8.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft midden in het uitgaansleven in de binnenstad van Amsterdam, in een drukke pub, uit het niets, het slachtoffer tweemaal met een mes in zijn rug gestoken. Door zijn handelen draagt verdachte bij aan in de samenleving heersende gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder bij degenen die van het incident getuige waren. Dit terwijl een avond uit een gezellige aangelegenheid zou moeten zijn. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van feiten als de onderhavige, daarvan doorgaans langere tijd psychische gevolgen ondervinden. In deze zaak blijkt dat temeer uit de omstandigheid dat het slachtoffer volgens zijn raadsvrouw een jaar na dato niet in staat was ter terechtzitting te verschijnen omdat de confrontatie met verdachte hem nog altijd te zwaar viel. De verwondingen waren, zoals blijkt uit het rapport van B.F.L. Oude Grotebevelsborg potentieel levensbedreigend. Een en ander is naar het oordeel van de rechtbank te ernstig om af te doen met een straf die geen verdere detentie inhoudt, zoals door de verdediging voorgesteld.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 mei 2018 betreffende verdachte, blijkt dat verdachte niet eerder ter zake geweldsdelicten is veroordeeld.
Gelet hierop, alsmede op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt opgelegd, ziet de rechtbank aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd, in die zin dat zij de strafeis enigszins zal matigen.
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen: een mes en een shirt.
Het mes behoort aan verdachte toe. Nu met behulp van het mes het bewezen geachte is begaan, wordt dit verbeurdverklaard. Het shirt behoort toe aan het slachtoffer. Nu het slachtoffer heeft verklaard geen prijs te stellen op teruggave van dit gehavende shirt, zal de rechtbank hierover geen beslissing nemen, zodat het kan worden vernietigd.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 15.495,13 aan materiële schadevergoeding en € 5.000,-- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. De materiële schadevergoeding bestaat uit reis- en verletkosten, beschadigde kleding, taxikosten van de vrouw van het slachtoffer, medische kosten, medicijnen, verblijf in het ziekenhuis, huishoudelijke kosten en gederfde winst.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de materiële schadevergoeding op het volgende standpunt gesteld. Een zorgverzekering is wettelijk verplicht en op [slachtoffer] rustte op grond van de schadebeperkingsplicht de verplichting voor de medische kosten dekking te zoeken bij deze verplichte zorgverzekering. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat [slachtoffer] de facturen daadwerkelijk heeft betaald. De taxikosten zijn niet door de benadeelde gemaakt. Van een (beschadigde) jas maakt het dossier geen melding. De verletvergoedingen en de kosten van huishoudelijke hulp zijn onvoldoende onderbouwd. Tenslotte is niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze de huurschuld als winstderving zou kunnen worden opgevat. De geneesduur en samenhangende verhindering van arbeid zijn bovendien niet aannemelijk gemaakt. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat die gematigd dient te worden.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank voor het deel groot € 11.057,86, zijnde € 8.057,86 (reis- en verletkosten, beschadigde kleding, medische kosten) materiële en € 3.000,-- immateriële schadevergoeding, niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zoverre worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (31 juli 2017).
De rechtbank overweegt daarbij dat in de relatie schadeveroorzaker – schadelijder een verzekeringsverplichting niet in de weg staat aan rechtstreekse toewijzing van de vordering tot schadevergoeding aan het slachtoffer. De schadeveroorzaker is civielrechtelijk zowel rechtstreeks ten opzichte van het slachtoffer als –na uitkering- ten opzichte van de verzekeraar aansprakelijk voor de geleden schade. Of [slachtoffer] de door hem overlegde facturen voor medische kosten al heeft betaald, maakt voor het aannemen van de schadepost niet uit. De rechtbank overweegt verder dat anders dan de raadsman heeft gesteld op foto’s in het dossier een jas zichtbaar is.
De vordering tot vergoeding van de taxikosten die de vrouw van de benadeelde partij heeft gemaakt om hem in het ziekenhuis te kunnen bezoeken, zal worden afgewezen omdat dit geen rechtstreekse schade betreft van de benadeelde partij.
De benadeelde partij zal voor het overige, te weten met betrekking tot de kosten van het verblijf in het ziekenhuis, de huishoudelijke kosten en de gederfde winst, niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dat deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dat deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verder dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.