Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
[adres] , [plaats 1] .
1.Het onderzoek ter terechtzitting
21 juni 2018.
2.Tenlastelegging
16-jarige [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit het eenmaal of meermalen:
- aanraken en/of strelen van en/of wrijven over de linkerbil en/of de linkerborst van voornoemde [slachtoffer] en/of
- onverhoeds, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd en/of terwijl voornoemde [slachtoffer] in een bed lag te slapen, bij voornoemde [slachtoffer] in bed is gekropen en/of achter voornoemde [slachtoffer] in bed is gaan liggen en/of
3.Voorvragen
4.Inleiding
Verdachte ontkent deze handelingen te hebben verricht. Hij zou aangeefster op de bovenverdieping op de gang zijn tegen gekomen. Daar zou hij aangeefster hebben aangesproken over een voorval dat korte tijd daarvoor had plaatsgevonden in de Bijlmer. Hierdoor was aangeefster van streek en begon zij te huilen.
5.Waardering van het bewijs
5.2 Standpunt van de verdediging
Daarnaast zijn de verklaringen van aangeefster inconsistent en sporen zij niet met de overige bewijsmiddelen. Dit maakt dat aan het waarheidsgehalte van de verklaringen van het slachtoffer getwijfeld kan worden. Dit leidt ertoe dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan.
Op basis van de verklaring van het oudste broertje is niet onomstotelijk vast komen te staan dat de waargenomen arm toebehoort aan verdachte en evenmin dat verdachte bij aangeefster in bed lag. Uit zijn verklaring blijkt namelijk niet dat de arm om of over aangeefster lag of dat het broertje heeft gezien dat de arm daadwerkelijk van verdachte was. Overigens is niet uit te sluiten dat het oudste broertje, die ten tijde van het verhoor acht jaar oud was en werd gehoord over gebeurtenissen van ruim een jaar daarvoor, zich een ander moment herinnerde. Verdachte heeft namelijk verklaard dat hij eerder, samen met de moeder van aangeefster, in die slaapkamer heeft geslapen.
Daarnaast heeft verdachte vanaf zijn eerste verhoor het volgende alternatieve scenario geschetst. Hij heeft aangeefster korte tijd voor het vermeende incident in de Bijlmer gezien, samen met een
ex-partner van haar moeder. Verdachte heeft verklaard dat hij die ochtend boven naar de WC is gegaan en bij toeval aangeefster is tegengekomen op de gang van de slaapverdieping, waarop hij haar wilde aanspreken op het voorval in de Bijlmer. Als gevolg van deze confrontatie is aangeefster van streek geraakt en begon zij te huilen. De rechtbank stelt vast dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat verdachte hier niet de waarheid spreekt. Het door hem gegeven alternatieve scenario vindt namelijk aansluiting bij het bewijsmateriaal in het dossier, althans, de onderzoeksbevindingen sluiten het alternatieve scenario van verdachte geenszins uit. Zo heeft verdachte al enige tijd voor de vermeende ontuchtige handelingen zijn vriendin, de moeder van aangeefster, via WhatsApp geïnformeerd over het voorval in de Bijlmer. Aangeefster heeft bij de rechter-commissaris ook zelf verklaard over een ex-partner van haar moeder die in de [plaats 2] woont, maar zij ontkent deze ex-partner te hebben bezocht. Zij verklaart dat zij daar wel is geweest om haar wenkbrauwen te laten doen. Verdachte heeft ter terechtzitting, in aanvulling op zijn eerdere verklaring bij de politie, verklaard dat hij de WC op de bovenverdieping gebruikte in plaats van de WC op de benedenverdieping, omdat er een huurder was die uitsluitend gebruik mocht maken van de WC op de benedenverdieping. Uit een beschrijving van de woning door de politie blijkt dat er op de begane grond een toilet en twee kamers zijn. In één van die kamers staat de bank waarop de moeder van aangeefster die ochtend in slaap is gevallen. De andere kamer is niet door de politie beschreven, zodat niet uit te sluiten is dat deze kamer door de grootouders van aangeefster werd verhuurd, inclusief het exclusieve gebruik van het toilet op die verdieping. Ten slotte is het niet ondenkbaar dat de waargenomen emoties bij aangeefster zijn veroorzaakt door het gesprek op de gang waarover verdachte heeft verklaard.