II 1.40
7 horloge (Bulgary man), B2 II 1.41
8 horloge (Rolex man), B2 II 1.42
9 6x kist, hout, B2 II 1.43
10 Jas (Oger), kleur: camel, B2 III 1.9
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. P.L.C.M. Ficq en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juli 2018.

Voetnoten

1.In de hierna volgende voetnoten wordt telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering.
2.AH-001
3.AH-006, D-010
4.AH-010, AH-011, AH-014, AH-016, AH-017
5.G01-01
6.D-082 t/m D-086, AH-126
7.G07-01
8.D-125
9.D-126
10.D-128
11.AH-005
12.AH-008
13.DOC-025, p.28, dossier [medeverdachte 2]
14.AH-008
15.D-237
16.D-005
17.AH-014
18.OBS-F-001
19.V05-01
20.V06-01
21.AH-019
22.AH-034
23.AH-053
24.AH-032
25.AH-033
26.AH-054
27.AH-127A
28.AH-023
29.AH-023A
30.AH-058
31.AH-021
32.AH-021A
33.AH-025
34.AH-127J
35.AH-031
36.AH-035
37.AH-077
38.AH-077A
39.AH-078
40.AH-002
41.AH-003
42.AH-099
43.AH:FO-4B (map AH-127)
44.AH-128
45.Rapport D. Baldwin d.d. 22 augustus 2017
46.V03-03
47.V03-02
48.V06-01
49.V05-03
50.AH-094
51.V03-05
52.AH-044 en AH-045B
53.AH-098
54.Ter terechtzitting overgelegde verklaring van [medeverdachte 1]
55.AH-010, AH-011, AH-014, AH-016, AH-017
56.AH-006
57.AH-016
58.AH-010
59.AH-063