4.3.1.Loods [adres 1] te Amsterdam
[verdachte] was in de ten laste gelegde periode enig aandeelhouder van [naam vennootschap] Deze vennootschap was op haar beurt enig aandeelhouder van [naam B.V.] (hierna: [naam B.V.] ). [naam B.V.] huurde een bedrijfsruimte in een loods op de [adres 2] in [plaats] .In de bedrijfsruimte bevond zich een muntfabriek.
Medewerkers van het bedrijf dat gevestigd was op de [adres 3] te [plaats] hebben op 23 januari 2013 tegenover ambtenaren van de Belastingdienst verklaard dat de muntfabriek behalve [adres 2] ook [adres 4] in gebruik had. Enkele maanden daarvoor hadden ze in het weekend een oorverdovend lawaai gehoord dat leek op het geluid van een machine die iets slaat. Eén van de ambtenaren heeft vervolgens geconstateerd dat tussen hal 2-4 en hal 6 een loopdeur aanwezig was. Hij zag in hal 6 een gloeistraat en slagmachines staan, als ook bakken waarin normaliter de rondellen worden gestort voordat deze de slagmachine ingaan.
[verdachte] was geregeld bij [naam B.V.] op de [adres 1] aanwezig. Uit cameraobservaties blijkt dat hij daar ieder geval op 26 juni 2013, 11 juli 2013, 19 juli 2013, 24 juli 2013, 31 juli 2013, 6 augustus 2013, 7 augustus 2013, 21 augustus 2013, 28 augustus 2013, 10 september 2013, 17 oktober 2013 en 18 oktober 2013 is geweest.
Een voormalig werknemer van [verdachte] , [naam werknemer] , heeft verklaard dat hij in de loods aan de [adres zonder nummer] voor [verdachte] een productiestraat voor het fabriceren van munten heeft opgezet. Een deel van de apparatuur en machines stond in nummer 6. De perceelnummers 2-4 vormden één geheel en nummer 6 zat achter een muur. Tussen deze ruimtes was een deur.
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] in de ten laste gelegde periode met zijn bedrijf [naam B.V.] de beschikking had over ruimtes in een loods aan de [adres 1] te [plaats] , waarin een machinestraat voor het maken van munten aanwezig was. [verdachte] was met regelmaat zelf op deze locatie, ook in loods 6, aanwezig.
4.3.2.Levering rollen metaallegering [nummer] door [naam Turks Bedrijf]
Het Turkse bedrijf [naam Turks Bedrijf] ( [naam Turks Bedrijf] ) heeft vijf partijen metaal geleverd aan [naam B.V.] . Blijkens de Turkse douaneverklaringen zijn deze leveringen op 22 november 2012, 29 mei 2013, 25 juni 2013 en tweemaal op 27 september 2013 op het douanekantoor aan de Turkse grens verwerkt. Het geleverde metaal had een nettogewicht van respectievelijk 14.449, 13.960, 10.060, 14.012 en 16.010 kilogram, en een totale verkoopwaarde van € 420.761,22.
De directeur van [naam Turks Bedrijf] , [naam directeur] , heeft verklaard dat deze vijf leveringen hebben plaatsgevonden op basis van drie bestellingen. Het ging om rollen metaal met de legering [nummer] en de afmetingen 2.88*193mm. Voorafgaande aan de eerste bestelling is [verdachte] als vertegenwoordiger van het bedrijf dat de bestelling wilde plaatsen bij de fabriek in Turkije geweest en heeft daar op zijn verzoek een rondleiding gekregen. [naam directeur] heeft vervolgens een aantal werkgerelateerde gesprekken met [verdachte] gevoerd.
In het dossier bevindt zich verder correspondentie tussen [verdachte] en een medewerker van [naam Turks Bedrijf] . Op 20 augustus 2012 bevestigt [verdachte] , namens [naam B.V.] , per mail een testorder van het materiaal, waarna de medewerker van [naam Turks Bedrijf] op 28 augustus 2012 laat weten dat deze testorder de
first businessis tussen [naam B.V.] en [naam Turks Bedrijf] .In een e-mailbericht van 10 september 2013 benadert de medewerker [verdachte] vervolgens in verband met overboekingen van [naam 3] , [naam 4] en Coin Co International voor de levering van het materiaal.
De zendingen van [naam Turks Bedrijf] zijn na aankomst in Nederland in een douane loods van het bedrijf [naam bedrijf] te Venlo opgeslagen in afwachting van betaling van de BTW en invoerrechten door [naam B.V.] . Een medewerker van [naam bedrijf] , [naam 5] , heeft verklaard dat [verdachte] het bedrag van de tweede zending ter grootte van
€ 19.500,- contant wilde betalen. Uiteindelijk heeft hij dit bedrag, in gezelschap van [naam 5] en de boekhouder van [naam bedrijf] , bij de ING-bank in Venlo contant op de rekening van het bedrijf gestort.Bij de daaropvolgende levering is op 5 juli 2013 een bedrag van € 13.762,78 binnengekomen op de rekening van [naam bedrijf] .Dit bedrag was de dag daarvoor, op 4 juli 2013, overgeboekt vanaf een ING-rekening op naam van de vrouw van [verdachte] , [medeverdachte 2] .
Op 8 juli 2013 werden bij de [adres 1] uit een Turkse vrachtauto 7 pallets met goederen gelost en loods 6 binnengebracht.
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat het materiaal niet bestemd was voor [naam B.V.] , maar voor [medeverdachte 1] , althans een klant van [medeverdachte 1] . [verdachte] zou twee keer op verzoek van [medeverdachte 1] de BTW en invoerrechten bij [naam bedrijf] hebben betaald. [medeverdachte 1] heeft hem daarvoor toen vooraf contant geld gegeven.
De rechtbank acht deze bewering van [verdachte] , bezien in het licht van de bewijsmiddelen, niet aannemelijk. Het is immers [verdachte] geweest die voorafgaande aan de bestellingen de fabriek in Turkije heeft bezocht en die daarna actief contact heeft onderhouden met de directeur en een andere medewerker van deze fabriek over de leveringen en de betaling daarvan. [verdachte] heeft verder in ieder geval twee keer de invoerrechten en BTW betaald, terwijl het metaal bij [naam B.V.] bij de loods aan de [adres zonder nummer] te [plaats] werd afgeleverd. Dat er daar door [medeverdachte 1] casinomunten werden gemaakt, zoals de verdediging heeft aangevoerd, is niet aannemelijk geworden. Dat de betalingen aan [naam Turks Bedrijf] kennelijk via rekeningen van derden liepen, maakt bovendien niet dat [naam B.V.] , althans [verdachte] , niet langer als opdrachtgever voor de leveringen kan worden aangemerkt. In dit verband is opmerkelijk dat één van deze betalingen is verricht door Coin Co International, nu dit bedrijf, zoals hierna zal worden uiteen gezet, afnemer was van de valse 1-pondmuntstukken afkomstig van de [adres zonder nummer] te [plaats] .
De heer [naam manager Operations] , Manager Operations bij de Koninklijke Nederlandse Munt, heeft het vermoeden geuit dat de geleverde legering [nummer] met de afmetingen 2.88*193mm gebruikt wordt voor het slaan van Britse 1-pondmuntstukken. Hoewel de samenstelling en dikte van het materiaal niet geheel identiek zijn aan de door de Royal Mint genoemde specificaties, komen ze redelijk in de buurt.
[verdachte] heeft ter terechtzitting deze conclusie van [naam manager Operations] betwist. Van de geleverde legering kunnen casinomunten en Age Coins worden gemaakt, maar het materiaal zou niet geschikt zijn voor het vervaardigen van Britse 1-pondmuntstukken. [verdachte] heeft deze bewering echter niet met stukken onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt. De rechtbank ziet geen reden voor twijfel aan de juistheid van hetgeen [naam manager Operations] over de metaallegering heeft opgemerkt.
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] in de ten laste gelegde periode voor zijn bedrijf [naam B.V.] een grote hoeveelheid metaal, dat wat betreft samenstelling en afmetingen geschikt was voor het vervaardigen van Britse 1-pondmuntstukken, heeft besteld en geleverd gekregen.
4.3.3.Observatie 10 september 2013
Bij live uitgekeken camerabeelden op 10 september 2013 werd gezien dat de auto van [verdachte] aan het eind van de ochtend bij het kantoor van de loods aan de [adres zonder nummer] arriveerde. Een klein half uur later kwam een vrachtwagentje aanrijden met [medeverdachte 3] als chauffeur en een NN-man als passagier. Deze laatste liep naar het kantoor. [medeverdachte 3] reed de vrachtauto met de achterkant tot vlak bij de deur van loods 6. Hij haalde uit de loods een steekwagentje en zette deze op de laadklep van de vrachtauto. Enige minuten later kwam de NN-man met een heftruck loods 6 uitrijden met daarop een pallet met zilverkleurige vaten. Deze werden in de laadruimte van de vrachtwagen geplaatst. Daarna werden door hem ook nog blauwe vaten in de laadruimte gezet. De NN-man ging loods 6 weer in en [medeverdachte 3] reed met de vrachtauto weg.
Door het observatieteam is vervolgens waargenomen dat [medeverdachte 3] met de vrachtauto naar een loods aan de [adres 5] te [plaats] reed.[medeverdachte 3] parkeerde de vrachtwagen in de loods, waar de vaten kennelijk door hem werden gelost. Vervolgens reed hij met de vrachtwagen naar een parkeerterrein in Aalsmeer waar een ‘snackcar’ genaamd [naam snackbar] stond geparkeerd. Door tussenkomst van een andere persoon maakte [medeverdachte 3] contact met een man en vrouw (NN3 en NN4). NN3 en NN4 reden vervolgens in een Renault bestelwagen met kenteken [kenteken] achter de vrachtwagen van [medeverdachte 3] aan, terug naar de loods aan de [adres 5] te [plaats] . De Renault bestelwagen werd achteruit de loods ingereden waarna kennelijk goederen werden ingeladen.
NN3 en NN4 reden daarop met de Renault bestelauto naar een café in Maasbracht. Daar vond een ontmoeting plaats met een man (NN5) aan wie sleutels werden overhandigd. NN5 reed vervolgens met de Renault bestelwagen naar het adres [adres 6] te [plaats] . Nadat NN5 de zijdeur van de bestelwagen had geopend, kwam een andere man, NN6, met een heftruck aanrijden. Door hem werden vaten en een krat met grijze emmers vanuit de bestelwagen in de schuur geplaatst.
[naam 6] heeft erkend dat hij de persoon is die op 10 september 2013 bij zijn woning op het adres [adres 6] te [plaats] met een heftruck vaten heeft uitgeladen.Hij is aldus NN6.
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij diverse vrachten met munten heeft vervoerd en afgeleverd bij [naam 6] . De munten werden meestal afgegeven in Maasbracht waarna hij de reeds geladen wagen overnam en daarmee naar [naam 6] reed. Hij is aldus NN5.
NN3 en NN4 zijn voor justitie onbekend gebleven.
4.3.5.In beslag genomen Britse 1-pondmuntstukken, rondellen, stempels en machines.
Vrachtwagen met kentekennummer [kenteken]
De vrachtwagen waarin [medeverdachte 3] op 5 november 2013 reed bleek het kentekennummer [kenteken] te hebben. De vier vaten die in de vrachtauto stonden waren gevuld met in totaal ongeveer 99.551 Britse 1-pondmuntstukken. Deze zijn in beslag genomen. Bovenop de munten lag steeds een compacte hoeveelheid metalen carrosserieringen.
Loods [adres 1] te [plaats]
Van 5 tot en met 11 november 2013 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de loods aan de [adres 1] .In een van de ruimtes (ruimte VIII) werden in totaal 570.395 Britse 1-pondmuntstukken in beslag genomen. Een deel van deze munten bevond zich in vaten en dozen. Ook op de munten in deze vaten en in de bovenste dozen lag steeds een dikke laag met metalen carrosserieringen die het zicht op de onderliggende ponden wegnam. Tevens stonden in de loods op elkaar gestapelde vultrechterbakken met Britse 1-pondmuntstukken. Ook was een vulbak aanwezig met geheel onbewerkte rondellen en een vultrechterbak met rondellen waarbij de randen al waren bewerkt. In totaal werden in de betreffende ruimte ongeveer 570.395 Britse 1-pondmuntstukken en 331.452 rondellen in beslag genomen.
In een andere ruimte (ruimte I) zaten in vulbakken die deel uitmaakten van een machine, als ook in de machine zelf, rondellen. In een vulbak die naast deze machine stond zaten ongeveer 9.328 Britse 1-pondmuntstukken.
Aldus waren in de loods aan de [adres 1] in totaal ongeveer 579.723 Britse 1-pondmuntstukken aanwezig.
De in de loods aanwezige machines, stempels, vaten en andere voorwerpen zijn door de Fiod beschreven. Twee medewerkers van de Koninklijke Nederlandse Munt hebben
een groot aantal machines, gereedschappen en materialen aangewezen die vermoedelijk gebruikt of geschikt zijn voor het vervaardigen van Britse 1-pondmuntstukken. Tevens hebben zij enkele machines die vermoedelijk gebruikt zijn bij het vervaardigen van valse Britse 1-pondmuntstukken, in werking gesteld. In ruimte VIII stond een machine die rondellen voorziet van een randinscriptie. In ruimte I stond een muntslagmachine (machine 15) die rondellen voorziet van een kop- en muntinscriptie. In de trechterbak bij deze machine zaten gerandschrifte rondellen, terwijl zich in de machine kop- en muntstempels bevonden. Na het aanzetten van de machine kwamen er geslagen munten uit. Deze munten zijn veiliggesteld.Het betreft Britse 1-pondmuntstukken met het jaartal 2006.
Op 5 november 2013 is de woning van [verdachte] en zijn echtgenote [medeverdachte 2] doorzocht.Daarbij is onder meer een Illy espresso-bus met inhoud in beslag genomen.In deze Illy bus zaten 7 Britse 1-pondmuntstukken, 16 munten met alleen een opdruk/bewerking van de rand, 301 munten zonder enige opdruk of bewerking en 1 misdruk van een Letse munt. In de bus zat tevens afval van het materiaal waar de muntjes van waren gemaakt als ook stukjes van munten.
Op 5 november 2013 werd de woning van [medeverdachte 3] , [adres 7] te [plaats] , doorzocht.Er werden onder meer een Birkenstock schoenendoos met persstempels, een Albert Heijn tas met schriftelijke bescheiden en telefoons, een emmer met munten en een bak met metalen ringen in beslag genomen.Op de stempels in de schoenendoos was het hoofd van koningin Elisabeth en de woorden ‘one pound’ zichtbaar.Van de 21 stempels hadden 4 een negatieve afbeelding (zogenaamde matrijzen) en 17 een positieve afbeelding (zogenaamde poincoenen).
Loods [adres 5] te [plaats]
Op 11 november 2013 is de loods aan de [adres 5] te [plaats] doorzocht. Daarbij werden onder meer 8 blauwe en 24 grijze vaten aangetroffen.In deze vaten zaten in totaal ongeveer 11.695 Britse 1-pondmuntstukken en 4.157 rondellen. Deze zijn in beslag genomen.
Op 23 april 2014 werd de woning van [naam 6] , [adres 6] te [plaats] , doorzocht.Daarbij werden onder andere 30 carrosserieringen en 4 Britse 1-pondmuntstukken in beslag genomen.De ringen en munten werden aangetroffen op en tussen de betontegels in de berging van de woning. Het betreft twee Britse 1-pondmuntstukken met het jaartal 2005, één met het jaartal 2006 en één met het jaartal 2007.
Vrachtwagen [naam 7] , Newcastle, Verenigd Koninkrijk
Uit informatie van de Britse opsporingsautoriteiten blijkt dat op 13 december 2012 in Newcastle, Verenigd Koninkrijk, in een door [naam 7] bestuurde vrachtauto een partij met 450.000 valse Britse 1-pondmuntstukken in beslag is genomen. De munten zaten in 18 vaten, geplaatst op drie pallets. Bovenop de munten zat steeds een 5 centimeter dikke laag met metalen ringen.
Op 12 december 2012 was [naam 7] op basis van via sms ontvangen aanwijzingen naar het Shell service station op het adres [adres 8] te [plaats] gereden. Daar ontmoette hij een man die bij hem in de vrachtwagen plaatsnam. Vanaf het Shell service station zijn ze ongeveer 5 kilometer noordwest gereden in de richting van de Ruijgoordweg. Bij een loods op een bedrijventerrein, in de buurt van een fabriek laadde de man die bij hem in de vrachtwagen was ingestapt met een vorkheftruck drie pallets in de trailer van [naam 7] .
Gezien de informatie van de Britse opsporingsautoriteiten en de daarin gegeven routebeschrijving, alsmede de beschrijving van de loods, lijkt het erop dat [naam 7] met zijn vrachtwagen naar de loods aan de [adres 1] is gereden.
[naam 1] en [naam 2] , Dover, Verenigd Koninkrijk
Op 30 juli 2013 werden [naam 1] en [naam 2] in Dover, Verenigd Koninkrijk, aangehouden met in totaal 7.450 valse Britse 1-pondmuntstukken in de koffer van [naam 1] . Zij kwamen met de Eurolines bus vanuit Amsterdam.
4.3.6.Onderzoek in beslag genomen Britse 1-pondmuntstukken
De rechtbank overweegt dat de aanwezigheid van een volledig op de productie van Britse 1-pondmuntstukken ingerichte muntstraat in de loods aan de [adres zonder nummer] te [plaats] , een zeer sterk vermoeden oplevert dat de Britse 1-pondmuntstukken die in de buurt van de machines in bakken, vultrechters en vaten waren opgeslagen, als ook de Britse 1-pondmuntstukken die vanaf de [adres zonder nummer] , via de loods in Aalsmeer verder zijn verspreid, vals zijn.
Rapportages Pieterman en Baldwin
De juistheid van het hiervoor genoemde vermoeden vindt bevestiging in de rapportage van R. Pieterman, NFI-deskundige, die een forensisch onderzoek heeft verricht met betrekking tot de Britse 1-pondmuntstukken en stempels die op de diverse locaties zijn in beslag genomen.
De deskundige heeft in de eerste plaats opgemerkt dat er slechts één instantie in de wereld is die (officieel) Engelse ponden vervaardigt, te weten de Royal Mint te Engeland. Het gehele productieproces vindt plaats in Cardiff en wordt niet uitbesteed aan derden. Alle Engelse ponden die niet geproduceerd zijn in de Royal Mint (Cardiff) zijn per definitie niet echt.
De rechtbank ziet geen aanleiding de juistheid van deze opmerkingen te betwijfelen.
[verdachte] heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de productie van Britse 1-pondmuntstukken, anders dan in het rapport staat vermeld, wel degelijk aan derden wordt uitbesteed en aldus niet per definitie in Cardiff plaatsvindt. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft hij een uitdraai van een internetpagina aan de rechtbank overgelegd met betrekking tot een 1984-1986 serie van de ‘Saint Helena pound’, die niet in Cardiff maar in Birmingham zou zijn geslagen.
Deze internetpagina met betrekking tot de ‘Saint Helena pound’ zegt echter niets over de ‘gewone’ Britse 1-pondmuntstukken en ondermijnt dus ook niet de in het rapport van Pieterman opgenomen bewering dat deze exclusief in Cardiff worden geslagen. Het is de rechtbank bovendien niet duidelijk wat [verdachte] met zijn opmerking wil bewerkstellingen. Het staat immers buiten twijfel dat [naam B.V.] geen toestemming had van de Royal Mint om in de loods aan de [adres zonder nummer] Britse 1-pondmuntstukken te slaan.
In het rapport wordt tevens opgemerkt dat iedere stempel met betrekking tot de Britse 1-pondmuntstukken, die buiten het (streng bewaakte) circuit van de Royal Mint wordt aangetroffen, per definitie niet echt is nu de echte stempels door de Royal Mint worden bewaard in kluizen en na gebruik uit het productieproces worden verwijderd en duurzaam vernietigd.
Ook overigens bevestigt het rapport – door de deskundige op basis van de likelihood ratio methode geformuleerd – de valsheid van de onderzochte munten. De onderzoeker concludeert dat de bevindingen van het onderzoek
extreem veel waarschijnlijkerzijn wanneer hypothese 1 (de onderzochte munten zijn vals) juist is dan wanneer hypothese 2 (de onderzochte munten zijn echt) juist is, waarbij het onderzoek zich gericht heeft op:
- munten 2004 en 2006 en stempels 2004 en 2006 (waaronder randschriftblokken), in beslag genomen in loods [adres 1] te [plaats] ;
- munten 2004 en 2006 in beslag genomen in de vrachtwagen [kenteken] ;
- munten 2006 in beslag genomen in de loods [adres 5] te [plaats] ;
- munten 2004 en 2006 en een matrijsstempel 2004, in beslag genomen op het adres [adres 7] te [plaats] (woning [medeverdachte 3] );
- een munt 2006, in beslag genomen op het adres [adres 6] te [plaats] (woning [naam 6] );
- munten 2004 en 2006, in beslag genomen onder [naam 7] (Newcastle) en onder [naam 1] en [naam 2] (Dover), die door de UKNCO (UK National Central Office) van de NCA (National Crime Agency) ter beschikking werden gesteld.
Daarbij blijkt uit het onderzoek nog het volgende.
Uit het onderzoek naar jaargang 2004 blijkt dat de matrijsstempel aangetroffen op de locatie [adres 7] te herleiden is naar alle onderzochte munten jaargang 2004 die werden aangetroffen:
• in de vrachtauto [kenteken] ;
• op de locatie [adres zonder nummer] ;
• op de locatie [adres 7] ;
• te Newcastle;
• te Dover.
De onderzochte gebruikte en ongebruikte werkstempels op de [adres zonder nummer] , kunnen worden herleid naar de matrijsstempel ( [adres 7] ).
De onderzochte gebruikte werkstempels kunnen worden herleid naar de onderzochte munten in de vrachtauto [kenteken] en naar de onderzochte munten op de [adres zonder nummer] .
De onderzochte munten [adres zonder nummer] , vrachtauto [kenteken] , [adres 7] , Newcastle en Dover en de muntstempels op de [adres zonder nummer] en de matrijsstempel ( [adres 7] ) zijn niet te herleiden naar de officiële munten of muntstempels.
In het onderzoek naar jaargang 2006 is onder meer te lezen dat in de loods aan de [adres zonder nummer] aangetroffen werkstempels zijn te herleiden naar de onderzochte munten aangetroffen:
• in de vrachtauto [kenteken] ;
• op de locatie [adres zonder nummer] ;
• op de locatie [adres 5] ;
• op de locatie [adres 6] ;
• op de locatie [adres 7] ;
• te Newcastle;
• te Dover.
De aangetroffen klasse- en individuele kenmerken in de onderzochte gebruikte en ongebruikte werkstempels [adres zonder nummer] en de onderzochte munten [adres zonder nummer] , vrachtauto [kenteken] , [adres 5] , [adres 7] , [adres 6] , Newcastle en Dover, zijn niet aangetroffen in de originele munten en stempels van de Royal Mint.
De deskundige D. Baldwin heeft in zijn contra-rapportage van 22 augustus 2017 de door Pieterman gevolgde werkwijze en de uitkomsten van het NFI-rapport onderstreept, met de kanttekening dat hij het verrichte onderzoek aan de door de Royal Mint ter beschikking gestelde munten en stempels niet kan beoordelen omdat hij dit onderzoek niet heeft kunnen inzien.
[verdachte] heeft van meet af aan het NFI-rapport gekritiseerd en is van mening dat Pieterman niet de ervaring en deskundigheid heeft om het onderzoek goed te kunnen verrichten. Het rapport zou onwetenschappelijk zijn en naar een gewenst resultaat zijn toegeschreven. Het bevat naar de mening van [verdachte] fouten en slordigheden en er zouden foto’s verwisseld of verkeerd gelabeld zijn. Omdat bepaalde onderzoeksresultaten in verband met afbreukrisico niet ter beschikking zijn gesteld en een deel van de munten en stempels niet meer beschikbaar is, zijn de onderzoeksresultaten niet falsificeerbaar en is het onderzoek niet reproduceerbaar, aldus [verdachte] .
Het rapport van Baldwin is volgens [verdachte] niet als contra-rapportage aan te merken omdat Baldwin zelf geen onderzoek heeft kunnen doen. Bovendien had de verdediging om een andere contra-rapporteur verzocht maar is deze op ontoereikende gronden door de rechter-commissaris afgewezen.
De rechtbank oordeelt dat de door [verdachte] genoemde bezwaren ongegrond zijn. Pieterman had als ervaren en gespecialiseerd deskundige van het NFI de benodigde kennis en ervaring om het onderzoek uit te voeren. Hij heeft zich bovendien grondig in de specifieke materie ingewerkt. Dat mogelijk in het lijvige rapport een onjuiste foto is afgebeeld doet geen afbreuk aan de conclusies van het onderzoek.
De contra-rapporteur Baldwin heeft een alomvattende en grondige beoordeling verricht van de wijze waarop de NFI-rapportage is uitgevoerd. Dat hij een deel van het door Pieterman verrichte onderzoek in verband met afbreukrisico niet heeft kunnen inzien, doet niet af aan zijn bevindingen.
De rechtbank stelt op basis van de bevindingen van de deskundige Pieterman vast dat de onderzochte munten die in beslag zijn genomen in de loods aan de [adres 1] te [plaats] , in de vrachtwagen met kenteken [kenteken] , op het adres [adres 7] te [plaats] , in de loods [adres 5] te [plaats] , op het adres [adres 6] te [plaats] , te Newcastle onder [naam 7] en te Dover onder [naam 1] en [naam 2] , vals zijn en zijn te herleiden naar de stempels aangetroffen in de loods aan de [adres zonder nummer] en/of de matrijsstempel in de woning van [medeverdachte 3] .
De rechtbank gaat er van uit dat de onderzochte munten afkomstig van de diverse locaties, steeds representatief zijn voor de totale hoeveelheid munten die op deze locaties zijn aangetroffen. Er zijn geen aanwijzingen dat de valse munten mogelijk vermengd zouden zijn met echte Britse 1-pondmuntstukken.
4.3.9.Betrokkenheid [medeverdachte 1] en [verdachte]
[naam 8] is [medeverdachte 1]
In de woning van [medeverdachte 3] werd bij de doorzoeking op 5 november 2013 in een Albert Heijn tas een afsprakenkaartje gevonden van een tandartsenpraktijk met daarop de naam [medeverdachte 1] en adresgegevens. Deze tas heeft [medeverdachte 3] , met nog andere goederen, op verzoek van [medeverdachte 1] in zijn woning bewaard. Aan de hand van dit kaartje zijn de persoonsgegevens van [medeverdachte 1] achterhaald en is een pasfoto opgevraagd.
[medeverdachte 3] heeft ‘ [naam 8] ’ herkend als de persoon afgebeeld op een hem getoonde pasfoto van [medeverdachte 1] .Gelet op de verklaring van [medeverdachte 3] dat [naam 8] op 5 november 2013 met de heftruck de vrachtauto van [medeverdachte 3] heeft geladen, gaat de rechtbank er vanuit dat NN1 op de camerabeelden van 5 november 2013 [medeverdachte 1] is.
[medeverdachte 1] en [naam 7] op 13 december 2012
[medeverdachte 1] is ook te zien op camerabeelden van 2 november 2013, waar hij per taxi bij de loods aan de [adres zonder nummer] arriveerde. Via de taxicentrale is een mobiel telefoonnummer *** [nummer] van hem achterhaald.
Uit de historische gegevens van dit nummer blijkt dat de telefoon geregeld een mast aanstraalde op de Hugo de Grootkade te Amsterdam.
De Engelse vrachtwagenchauffeur [naam 7] heeft op 11 en 12 december 2012 contact gehad met het nummer *** [nummer] . Dit nummer straalde dezelfde mast aan op de Hugo de Grootkade te Amsterdam.
Onder de goederen die [medeverdachte 3] voor [medeverdachte 1] bewaarde bevonden zich diverse mobiele telefoons. In één van deze telefoons is een sms-conversatie teruggevonden, waarbij op 11 december 2012 door een UK-telefoonnummer het telefoonnummer van [naam 7] wordt gegeven. De sms-berichten zien op een trailer en een lading die vervoerd moet worden. In een sms-bericht van 14 december 2012 wordt gesproken over een probleem de dag ervoor.
Kennelijk heeft [medeverdachte 1] met de bij de [medeverdachte 3] aangetroffen mobiele telefoon contact onderhouden met de afnemer van de lading in het Verenigd Koninkrijk en heeft hij met het nummer *** [nummer] contact gehad met [naam 7] .
Uit het Britse rechtshulpverzoek blijkt dat de persoon die gebruik maakte van het nummer *** [nummer] [naam 7] naar de loods heeft begeleid. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [medeverdachte 1] de persoon is geweest die op 12 december 2013 met [naam 7] vanaf het Shell service station naar de loods aan de [adres zonder nummer] is gereden.
Schriftelijke verklaring [medeverdachte 1]
heeft zich onvindbaar gehouden voor justitie. Ter terechtzitting heeft de verdediging van [verdachte] een met de naam ‘ [medeverdachte 1] ’ ondertekende schriftelijke verklaring overgelegd, als ook een foto waarop een persoon deze verklaring toont. De rechtbank constateert dat de persoon op deze foto sterke overeenkomsten vertoont met de persoon afgebeeld op de pasfoto van [medeverdachte 1] . De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de verklaring door [medeverdachte 1] is opgesteld. Zijn verklaring is door de rechtbank in het dossier van [verdachte] en de dossiers van de medeverdachten gevoegd. In deze verklaring neemt [medeverdachte 1] de verantwoordelijkheid voor de productie van valse Britse 1-pondmuntstukken op zich.
Uit de verklaring blijkt, dat [medeverdachte 1] [verdachte] wenst vrij te pleiten. [verdachte] zou hem hebben geholpen met het opzetten van een muntlijn voor casino-tokens, waarbij hij zelfstandig van enkele machines in de loods gebruik mocht maken. De valse Britse 1-pondmuntstukken zouden zijn geslagen op momenten dat [verdachte] afwezig was.
Medeplegen van valsmunterij
De rechtbank acht echter niet geloofwaardig dat [medeverdachte 1] zonder medeweten en betrokkenheid van [verdachte] de valse Britse 1-pondmuntstukken heeft geslagen.
[verdachte] was geregeld in zijn bedrijf [naam B.V.] aanwezig. De kostbare machines die daar stonden behoorden hem, althans zijn bedrijf, toe. In de loods lag op 5 november 2013 een grote hoeveelheid valse Britse 1-pondmuntstukken opgeslagen. Een deel daarvan lag zichtbaar in trechters en opvangbakken bij de machines. In het bedrijf bevonden zich verder op diverse plaatsen stempels voor de vervaardiging van deze munten. De productie van valse Britse 1-pondmuntstukken was al maanden gaande. Het is ondenkbaar dat [verdachte] , die ook naar de opvatting van de verdediging bij uitstek de persoon was met de benodigde expertise voor het slaan van de munten, die zeer gericht was op de technische kant daarvan en die steeds aan anderen uitleg gaf over de instelling van de machines, dit alles zou zijn ontgaan.
Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat [verdachte] in de ten laste gelegde periode veel, soms zelfs dag en nacht, in het bedrijfspand van [naam B.V.] op de [adres 1] aanwezig was. [verdachte] werd in het bijzonder ook gezien in loods 6, waar de Britse 1-pondmuntstukken werden geslagen, op momenten dat medeverdachte [medeverdachte 3] daar met een vrachtauto aankwam dan wel vertrok.
Ook neemt de rechtbank in aanmerking, dat het [verdachte] was die voor [naam B.V.] een grote hoeveelheid metaal, dat wat betreft samenstelling en afmetingen geschikt is voor het vervaardigen van Britse 1-pondmuntstukken, heeft besteld en geleverd heeft gekregen en daaromtrent contact heeft onderhouden met de leverancier van het metaal. Het is niet gebleken dat in het bedrijf in de ten laste gelegde periode substantiële productie van andere munten, zoals casinomunten, heeft plaatsgevonden. Zo is geen administratie aangetroffen waaruit kan blijken voor welke productie de grote hoeveelheden metaal is aangewend. Er kan daarom worden aangenomen dat het door [verdachte] bestelde metaal van meet af aan bedoeld was voor het slaan van valse Britse 1-pondmuntstukken.
Verder is de aanwezigheid in de woning van [verdachte] van een espresso-bus met Britse 1-pondmuntstukken, rondellen, halffabricaten, een misdruk van een Letse munt en metaalafval opmerkelijk. Hoewel de 1-pondmuntstukken niet op echtheid zijn onderzocht, wijzen deze aangetroffen voorwerpen erop dat [verdachte] zelf nauw betrokken is geweest bij de productie van valse munten.
Dat [verdachte] wist wat er in zijn bedrijf gebeurde blijkt ook uit het gebeuren op 26 juni 2013. Bij een bezoek van ambtenaren van de belastingdienst aan [naam B.V.] op die dag was de deur naar nummer 6 door een container, een machine en verpakkingsmaterialen aan het zicht onttrokken.
Uit een camera-observatie op diezelfde dag blijkt dat [verdachte] en een andere man – naar mag worden aangenomen [medeverdachte 1] – ‘s ochtends vroeg vanuit loods 6 pallets met vaten en opvangbakken in een schuin tegenover de loods geparkeerde trailer hadden geplaatst. Aan het begin van de avond zijn deze goederen door hen weer het bedrijf binnengebracht.
Ter terechtzitting heeft [verdachte] hierover verklaard dat [medeverdachte 1] een verkoper dacht te hebben gevonden voor de bijna tien miljoen euroblanks die in het bedrijf aanwezig waren. Om deze reden zouden de euroblanks door [verdachte] en [medeverdachte 1] in een vrachtwagen zijn gezet. Omdat de verkoop uiteindelijk niet doorging zijn de euroblanks door hen ’s avonds weer teruggebracht in het bedrijf.
De rechtbank hecht geen waarde aan deze verklaring van [verdachte] . In de eerste plaats heeft hij zijn bewering niet met stukken onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt. Daarnaast is uit bedrijfseconomisch oogpunt moeilijk voorstelbaar dat een dergelijke grote, zware en kostbare voorraad al wordt ingeladen nog voor de daadwerkelijke verkoop rond is. Ten slotte is het opmerkelijk dat de verplaatsing van goederen uit het bedrijfspand plaatsvindt vlak voor een bezoek van de belastingdienst en dat de goederen kort na dit bezoek weer zijn teruggeplaatst. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [verdachte] en [medeverdachte 1] met het verplaatsen van de goederen kennelijk voor de belastingdienst hebben willen verhullen wat in er in het bedrijf van [verdachte] gaande was, temeer aangezien tijdens het bezoek van de belastingdienst de deur naar loods 6 aan het oog was onttrokken.
Naar het oordeel van de rechtbank is bewezen dat [verdachte] aldus, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] , in de loods aan de [adres 1] te [plaats] Britse 1-pondmuntstukken heeft nagemaakt.
Dit betreft in ieder geval de expliciet in de tenlastelegging genoemde aantallen van ongeveer 690.969 valse Britse 1-pondmuntstukken die in beslag zijn genomen in de loods aan de [adres 1] te [plaats] , in de vrachtauto met kenteken [kenteken] en in de loods aan de [adres 5] te [plaats] , 450.000 valse Britse 1-pondmuntstukken die in Newcastle zijn in beslag genomen onder [naam 7] en 7.450 valse Britse 1-pondmuntstukken die in Dover zijn in beslag genomen onder [naam 1] en [naam 2] .
Met betrekking tot deze te Dover in beslag genomen valse Britse 1-pondmuntstukken merkt de rechtbank op dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat [naam 1] en [naam 2] met de bus vanuit Amsterdam naar Dover zijn gereden en dat de valse munten die zij bij zich hadden, geslagen zijn in de loods aan de [adres zonder nummer] . Anders dan de officier van de justitie, acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte 1] ook deze munten hebben nagemaakt.
Medeplegen in voorraad hebben en vervoer
De valse munten werden in het bedrijf van [verdachte] en in de door [medeverdachte 3] gehuurde loodsruimte opgeslagen in afwachting van verdere verspreiding. Hoewel met name [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] de personen zijn geweest die voor het vervoer en de distributie van de valse munten zorg hebben gedragen, blijkt uit observaties dat ook [verdachte] hier een rol in heeft gehad. De rechtbank verwijst op dit punt naar het aantal malen dat [verdachte] samen met [medeverdachte 3] bij loods 6 is gezien. Zo was [verdachte] ook op 21 augustus 2013 samen met [medeverdachte 3] bij loods 6 en de vrachtwagen waarmee [medeverdachte 3] was komen aanrijden, in de weer met platen en dozen.[verdachte] heeft aldus, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] , de door hem en [medeverdachte 1] zelf nagemaakte Britse 1-pondmuntstukken in voorraad gehad en vervoerd.
Uit het dossier kan niet worden opgemaakt dat [verdachte] en [medeverdachte 1] direct in contact hebben gestaan met [naam 6] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] , die zorg hebben gedragen voor de uitvoer van de valse Britse 1-pondmuntstukken naar het Verenigd Koninkrijk. In het dossier figureert een zekere [naam 9] , niet zijnde [verdachte] , die mogelijk een tussenschakel in de keten is geweest.
Het moet [medeverdachte 1] en [verdachte] echter volstrekt duidelijk zijn geweest dat de grote hoeveelheid door hen geslagen valse Britse 1-pondmuntstukken uiteindelijk buiten Nederland een bestemming zouden vinden, omdat de Britse pond in Nederland immers geen wettig betaalmiddel is.
Dat zij op de hoogte waren van de uitvoer naar het Verenigd Koninkrijk, blijkt ook uit de eerder genoemde betaling van Coin Co International op de rekening van [naam Turks Bedrijf] voor het aan [naam B.V.] geleverde metaal, waarmee een directe link kan worden gelegd tussen de producenten van de valse Britse 1-pondmuntstukken, te weten [medeverdachte 1] en [verdachte] , en de buitenlandse afnemer daarvan. [verdachte] heeft over deze betaling ook nog expliciet mailcontact met [naam Turks Bedrijf] onderhouden en [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben daar direct profijt van ondervonden.
Daarnaast heeft [medeverdachte 1] op 13 december 2012, in een eerder traject, een grote hoeveelheid valse Britse 1-pondmuntstukken aan [naam 7] overgedragen ter uitvoer naar het Verenigd Koninkrijk. In samenhang bezien met deze overdracht aan [naam 7] , acht de rechtbank ook bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte 1] de ongeveer 7.450 valse Britse 1-pondmuntstukken die [naam 1] en [naam 2] met de bus van Amsterdam naar Dover hebben vervoerd, aan hen hebben overhandigd ter uitvoer naar het Verenigd Koninkrijk.
[verdachte] kan daarom worden verweten dat hij, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] , door henzelf nagemaakte valse Britse 1-pondmuntstukken heeft uitgevoerd.
4.3.11.Aangetroffen vuurwapen en munitie
Bij de doorzoeking op 5 november 2013 in de woning van [verdachte] op het adres [adres] te [plaats] , werden een wapen en munitie in beslag genomen. Het wapen is een pistool, merk CZ, model 75 BS, kaliber 9mm para (9mm luger / 9 x 19mm). Dit pistool is een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3°, gelet op artikel 2 lid 1, categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie.
In het patroonmagazijn zaten 15 patronen, kaliber 9x19 mm, volmantel rondneus met bodemstempel S&B 9mm luger. In een doosje zaten 40 gas/knal patronen, kaliber 9x19mm, volmantel flatnose met bodemstempel S&B 9mm luger. De patronen zijn munitie in de zin van artikel 1, onder 4°, gelet op artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie.
De verdediging heeft ter terechtzitting een verslag overgelegd van de heer T. Verdoes, wapendeskundige. Dit verslag ziet met name op het in de woning [adres 9] te [plaats] in beslag genomen wapen en bestrijdt de conclusie in het daarover opgemaakte proces-verbaal van wapenonderzoek. Nu dit wapen niet op de tenlastelegging is vermeld, kan bespreking daarvan in zoverre achterwege blijven.
Ten aanzien van het op de [adres] te [plaats] in beslag genomen wapen heeft Verdoes in zijn verslag vermeld dat dit wapen niet, zoals in AH-063 is opgenomen, uit China maar uit Tsjechië afkomstig is. De rechtbank is van oordeel dat deze constatering niet af doet aan de conclusie van het rapport, namelijk dat sprake is van een vuurwapen van categorie III. Ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding om de in het proces-verbaal wapenonderzoek opgenomen bevindingen ter zijde te schuiven.
Ter terechtzitting heeft [verdachte] nog verklaard dat twee mannen vanuit de fabriek het wapen bij hem in de woning hebben achtergelaten. Deze verklaring is in tegenspraak met wat [verdachte] in 2014 tegenover de forensisch maatschappelijk werker A.A.M. Koot heeft gezegd, namelijk dat hij het wapen onder zich had omdat hij slachtoffer was geweest van een overval en gijzeling. Geen van beide verklaringen van [verdachte] houdt een ontkenning in van de opzet op het voorhanden hebben van het vuurwapen en de munitie. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van dit feit.