ECLI:NL:RBAMS:2018:4650

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juli 2018
Publicatiedatum
4 juli 2018
Zaaknummer
13/654104-17 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot doodslag na steekincident in Amsterdam

Op 4 juli 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 26-jarige man, die op 31 juli 2017 in een pub in Amsterdam een andere man tweemaal in de rug heeft gestoken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar en een schadevergoeding van ruim 11.000 euro aan het slachtoffer. Tijdens de zitting op 20 juni 2018 heeft de officier van justitie, mr. A.M. Lobregt, de vordering ingediend, terwijl de verdachte en zijn raadsman, mr. J.T.E. Vis, hun verweer hebben gevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet heeft gehandeld, waarbij hij de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. De rechtbank heeft het beroep op noodweer van de verdediging verworpen, omdat de verklaringen van getuigen en het bewijs uit het dossier niet ondersteunen dat de verdachte werd aangevallen. De rechtbank heeft de ernst van het delict en de gevolgen voor het slachtoffer meegewogen in de strafmaat. De verdachte is een first offender en de rechtbank heeft de strafeis van de officier van justitie enigszins gematigd. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654104-17 (Promis)
Datum uitspraak: 4 juli 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] , gedetineerd in het [naam Justitieel Complex] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 juni 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Lobregt en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.T.E. Vis naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] eenmaal of meermalen met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp in de rug, in elk geval in het lichaam heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 31 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan
[slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (diepe steekwonden rug en/of longen volgelopen met bloed), heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet eenmaal of meermalen met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp in de rug, in elk geval het lichaam, te steken en/of te prikken en/of te snijden;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 31 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] eenmaal of meermalen met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp in de rug, in elk geval het lichaam heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Ten aanzien van het primair ten laste gelegde.
4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde bewezen. Haars inziens had verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. Zij heeft in dit opzicht gewezen op het rapport van forensisch arts B.F.L. Oude Grotebevelsborg van 16 maart 2018, in het bijzonder op haar conclusie. De officier van justitie heeft er verder op gewezen dat de forensisch arts ter terechtzitting heeft verklaard dat het feit dat de verwondingen uiteindelijk niet levensbedreigend waren, niet aan verdachte is te danken, maar aan adequaat handelen van de medische zorgdiensten en de jonge leeftijd en goede conditie van het slachtoffer.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet het – voorwaardelijk – opzet had op de dood van het slachtoffer. Hij heeft daartoe aangevoerd dat steken in de rug weliswaar risico’s met zich meebrengt, maar dat dit onvoldoende is om een aanmerkelijke kans op de dood aan te nemen. Volgens het rapport van de forensisch arts kan het toebrengen van steekwonden in algemene zin worden aangemerkt als potentieel levensbedreigend. Dit is niet voldoende om een aanmerkelijke kans op de dood aan te nemen. In dit geval is er bovendien een contra-indicatie omdat de gedragingen in retrospectief niet levensbedreigend zijn gebleken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Mede op grond van de verklaring van verdachte is komen vast te staan dat verdachte het slachtoffer twee messteken in de rug heeft toegebracht. In haar rapport van 16 maart 2018 overweegt de forensisch arts B.F.L. Oude Grotebevelsborg onder meer het volgende.
Er waren bij [slachtoffer] twee steekwonden in de rug.
  • Een van circa 8 bij 3 mm in de linkerflank, tussen de 11e en de 12e rib, met een aangrenzend wondkanaal van tenminste 7 cm, lopende van achter naar voren, iets van links naar rechts en hoofdwaarts, reikend tot in de ruimte tussen de longvliezen, met beschadiging van de 11e rib, bloeding vanuit een tussenribslagader en bloedophoping in de linkerborstholte.
  • Een rechts van de middellijn aan de rug onder het niveau van de 12e rib met een aangrenzend wondkanaal van tenminste 10 cm, lopende van achter naar voor, van links naar rechts en iets hoofdwaarts, reikend tot in de onderpool van de rechternier, met een bloeding van een slagader in de rug en bloedophoping in de ruimte rond die nier.
Steekwonden in de rug op de locaties zoals waargenomen bij [slachtoffer] kunnen, als zij reiken tot in de borstholte en de ruimte achter de buikholte, zoals in onderhavig geval, in algemene zin worden aangemerkt als potentieel levensbedreigend. Perforatie van de borstholte kan leiden tot al dan niet levensbedreigend bloedverlies en de ophoping van bloed en/of lucht in de borstholte, met al dan niet levensbedreigende belemmering van de ademhaling en/of verbloeding tot gevolg. Perforatie van de achter de buikholte gelegen ruimte kan leiden tot al dan niet levensbedreigend bloedverlies en beschadiging van de aldaar gelegen organen, zoals de nier, met potentiële functiebelemmering en/of lekkage van urine vanuit de beschadiging in de nier. Overige in de nabijheid gelegen organen en structuren zijn de alvleesklier (aan de linkerzijde), delen van de darmen en enkele grote bloedvaten. In de buikholte bevinden zich de darmen, de lever, de milt, de maag. Perforatie van één of meer van deze in en achter de buikholte gelegen organen en structuren kan, indien niet tijdig operatief wordt ingegrepen, leiden tot levensbedreigende bloedingen, ontstekingen en/of functieverlies.
Verdachte heeft het slachtoffer meermalen ongecontroleerd met een mes in de rug gestoken, waarbij de steekwonden reikten tot in de borstholte en de ruimte achter de buikholte waar zich vitale organen en grote bloedvaten bevinden. Hij heeft daarbij een mes gehanteerd dat naar zijn eigen zeggen ongeveer 20 cm lang is, met een lemmet dat diep genoeg het lichaam binnen kon dringen om het door de forensisch arts geschetste potentieel levensbedreigend letsel te veroorzaken. Daarmee heeft hij naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer om het leven zou komen, aanvaard. Dat dat gevolg in dit geval niet is ingetreden maakt dat niet anders.
4.4
De bewijsmiddelen
De rechtbank bezigt de navolgende middelen voor het bewijs.
1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2017163221-1 van 7 augustus 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar 1] en [naam opsporingsambtenaar 2] , doorgenummerde bladzijden 27 tot en met 29.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
Op 31 juli 2017 was ik in het centrum van Amsterdam, in een Engelse pub op de Nieuwendijk. Ik zag dat [verdachte] het café in kwam rennen. Hij sloeg zijn armen om mij heen en hij stak mij in mijn rug. Pas toen hij de derde keer stak, zag ik dat hij een mes in zijn hand had. Ik voelde dat het bloed langs mijn benen liep. Ik heb een nacht op de intensive care doorgebracht. Er is mij in het ziekenhuis verteld dat er een long en een nier zijn geraakt.
2. Het onder 4.3 al uitgewerkte rapport van 16 maart 2018, opgemaakt door de forensisch arts B.F.L. Oude Grotebevelsborg.
3. De ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op 31 juli 2017 te Amsterdam [slachtoffer] meermalen met een mes in de rug heb gestoken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 31 juli 2017 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] meermalen met een mes in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

6.De strafbaarheid van het feit

6.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte stelt zich op het standpunt dat aan verdachte een beroep op noodweer toekomt. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring van verdachte, dat hij naar buiten is geweest, maar door getuige [naam getuige 1] werd geprovoceerd en naar de ingang werd gemaand, wordt gesteund door overige – objectieve - bewijsmiddelen. De raadsman heeft in dat kader gewezen op de camerabeelden, die volgens hem bevestigen dat verdachte door [naam getuige 1] naar binnen is getrokken en binnen is aangevallen door de aangever en [naam getuige 1] . Op de beelden is het nakende vertrek van verdachte, de provocaties door [naam getuige 1] , het fysieke contact tussen beiden en het weer binnen belanden van verdachte te zien.
Verder heeft de raadsman gewezen op onvolkomenheden in de verschillende getuigenverklaringen. Getuige [naam getuige 2] heeft verklaard buiten te hebben gestaan, hetgeen blijkens de beelden niet het geval is. Zij kan dus niet hebben waargenomen dat verdachte ‘door ons heen naar binnen rende’, aldus de raadsman die concludeert dat getuige [naam getuige 2] onbetrouwbaar is, mede doordat haar verklaring wordt tegengesproken door de verklaring van [naam getuige 3] . De raadsman stelt ook vraagtekens bij de verklaring van de aangever, die heeft verklaard [naam getuige 3] nauwelijks te kennen, welke verklaring wordt gelogenstraft door de verklaringen van [naam getuige 3] zelf en andere getuigen. Ook op andere punten valt op de verklaring van de aangever iets af te dingen. Verder, zo stelt de raadsman is getuige [naam getuige 1] onbetrouwbaar. Hij heeft verklaard, net als aangever, verdachte met geen vinger te hebben aangeraakt, terwijl de verklaringen van [naam getuige 3] en de barman, [naam barman] , hiermee strijdig zijn. Ook heeft hij eerst ontkend verdachte na afloop te hebben aangevallen, terwijl hij na het tonen van de camerabeelden, ineens verklaart niets meer te weten. De raadsman heeft ook gewezen op de verklaring van de enige onafhankelijke getuige, [naam barman] , die, zo stelt de raadsman de verklaring van verdachte dat van beide kanten geweld is gebruikt, ondersteunt. De raadsman concludeert dat jegens verdachte sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen hij zich noodzakelijk moest verdedigen. Zich bevindend in een soort ‘pijpenla’ tussen zijn twee belagers kon hij immers geen kant op, aldus de raadsman, die verder heeft betoogd dat aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit is voldaan. De raadsman heeft geconcludeerd tot ontslag van alle rechtsvervolging.
6.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat aan verdachte geen beroep op noodweer toekomt. Zij twijfelt niet aan de betrouwbaarheid van de verschillende getuigen. Zij heeft gewezen op de verklaring van [naam getuige 1] die ziet dat verdachte boos binnenkomt en stekende bewegingen maakt naar de aangever. Ook ziet hij een worsteling tussen beiden. Verder heeft de officier van justitie gewezen op de verklaring van de barman, die verklaarde dat sprake was van een vechtpartij tussen twee mensen, en die van [naam getuige 3] die zag dat verdachte in gevecht raakte met de aangever, het steken niet heeft gezien, maar wel bloed op de grond. Tot slot heeft de officier van justitie de verklaring van getuige [naam getuige 2] aangestipt. Deze verklaart dat zij verdachte snel naar binnen zag komen en twee slaande bewegingen maken naar het slachtoffer. Zij zag ook het mes in de handen van verdachte. Zij verklaart tegenover de rechter-commissaris ook dat zij zowel verdachte als het slachtoffer heeft zien vechten en dat anderen geen geweld tegen verdachte hebben gebruikt. Verdachte is niet degene geweest die is aangevallen. De officier van justitie concludeert dat de lezing van verdachte niet in zijn geheel wordt ondersteund. Niemand heeft gezien dat verdachte naar binnen is getrokken, dan wel door anderen is geslagen of geschopt dan door de aangever. Op grond van de verklaringen van de aangever en met name die van de getuigen [naam barman] en [naam getuige 2] stelt de officier van justitie vast dat verdachte het slachtoffer heeft opgezocht en de confrontatie is aangegaan.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer. Zij overweegt daartoe dat de verklaring van verdachte dat hij is aangevallen door verdachte en [naam getuige 1] , anders dan de raadsman stelt, geen steun vindt in de overige inhoud van het dossier. Niemand anders verklaart dat verdachte werd aangevallen. De barman heeft blijkens zijn verklaring bij de rechter-commissaris niet gezien hoe en wanneer verdachte is binnengekomen. Ook het begin van de vechtpartij heeft deze getuige niet gezien. Hij heeft verder verklaard dat het gevecht alleen tussen verdachte en aangever was en dat niemand anders heeft meegevochten. [naam getuige 3] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij na het eerste incident buiten met verdachte heeft gesproken. Verdachte werd volgens [naam getuige 3] door een Roemeense jongen (de rechtbank begrijpt: [naam getuige 1] ) geprovoceerd om weer naar binnen te gaan, hetgeen hij deed. [naam getuige 3] zag toen zij daarna de bar weer binnenkwam alleen het laatste deel van het gevecht. De getuige [naam getuige 2] heeft bij de rechter-commissaris inderdaad, zoals de raadsman stelt, verklaard naar buiten te zijn gegaan, hetgeen geen bevestiging vindt in de camerabeelden. De rechtbank is echter van oordeel dat dit – nu het goed mogelijk is dat zij wel aan de binnenkant bij de deur heeft gestaan – onvoldoende is om aan de betrouwbaarheid van deze getuige te twijfelen. De getuige verklaarde ook dat verdachte het voor elkaar kreeg om ‘door hen heen’ naar binnen te rennen. De rechtbank heeft in raadkamer de camerabeelden bekeken en geconstateerd dat deze verklaring omtrent de wijze waarop verdachte naar binnen ging, aannemelijk is. Uit de beelden valt af te leiden dat verdachte – al dan niet geprovoceerd – de intentie had om zelf naar binnen te stappen, terwijl [naam getuige 3] dat nog probeerde te voorkomen.
De stelling van de raadsman dat de verklaring van verdachte steun vindt in de overige inhoud van het dossier is slechts juist ten aanzien van hetgeen zich voor en na de steekpartij buiten het café heeft afgespeeld. Daarvan zijn beelden. Voor de beoordeling van het beroep op noodweer is echter juist van belang wat zich binnen het etablissement heeft afgespeeld. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de diverse verklaringen dat verdachte binnen in de bar recht op het slachtoffer is afgelopen en hem de messteken heeft toegebracht. Verdachte heeft daarbij ter terechtzitting niet duidelijk kunnen maken hoe de steken in zijn scenario in de rug van het slachtoffer konden belanden. Onder die omstandigheden kan verdachte zich bezwaarlijk beroepen op noodweer. Het beroep faalt omdat de aanwezigheid van een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden.
Het bewezen geachte feit is daarom volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is ook overigens niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De raadsman van verdachte heeft verder betoogd dat verdachte, indien de grenzen van proportionaliteit door verdachte zijn overschreden tijdens de noodweersituatie, dit is veroorzaakt door een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt.
Zoals hiervoor reeds overwogen was er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen. Al om die reden faalt ook het beroep op noodweerexces.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar onder primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, met aftrek van voorarrest, dat het in beslaggenomen mes zal worden onttrokken aan het verkeer en het in beslaggenomen shirt zal worden verbeurd verklaard en dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van € 8.037,36 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft er in het kader van haar strafeis op gewezen dat de gevolgen van de steekpartij voor het slachtoffer enorm zijn geweest en het een geluk is dat hij het heeft overleefd. Daarnaast heeft de officier van justitie gewezen op het feit dat uitgaansgeweld leidt tot onveilige gevoelens bij anderen. Verdachte heeft geen respect getoond voor het leven van anderen. Anderzijds heeft de officier van justitie meegewogen dat verdachte met betrekking tot geweldsdelicten first offender is.
8.2.
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat bij eventuele strafoplegging aansluiting moet worden gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten voor (poging tot) zware mishandeling. Die houden gevangenisstraf tot een jaar in. Nu we een jaar verder zijn verzoekt de raadsman primair een straf gelijk aan het voorarrest en daarnaast eventueel een voorwaardelijk deel. Verdachte heeft er belang bij zich verder te kunnen ontwikkelen. Hij kan weer terecht bij zijn huisbaas en zijn werkgever, aldus de raadsman die verzoekt om een kans voor verdachte om te bewijzen dat dit een eenmalig incident was.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft midden in het uitgaansleven in de binnenstad van Amsterdam, in een drukke pub, uit het niets, het slachtoffer tweemaal met een mes in zijn rug gestoken. Door zijn handelen draagt verdachte bij aan in de samenleving heersende gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder bij degenen die van het incident getuige waren. Dit terwijl een avond uit een gezellige aangelegenheid zou moeten zijn. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van feiten als de onderhavige, daarvan doorgaans langere tijd psychische gevolgen ondervinden. In deze zaak blijkt dat temeer uit de omstandigheid dat het slachtoffer volgens zijn raadsvrouw een jaar na dato niet in staat was ter terechtzitting te verschijnen omdat de confrontatie met verdachte hem nog altijd te zwaar viel. De verwondingen waren, zoals blijkt uit het rapport van B.F.L. Oude Grotebevelsborg potentieel levensbedreigend. Een en ander is naar het oordeel van de rechtbank te ernstig om af te doen met een straf die geen verdere detentie inhoudt, zoals door de verdediging voorgesteld.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 mei 2018 betreffende verdachte, blijkt dat verdachte niet eerder ter zake geweldsdelicten is veroordeeld.
Gelet hierop, alsmede op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt opgelegd, ziet de rechtbank aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd, in die zin dat zij de strafeis enigszins zal matigen.
Verbeurdverklaring
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen: een mes en een shirt.
Het mes behoort aan verdachte toe. Nu met behulp van het mes het bewezen geachte is begaan, wordt dit verbeurdverklaard. Het shirt behoort toe aan het slachtoffer. Nu het slachtoffer heeft verklaard geen prijs te stellen op teruggave van dit gehavende shirt, zal de rechtbank hierover geen beslissing nemen, zodat het kan worden vernietigd.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 15.495,13 aan materiële schadevergoeding en € 5.000,-- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. De materiële schadevergoeding bestaat uit reis- en verletkosten, beschadigde kleding, taxikosten van de vrouw van het slachtoffer, medische kosten, medicijnen, verblijf in het ziekenhuis, huishoudelijke kosten en gederfde winst.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de materiële schadevergoeding op het volgende standpunt gesteld. Een zorgverzekering is wettelijk verplicht en op [slachtoffer] rustte op grond van de schadebeperkingsplicht de verplichting voor de medische kosten dekking te zoeken bij deze verplichte zorgverzekering. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat [slachtoffer] de facturen daadwerkelijk heeft betaald. De taxikosten zijn niet door de benadeelde gemaakt. Van een (beschadigde) jas maakt het dossier geen melding. De verletvergoedingen en de kosten van huishoudelijke hulp zijn onvoldoende onderbouwd. Tenslotte is niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze de huurschuld als winstderving zou kunnen worden opgevat. De geneesduur en samenhangende verhindering van arbeid zijn bovendien niet aannemelijk gemaakt. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat die gematigd dient te worden.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank voor het deel groot € 11.057,86, zijnde € 8.057,86 (reis- en verletkosten, beschadigde kleding, medische kosten) materiële en € 3.000,-- immateriële schadevergoeding, niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zoverre worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (31 juli 2017).
De rechtbank overweegt daarbij dat in de relatie schadeveroorzaker – schadelijder een verzekeringsverplichting niet in de weg staat aan rechtstreekse toewijzing van de vordering tot schadevergoeding aan het slachtoffer. De schadeveroorzaker is civielrechtelijk zowel rechtstreeks ten opzichte van het slachtoffer als –na uitkering- ten opzichte van de verzekeraar aansprakelijk voor de geleden schade. Of [slachtoffer] de door hem overlegde facturen voor medische kosten al heeft betaald, maakt voor het aannemen van de schadepost niet uit. De rechtbank overweegt verder dat anders dan de raadsman heeft gesteld op foto’s in het dossier een jas zichtbaar is.
De vordering tot vergoeding van de taxikosten die de vrouw van de benadeelde partij heeft gemaakt om hem in het ziekenhuis te kunnen bezoeken, zal worden afgewezen omdat dit geen rechtstreekse schade betreft van de benadeelde partij.
De benadeelde partij zal voor het overige, te weten met betrekking tot de kosten van het verblijf in het ziekenhuis, de huishoudelijke kosten en de gederfde winst, niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dat deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dat deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verder dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd: een mes.
Wijst de vordering van [slachtoffer] , domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsvrouw, mr. M.C. van Megen, op het adres [adres 1] , toe tot € 11.057,86 (elfduizend, zevenenvijftig euro en zesentachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (31 juli 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering met betrekking tot de taxikosten van de vrouw van [slachtoffer] af.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] , €11.057,86 (elfduizend, zevenenvijftig euro en zesentachtig eurocent eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (31 juli 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 90 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen, nu in zijn visie ernstige bezwaren voor het primair ten laste gelegde ontbreken, waardoor de 12-jaarsgrond geen opgeld meer doet, althans de situatie als bedoeld in artikel 67a lid 3 van het wetboek van Strafvordering in beeld komt.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen dit verzoek omdat zij het primair ten laste gelegde bewezen acht.
De rechtbank heeft verzocht zich in raadkamer over het verzoek te mogen buigen en verdachte in vrijheid te stellen als zij tijdens de beraadslaging daartoe aanleiding ziet. Daarmee hebben de verdachte, zijn raadsman en de officier van justitie ingestemd.
Gelet op de overige inhoud van dit vonnis is van zodanige aanleiding niet gebleken.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Leijten, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en N. Saanen, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 juli 2018.