ECLI:NL:RBAMS:2018:4643

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2018
Publicatiedatum
4 juli 2018
Zaaknummer
13/654021-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlokking van poging tot afpersing door bedreiging met geweld gepleegd door twee of meer verenigde personen

Op 28 juni 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van uitlokking van poging tot afpersing. De zaak betreft een incident dat zich voordeed tussen 5 februari 2016 en 15 februari 2016, waarbij de verdachte samen met medeverdachten de aangever heeft benaderd met de bedoeling hem te dwingen tot betaling van een schuld van €30.000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de medeverdachten heeft ingeschakeld om de aangever te intimideren en onder druk te zetten. De aangever heeft verklaard dat hij door de medeverdachten fysiek is bedreigd en dat er gedreigd is met geweld tegen hem en zijn gezin. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het primair ten laste gelegde feit, namelijk de poging tot afpersing in vereniging, niet bewezen kon worden, omdat de verdachte zelf geen uitvoeringshandelingen heeft verricht. Wel is bewezen dat de verdachte de poging tot afpersing heeft uitgelokt. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot afpersing, maar hem wel schuldig bevonden aan de uitlokking van de poging tot afpersing. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 38 uur en moet een schadevergoeding van €400 betalen aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654021-16 (Promis)
Datum uitspraak: 28 juni 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 juni 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.E.A. Duyvendak en van wat de raadsman mr. E.J.M.J. Damen naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 5 februari 2016 tot en met 15 februari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [persoon] te dwingen tot het teniet doen van een inschuld en/of tot de afgifte van 30.000 euro, in elk geval van enig goed/geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon] en/of [naam bakkerij] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), bestaande het geweld en/of de bedreiging met geweld daarin dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemde [persoon] (bij zijn woonark) hebben benaderd en/of om hem heen zijn gaan staan en/of heeft/hebben gezegd: "Dan krijgt [naam verdachte] nog geld van jou en dat ga jij nu betalen" en/of voornoemde [persoon] heeft/hebben geduwd en/of bij de keel gegrepen en/of de keel van voornoemde [persoon] heeft/hebben dichtgeknepen en/of heeft/hebben gezegd: "Dus je gaat [naam verdachte] niet betalen. Dan heb je een probleem. We zullen jouw zaak en je kinderen helemaal kapot maken" en/of voornoemde [persoon] heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of (bijna het water in) heeft/hebben geduwd en/of voornoemde [persoon] heeft/hebben gedwongen te zeggen: "ik ben hem niets schuldig" en/of heeft/hebben gezegd: "Dit is niets vergeleken bij wat ik straks ga doen" en/of "10, 9, 8, 7, 6... " en/of "Ik zou maar zorgen dat je snel gaat betalen, anders loopt het slecht af met je kinderen en met je boot en de bakkerij" en/of "Je moet contact opnemen. Je moet het regelen anders loop het niet goed af met je" en/of "Wij waren vorige week met drie mannen bij jou. Ik kan me niet voorstellen dat je dat vergeten bent. Je hebt nog geen contact opgenomen met [naam verdachte] . Als je geen contact met hem opneemt en het regelt met [naam verdachte] dan komen we terug. Als je geen contact opneemt gaat dat gebeuren wat al eerder tegen je is gezegd, je bent al gewaarschuwd", in elk geval (telkens) een of meer woord(en) van gelijke dreigende aard of strekking;
Subsidiair:
[medeverdachte] en/of een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 5 februari 2015 tot en met 15 februari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [persoon] te dwingen tot het teniet doen van een inschuld en/of tot de afgifte van 30.000 euro, in elk geval van enig goed/geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon] en/of [naam bakkerij] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), bestaande het geweld en/of de bedreiging met geweld daarin dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemde [persoon] (bij zijn woonark) hebben benaderd en/of om hem heen zijn gaan staan en/of heeft/hebben gezegd: "Dan krijgt [naam verdachte] nog geld van jou en dat ga jij nu betalen" en/of voornoemde [persoon] heeft/hebben geduwd en/of bij de keel gegrepen en/of de keel van voornoemde [persoon] heeft/hebben dichtgeknepen en/of heeft/hebben gezegd: "Dus je gaat [naam verdachte] niet betalen. Dan heb je een probleem. We zullen jouw zaak en je kinderen helemaal kapot maken" en/of voornoemde [persoon] heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of (bijna het water in) heeft/hebben geduwd en/of voornoemde [persoon] heeft/hebben gedwongen te zeggen: "ik ben hem niets schuldig" en/of heeft/hebben gezegd: "Dit is niets vergeleken bij wat ik straks ga doen" en/of "10, 9, 8, 7, 6... " en/of "Ik zou maar zorgen dat je snel gaat betalen, anders loopt het slecht af met je kinderen en met je boot en de bakkerij" en/of "Je moet contact opnemen. Je moet het regelen anders loop het niet goed af met je" en/of "Wij waren vorige week met drie mannen bij jou. Ik kan me niet voorstellen dat je dat vergeten bent. Je hebt nog geen contact opgenomen met [naam verdachte] . Als je geen contact met hem opneemt en het regelt met [naam verdachte] dan komen we terug. Als je geen contact opneemt gaat dat gebeuren wat al eerder tegen je is gezegd, je bent al gewaarschuwd", in elk geval (telkens) een of meer woord(en) van gelijke dreigende aard of strekking, welk feit verdachte op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode van 1 januari 2016 tot en met 15 februari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door het verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen, welke uitlokking hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, die [medeverdachte] (telefonisch) heeft benaderd en/of tegen die [medeverdachte] heeft gezegd waar voornoemde [persoon] woonde en/of dat die [persoon] fysieke problemen had (met zijn benen en/of rug) en/of in welke auto die [persoon] reed en/of een geldbedrag (van 5000 euro of 10.00 euro) in het vooruitzicht heeft gesteld.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij is van mening dat zowel het geweld als de bedreiging met geweld niet bewezen kan worden verklaard nu dit enkel uit de aangifte van [persoon] (hierna: aangever) volgt. Dit wordt op geen enkele wijze ondersteund in het procesdossier en het wordt weersproken door verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte 2] , die verklaard hebben dat er was afgesproken dat er geen geweld zou worden gebruikt wanneer zij aangever bij zijn woning zouden opzoeken. Door verbalisanten is geen letsel bij aangever geconstateerd.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is ook van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Dat er een ontmoeting tussen de medeverdachten en aangever heeft plaatsgevonden staat vast, maar het procesdossier biedt geen aanknopingspunten dat deze ontmoeting de kwalificatie van een afpersing kan dragen. Volgens verdachte en zijn medeverdachten is er afgesproken dat er bij voornoemde ontmoetingen geen geweld toegepast zou worden. Alleen de aangifte wijst op het tegendeel, maar die aangifte wordt door geen ander bewijsmiddel ondersteund.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de poging om samen met anderen [persoon] af te persen, maar acht bewezen dat verdachte de poging tot afpersing heeft uitgelokt, welk oordeel hierna nader wordt toegelicht.
3.3.1
Vrijspraak van de primair ten laste gelegde poging afpersing in vereniging
De rechtbank is van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet bewezen kan worden, nu verdachte zelf geen uitvoeringshandelingen heeft verricht. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
3.3.2
Het oordeel over de subsidiair ten laste gelegde uitlokking van poging tot afpersing
Aangever heeft verklaard dat hij op 5 februari 2016 door drie mannen bij zijn woonark is opgezocht. Zij hebben tegen hem gezegd dat hij contact moest opnemen met verdachte, voormalig werknemer van aangever, omdat aangever hem nog een geldbedrag moest betalen. Aangever heeft verklaard dat de mannen fysiek geweld tegen hem hebben gebruikt door hem bij zijn keel vast te pakken, hem een stomp in zijn buik, een klap in zijn gezicht en een duw te geven. Verder zou er onder meer gedreigd zijn aangever, zijn gezin en zijn zaak kapot te maken als hij niet snel zou betalen. Aangever heeft voorts verklaard dat hij op 15 februari 2016 is gebeld door één van de drie mannen. In dat telefoongesprek is volgens aangever door die man gezegd dat als hij niet snel contact zou opnemen met verdachte, zou gaan gebeuren wat al eerder was gezegd.
3.3.3.
De avond van 5 februari 2016
3.3.3.1. Geweld
Verdachte heeft bekend dat hij medeverdachte [medeverdachte] de opdracht heeft gegeven samen met een of meer anderen bij aangever langs te gaan. Verdachte heeft ontkend dat zij bij deze ontmoeting geweld zouden mogen gebruiken. Deze lezing wordt bevestigd door de medeverdachten. Nu enkel aangever over het gebruikte geweld heeft verklaard, door verbalisanten geen letsel bij aangever is geconstateerd en een anonieme getuige heeft verklaard van de toepassing van enig geweld niets te hebben gezien, is de rechtbank van oordeel dat het gebruik van het ten laste gelegde fysieke geweld niet bewezen kan worden.
3.3.3.2. Bedreiging met geweld
De rechtbank kan op grond van de bewijsmiddelen weliswaar niet vaststellen dat er fysiek geweld is gebruikt, maar dat ligt anders met de bedreiging met geweld door [medeverdachte] c.s. Deze bedreiging met geweld richtte zich blijkens het dossier op aangever en op zijn zaak, de bakkerij. Zowel de bedreiging met geweld tegen personen als die tegen goederen geldt als bedreiging met geweld in de zin van artikel 317 van het Wetboek van strafrecht.
Op de zitting van 29 augustus 2017 heeft verdachte verklaard dat het zijn bedoeling was om aangever bang te maken en te intimideren, zodat hij hem zou betalen. [medeverdachte] had deze intentie goed begrepen. Hij heeft verklaard dat zij aangever, door met drie man om hem heen te staan, bang wilden maken. Er zou voor dat doel ook een persoon met een postuur van ‘een kleerkast’ worden meegenomen. Volgens [medeverdachte 2] was dat een grote, kale en dikke man. [medeverdachte 2] verklaart dat verdachte wel geïntimideerd zou zijn, als er zo’n man voor hem zou staan. Daarnaast is tegen aangever gezegd ‘dat zij wel weten waar zijn zaak zit’ en dat het daarmee slecht zou aflopen als aangever niet snel zou betalen. De rechtbank concludeert dat deze ontmoeting, vanwege de hiervoor beschreven elementen, wel degelijk heeft te gelden als een afpersing door bedreiging met geweld.
Aangever was ook daadwerkelijk bang en geïntimideerd, en verdachte en zijn medeverdachten hebben verklaard dat zij zelf een dergelijke confrontatie ook als intimiderend zouden ervaren. Tot slot is het een feit van algemene bekendheid dat het op pad sturen van drie mannen om een geldbedrag terug te halen waarop een persoon meent recht te hebben, zelden tot nooit gepaard zal gaan met slechts een vriendelijk verzoek om teruggave van een geldbedrag. Verdachte wist ook dat aangever bang gemaakt zou worden en dat door [medeverdachte] en de zijnen aanzienlijke druk op aangever uitgeoefend zou gaan worden teneinde hem tot betaling van de gestelde betalingsverplichting te bewegen en daarom heeft verdachte minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn medeverdachten aangever met geweld zouden bedreigen. Daar komt bij dat verdachte [medeverdachte] c.s. in het geval van een geslaagde ‘incasso’ een beloning van € 5.000,00 in het vooruitzicht had gesteld. Een dergelijke beloning, die in geen enkele reële verhouding staat tot de te leveren prestatie, is volstrekt onaannemelijk te noemen voor het enkel ‘maken van een praatje’ met aangever over de beweerdelijke niet nakoming.
3.3.3.3. Uitlokking
Om te kunnen spreken van (strafbare) uitlokking, dient te worden voldaan aan vijf vereisten: 1) de uitlokker moet willen dat een specifiek strafbaar feit wordt gepleegd en dat een ander dat gaat doen, hij moet met andere woorden zowel opzet hebben op het uitlokken als op het strafbare feit dat hij of zij uitlokt (dubbel opzet), 2) de uitlokker moet die ander aanzetten het strafbare feit te begaan, 3) de uitlokker moet gebruik maken van een of meer uitlokkingsmiddelen, 4) het uitgelokte delict moet zijn gevolgd en 5) degene die is uitgelokt, moet strafbaar zijn.
Aan alle hierboven beschreven voorwaarden is in dit geval om de volgende redenen voldaan: Verdachte heeft onder meer zijn medeverdachten ingeschakeld om aangever bang te maken, te intimideren en om geld te vragen. Verdachte heeft verklaard dat hij hiervoor geld zou betalen. Volgens [medeverdachte] zou het gaan om € 5.000,00. Deze beloning ziet de rechtbank als uitlokkingmiddel om de ander(en) over te halen. Verdachte heeft [medeverdachte] ook verteld waar aangever woont, in welke (soort) auto hij rijdt en ook dat aangever fysieke problemen had met zijn benen en zijn rug. Ook heeft het strafbare feit daadwerkelijk plaatsgevonden, zoals hierboven is overwogen. Tot slot moeten ook de daders die zijn uitgelokt, strafbaar zijn. De rechtbank ziet geen aanknopingspunt in het dossier om aan de strafbaarheid van de medeverdachten te twijfelen. De omstandigheid dat [medeverdachte] is vrijgesproken van zijn betrokkenheid bij dit delict maakt dit niet anders. De rechtbank ziet hem, gelet op het voorgaande, immers als strafbare mede-uitvoerder van de door verdachte uitgelokte poging tot afpersing.
Daarmee is voldaan aan alle vijf vereisten.
3.3.4.
Het telefoongesprek op 15 februari 2016
Op 13 februari 2016 ontvangt verdachte op zijn 06-nummer een bericht van [medeverdachte] met de volgende inhoud: “Oké wil jij reageren anders doen wij het druk moet er op blijven nu.”
De volgende dag antwoordt verdachte: “Is goed doen jullie dat maar.”
Aangever is op 15 februari 2016 op zijn zaak gebeld door [medeverdachte] , die toen heeft gezegd: “Wij waren vorige week met drie mannen bij jou. Ik kan me niet voorstellen dat je dat vergeten bent. Je hebt nog geen contact opgenomen met [naam verdachte] . Als je geen contact met hem opneemt en het regelt met [naam verdachte] dan komen we terug. Als je geen contact opneemt gaat dat gebeuren wat al eerder tegen je is gezegd, je bent al gewaarschuwd.” [medeverdachte] heeft verklaard dat zij druk moesten houden op aangever, er achteraan moesten blijven gaan. Het zou volgens hem best kunnen dat hij gezegd heeft dat aangever het moest oplossen met verdachte, omdat zij anders weer langs zouden komen. Hierdoor staat vast dat [medeverdachte] druk uitoefende op aangever. De rechtbank ziet dit bevestigd in een getapt telefoongesprek tussen medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte] . Volgens [medeverdachte] moest er druk uitgeoefend worden omdat aangever niet onder de indruk was van hun eerste bezoek, waarop [medeverdachte 2] antwoordde dat hij de volgende keer niet meer zo gezellig zal gaan kletsen. Telefonisch wordt aangever op 15 februari 2016 verteld dat hij verdachte moet bellen, wat hij ook daadwerkelijk doet op 16 februari 2016. In dit licht bezien ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van aangever omtrent voornoemd telefoongesprek op 15 februari 2016. Daarom acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte] telefonisch de bedreigingen heeft geuit zoals hierboven vermeld.
3.3.5.
Conclusie
Nu de afpersing niet is voltooid, verdachte heeft immers geen geldbedrag ontvangen van aangever, komt de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van uitlokking van poging tot afpersing, gepleegd in de periode van 5 februari 2016 tot en met 15 februari 2016.

4.Bewezenverklaring

Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde:
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat [medeverdachte] en personen op tijdstippen gelegen in de periode van 5 februari 2016 tot en met 15 februari 2016 te Amsterdam, ter uitvoering van het door [medeverdachte] voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [persoon] te dwingen tot de afgifte van 30.000 euro, toebehorende aan [persoon] , bestaande de bedreiging met geweld daarin dat [medeverdachte] en zijn mededaders voornoemde [persoon] (bij zijn woonark) hebben benaderd en om hem heen zijn gaan staan en hebben gezegd: "Dan krijgt [naam verdachte] nog geld van jou en dat ga jij nu betalen" en "Dus je gaat [naam verdachte] niet betalen. Dan heb je een probleem." en voornoemde [persoon] hebben gedwongen te zeggen: "ik ben hem niets schuldig." en hebben gezegd "Ik zou maar zorgen dat je snel gaat betalen, anders loopt het slecht af met je bakkerij" en "Je moet contact opnemen." en "Wij waren vorige week met drie mannen bij jou. Ik kan me niet voorstellen dat je dat vergeten bent. Je hebt nog geen contact opgenomen met [naam verdachte] . Als je geen contact met hem opneemt en het regelt met [naam verdachte] dan komen we terug. Als je geen contact opneemt gaat dat gebeuren wat al eerder tegen je is gezegd, je bent al gewaarschuwd", welk feit verdachte op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2016 tot en met 15 februari 2016 te Amsterdam, opzettelijk heeft uitgelokt door het verschaffen van middelen en inlichtingen, welke uitlokking hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, die [medeverdachte] heeft benaderd en tegen die [medeverdachte] heeft gezegd waar [persoon] woonde en dat [persoon] fysieke problemen had (met zijn benen en rug) en in welke auto die [persoon] reed en een geldbedrag (van 5000 euro) in het vooruitzicht heeft gesteld.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. De rechtbank heeft ten eerste geconstateerd dat er in de tenlastelegging tweemaal ‘verdachte’ stond alwaar ‘ [medeverdachte] ’ had moeten staan. Daarnaast is er abusievelijk eenmaal het jaartal 2015 in plaats van het jaartal 2016 opgenomen. De rechtbank beoordeelt dit als kennelijke verschrijvingen nu vaststaat dat niet verdachte, maar [medeverdachte] fysiek bij de afpersing van aangever aanwezig was. Verder volgt uit zowel de aangifte als uit het primair ten laste gelegde dat 2016 ten laste gelegd had moeten, en niet 2015. Doordat de rechtbank de tenlastelegging op deze onderdelen bij de bewezenverklaring heeft verbeterd, is de verdachte niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

De officier van justitie en de raadsman hebben verzocht verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde en hem dus geen straf of maatregel op te leggen.
De rechtbank komt echter tot een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde uitlokking van poging tot afpersing. De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte had in zijn ogen een vordering op het slachtoffer ter hoogte van € 30.000,00. Om het slachtoffer dit geldbedrag te laten voldoen heeft hij anderen uitgelokt om het slachtoffer af te persen door middel van bedreiging met geweld. Als gevolg van zijn handelen is het slachtoffer bij zijn woonboot geïntimideerd en is hem vrees aangejaagd. Hij voelt zich naar eigen zeggen niet meer veilig op zijn woonboot. Dit heeft niet alleen bij hem, maar ook in zijn directe omgeving gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. Zo zijn de vier kinderen van het slachtoffer dusdanig bang geworden dat zij niet meer op de woonboot van hun vader durven te komen, en liever bij hun moeder verblijven.
Blijkens een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 mei 2018 is hij niet eerder onherroepelijk veroordeeld.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met een overschrijding van de redelijke termijn. Verdachte is op 16 februari 2016 als verdachte aangehouden en op 17 februari 2016 in verzekering gesteld en als verdachte verhoord. Hij kon vanaf die dag in redelijkheid verwachten dat tegen hem voor een strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. Wat de berechting van de zaak in eerste aanleg betreft, geldt als uitgangspunt dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in beginsel dient te zijn afgerond met een eindvonnis, binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. Het eindvonnis in de onderhavige zaak wordt nu, op 28 juni 2018, gewezen en daarmee meer dan vier maanden na het verlopen van de redelijke termijn. De omstandigheid dat de zaak eerder is aangehouden rechtvaardigt de overschrijding van de redelijke termijn niet.
Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Zou deze zaak binnen redelijke termijn zijn behandeld dan zou alles afwegende een taakstraf van 40 uren passend zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat dit aantal uren met vijf % verminderd dient te worden en komt dus tot een taakstraf voor de duur van 38 uren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft gezeten.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [persoon] vordert € 1.600,00 aan materiële schadevergoeding en
€ 800,00 aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
Gelet op de standpunten van de officier van justitie en de raadsman om verdachte vrij te spreken, hebben zij de rechtbank verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
De rechtbank stelt vast dat aan [persoon] door het bewezenverklaarde materiële en immateriële schade is toegebracht. De rechtbank constateert echter dat de factuur ter onderbouwing van de materiële schade niet door [persoon] is voldaan, maar op naam van zijn bedrijf staat. Nu dit schadebedrag niet door [persoon] is voldaan, maar door zijn bedrijf, betreft dit geen eigen schade. Hierom kan de vordering wat materiële gedeelte betreft niet worden toegewezen. De rechtbank ziet aanleiding om ten aanzien van het immaterieel gevorderde de schade op een geldbedrag van € 400,00 te bepalen.
De vordering wordt dus toegewezen tot een bedrag van € 400,00 en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 februari 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening en de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De benadeelde partij wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45 en 317 juncto 312 lid 2 ten tweede van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
-
Uitlokking van poging tot afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
38 (achtendertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
19 (negentien) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Wijst de vordering van [persoon] , wonende op het adres [adres] , toe tot € 400,00 (vierhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 februari 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon] , € 400,00 (vierhonderd euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 februari 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 8 (acht) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Degenaar, voorzitter,
mrs. M.E. Leijten en A. Meester, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Klaveren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 juni 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]