ECLI:NL:RBAMS:2018:4663

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2018
Publicatiedatum
4 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1868
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen intrekking bijstandsuitkering wegens niet verschijnen op oproepen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 juni 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen de intrekking van een bijstandsuitkering. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.G. Wattilete, had zijn uitkering op grond van de Participatiewet (PW) ontvangen. De gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. M. Mulders, had de uitkering opgeschort en later ingetrokken omdat eiser niet was verschenen op twee oproepen voor een gesprek. Eiser had de oproepen wel ontvangen, maar was niet verschenen omdat hij tijdelijk bij een vriend in Friesland verbleef. De rechtbank oordeelde dat het de verantwoordelijkheid van eiser was om zorg te dragen voor zijn post, ook tijdens zijn afwezigheid. De rechtbank concludeerde dat de gemeente terecht had gehandeld door de uitkering op te schorten en in te trekken, omdat eiser zijn medewerkingsplicht had geschonden. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Eiser kan binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/1868

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

21 juni 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.G. Wattilete),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. M. Mulders).

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2017 (het primaire besluit I) heeft verweerder de bijstandsuitkering met ingang van 9 oktober 2017 opgeschort, wegens het niet verschijnen op een oproep.
Bij besluit van 12 oktober 2017 (het primaire besluit II) heeft verweerder de bijstandsuitkering met ingang van 9 oktober 2017 ingetrokken, omdat eisers recht op bijstand niet vast te stellen is.
Bij besluit van 26 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de primaire besluiten gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser ontving een uitkering op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm van een alleenstaande.
3. In het kader van een rechtmatigheidsonderzoek is eiser bij brief van 5 oktober 2017 uitgenodigd om op 9 oktober 2017 op gesprek te komen. Deze brief is door een handhavingsspecialist ‘persoonlijk bezorgd’ in zijn brievenbus. Eiser is niet verschenen.
4. Bij het primaire besluit I is eisers uitkering opgeschort en is eiser opgeroepen om op 11 oktober 2017 op gesprek te komen. Ook dit besluit is persoonlijk in zijn brievenbus gedeponeerd. Eiser is wederom niet verschenen. Bij het primaire besluit II heeft verweerder daarom eisers recht op bijstand ingetrokken.
5. In geschil is of verweerder de uitkering terecht heeft opgeschort en ingetrokken, omdat het recht op bijstand niet is vast te stellen door schending van de medewerkingsverplichting.
6. Voor de beoordeling van deze zaak zijn de artikelen 17, 53a, en 54 van de PW van belang.
7. Voor de beoordeling van het recht op bijstand vormt de woon- en leefsituatie van de aanvrager een essentieel gegeven. Uit de gedingstukken blijkt dat bij verweerder onduidelijkheid bestond over de woon- en verblijfplaats van eiser en over zijn financiële situatie. Verweerder was dan ook bevoegd om een onderzoek in te stellen naar de woon- en leefsituatie van eiser door hem op te roepen voor een gesprek.
8. Niet in geschil is dat de gesprekken waarvoor eiser is opgeroepen en de aan hem gevraagde gegevens van belang zijn voor de verlening van bijstand en dat eiser niet verscheen op de oproepen. Ook staat vast dat eiser de oproepen heeft ontvangen. In geding is of eiser kan worden verweten dat hij niet verschenen is op de oproepen.
9. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep mag verweerder ervan uitgaan dat post die in een brievenbus van het woonadres van een bijstandsgerechtigde wordt gedaan met een uitnodiging om de daarop volgende dag te verschijnen, die persoon tijdig genoeg bereikt zodat hij aan die uitnodiging gevolg kan geven of om eventueel uitstel kan verzoeken. De rechtbank kan eiser daarom niet volgen in zijn stelling dat de hem geboden hersteltermijn te kort is geweest. Indien eiser deze – voor hem bestemde en op de gebruikelijke wijze bezorgde – post niet heeft gelezen komt dit voor zijn risico. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij tien dagen, vanaf 4 oktober 2017 tot en met 15 oktober 2017 bij een vriend in Friesland logeerde. Bij verweerder was niet bekend dat eiser niet thuis verbleef. Hoewel eiser niet de verplichting heeft om melding bij verweerder te doen in geval van kortdurende afwezigheid in verband met verblijf elders in Nederland, blijft het te allen tijde eisers verantwoordelijkheid om zorg te dragen voor de post bij afwezigheid. Het lag daarom op eisers weg om tijdens zijn afwezigheid maatregelen te treffen om zijn post door derden te laten openen. Verweerder was verder niet verplicht om telefonisch of via de e-mail contact met eiser op te nemen. Dat verhoudt zich niet met het idee van een rechtmatigheidsonderzoek, gericht op controle van de woon- en leefsituatie.
10. Dat eiser na thuiskomst direct contact met verweerder heeft opgenomen is in dezen niet meer van belang. Het gaat er juist om dat eiser op de oproepen zou verschijnen en binnen de daartoe gestelde termijn de gevraagde informatie zou verstrekken. Achteraf kan dit niet meer worden hersteld. Eisers beroepsgrond kan dan ook niet slagen.
11. De rechtbank is al met al van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser de medewerkingsplicht heeft geschonden en dat daardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Verweerder was bevoegd eisers uitkering met ingang van 9 oktober 2017 op te schorten en vervolgens in te trekken. Er is geen grond om te kunnen zeggen dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik kon maken.
12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.E. Wijnker, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rijs, griffier, op 21 juni 2018.
Waarvan proces-verbaal,
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.