ECLI:NL:RBAMS:2018:4644

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2018
Publicatiedatum
4 juli 2018
Zaaknummer
13/684113-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winkeldiefstallen met recidive en ISD-maatregel

Op 28 juni 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere winkeldiefstallen. De verdachte, geboren in 1981 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd in het Huis van Bewaring. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 14 juni 2018 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. F.E.A. Duyvendak, de vordering heeft ingediend. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier diefstallen, gepleegd tussen 3 maart en 17 april 2018, waarbij goederen van aanzienlijke waarde zijn weggenomen uit verschillende winkels in Amsterdam en Beverwijk. De rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard op basis van de aangiften, camerabeelden en de bekennende verklaring van de verdachte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voldoet aan de criteria voor de ISD-maatregel, maar deze niet kan worden opgelegd omdat de verdachte nog niet als vreemdeling is aangemerkt. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van zes maanden geëist, waarvan twee maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank heeft besloten om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden op te leggen. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en zijn verslaving aan harddrugs. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van eerder voorwaardelijk opgelegde straffen gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/684113-18, 13/702968-16 (tul) en 13/702350-17 (tul)
Datum uitspraak: 28 juni 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1981,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 juni 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. F.E.A. Duyvendak en van wat verdachte en zijn raadsman mr. T.G.M. Houben naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 06 maart 2018 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meer flessen parfum (waarde 136 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf [winkelbedrijf 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
hij op of omstreeks 03 maart 2018 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een en/of meer scheermesje (waarde 611,13 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf [winkelbedrijf 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
3.
hij op of omstreeks 24 maart 2018 te Beverwijk, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen drie, althans een of meer flesjes/doosjes parfum (merk Channel, ter waarde van totaal 354,96 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf [winkelbedrijf 1] ( gevestigd [vestiging 1] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, zulks terwijl tijdens het plegen van het vorenomschreven misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige (verdachte) tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
4.
hij op of omstreeks 17 april 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een rugtas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het winkelbedrijf [winkelbedrijf 3] (gevestigd in de [vestiging 2] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Hij komt hiertoe op grond van de processen-verbaal van aangifte, de aangifteformulieren, de processen-verbaal van bevindingen, de processen-verbaal waarin het uitkijken van de camerabeelden is beschreven en de bekennende verklaring van verdachte op zitting.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Wat de bewezenverklaring betreft refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten 1., 2., 3. en 4. bewezen op grond van de wettige bewijsmiddelen, waaronder de ter terechtzitting bekennende verklaring van verdachte ten aanzien van alle vier de feiten.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde:
op 6 maart 2018 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen flessen parfum (waarde 136 euro), toebehorende aan winkelbedrijf [winkelbedrijf 2] ;
ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde:
op 3 maart 2018 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen scheermesjes (waarde 611,13 euro), toebehorende aan winkelbedrijf [winkelbedrijf 4] ;
ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde:
op 24 maart 2018 te Beverwijk, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen flesjes/doosjes parfum (merk Channel, ter waarde van totaal 354,96 euro), toebehorende aan winkelbedrijf [winkelbedrijf 1] (gevestigd [vestiging 1] ), zulks terwijl tijdens het plegen van het vorenomschreven misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige (verdachte) tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde:
op 17 april 2018 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een rugtas, toebehorende aan het winkelbedrijf [winkelbedrijf 3] (gevestigd in de [vestiging 2] ).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie is van mening dat het vorderen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de hand ligt, maar dat verdachte hiervoor niet in aanmerking komt. Verdachte is (nog) niet als ongewenst vreemdeling aangemerkt waardoor hij niet in aanmerking komt voor een plek in een ISD-inrichting voor vreemdelingen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is met de officier van justitie van mening dat aan verdachte geen ISD-maatregel opgelegd dient te worden. De raadsman heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij is verslaafd aan harddrugs en methadon en wenst geholpen te worden aan zijn verslaving.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Bewezen is dat verdachte zich in de periode van 3 maart 2018 tot en met 17 april 2018 heeft schuldig gemaakt aan vier winkeldiefstallen. Winkeldiefstallen zijn overlast veroorzakende feiten. Ter beveiliging van winkels worden kosten gemaakt, welke kosten door de winkeliers worden doorberekend in de kostprijs. Dit betekent dat consumenten meebetalen voor de overlast die verdachte heeft veroorzaakt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstallen van goederen die een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen. Het enige dat voor verdachte tijdens zijn strooptocht lijkt te gelden is zijn eigen financiële gewin. Dat vermoeden wordt bevestigd door zijn Justitiële Documentatie van 17 mei 2018 waaruit volgt dat verdachte meermalen voor soortgelijke misdrijven is veroordeeld en voldoet aan de harde criteria voor oplegging van de isd-maatregel. Oplegging van deze maatregel is echter niet (meer) aan de orde nu de officier van justitie de oplegging daarvan niet heeft gevorderd. Verdachte heeft geen regulier inkomen, is verslaafd aan harddrugs en methadon en lijkt zichzelf in leven te houden door middel van criminaliteit. Eerdere veroordelingen, waarbij onder andere voorwaardelijke strafdelen zijn opgelegd, hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden wederom over te gaan tot het plegen van dergelijke feiten. De rechtbank acht het daarom niet passend aan verdachte opnieuw een voorwaardelijk strafdeel op te leggen, zoals is geëist door de officier van justitie.
De rechtbank hecht bij de strafoplegging belang aan de oriëntatiepunten zoals deze zijn neergelegd in het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. In deze oriëntatiepunten wordt voor het plegen van een dergelijke diefstal, waarbij zoals in het geval verdachte sprake is van frequente recidive, uitgegaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand per diefstal. Naar het oordeel van de rechtbank kan, vanwege de ernst van de feiten, niet worden volstaan met een andere dan een gevangenisstraf.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, waaronder met name het feit dat verdachte goederen van aanzienlijke waarde steelt en doorverkoopt, een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 12 maart 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/702968-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 28 oktober 2016 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 4 (vier) dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bij de stukken bevindt zich ook de op 12 maart 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/702350-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 14 augustus 2017 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf weken, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 2 (twee) weken niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevinden zich bij de stukken geschriften waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering telkens aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijden aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke strafdelen te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 43a, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1., 2. en 4. bewezen verklaarde:
-
diefstal, meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 3. bewezen verklaarde:
-
diefstal terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de schuldige een hem wegens diefstal opgelegde gevangenisstraf heeft ondergaan.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 28 oktober 2016, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) dagen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 14 augustus 2017, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Degenaar, voorzitter,
mrs. M.E. Leijten en A. Meester, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Klaveren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 juni 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.