ECLI:NL:RBAMS:2018:4614

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
2 juli 2018
Zaaknummer
13/751282-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel voor de uitvoering van een vrijheidsstraf in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 juni 2018 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 29 maart 2018. Het EAB, uitgevaardigd op 5 oktober 2017 door de regionale rechtbank in Poznań, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1983 in Polen, die momenteel in detentie verblijft in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procedure behandeld op een openbare zitting op 12 juni 2018, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft de vordering tot overlevering beoordeeld aan de hand van de Overleveringswet (OLW) en de relevante juridische vereisten. De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd op basis van artikel 12 OLW, omdat onduidelijkheid bestond over de ontvangst van de dagvaarding door de opgeëiste persoon. De rechtbank oordeelde echter dat de opgeëiste persoon tijdig en in persoon was gedagvaard, waardoor de weigeringsgrond niet van toepassing was. Daarnaast werd vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht, ook onder Nederlands recht strafbaar zijn.

De rechtbank heeft ook de argumenten van de raadsman over de fundamentele rechten van de opgeëiste persoon en de opportuniteit van de overlevering overwogen. De rechtbank concludeerde dat er geen reëel gevaar was voor een flagrante schending van de rechten van de opgeëiste persoon en dat de overlevering niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751282-18
RK-nummer: 18/2382
Datum uitspraak: 26 juni 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 maart 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 oktober 2017 door
the Regional Court in Poznań(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] (Polen),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit anderen hoofde verblijvende in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 juni 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. M.R. Backer, advocaat te Den Haag en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van
the District Court in Wolsztynvan 17 augustus 2016, met kenmerk: II K 213/16.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 4 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd, dan wel dat nadere informatie moet worden verstrekt, omdat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 12 OLW. In het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon op 29 juli 2016 in persoon is gedagvaard, maar ondanks de aanvullende informatie van 15 november 2017 blijft onduidelijk of de opgeëiste persoon zelf heeft getekend voor ontvangst van de dagvaarding.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen. De informatie in het EAB is aangevuld bij brief van 15 november 2017 van de uitvaardigende justitiële autoriteit. In deze brief is als volgt meegedeeld:
the defendant [opgeëiste persoon] was personally notified about the date of the Court sitting on 17 August 2016. In the case files (…) there is a notice on the date of the Court sitting, which was signed by the defendant on 29 July 2016.
Het betreffende ontvangstbewijs van 29 juli 2016 –
I hereby confirm with my own signature that I have received the aforesaid letter– is als bijlage bij de brief van 15 november 2016 toegestuurd.
Overigens heeft de officier van justitie ook een afschrift van het originele Poolse ontvangstbewijs opgevraagd. De opgeëiste persoon heeft op de zitting van 12 juni 2018 verklaard dat (hij denkt dat) de handtekening daarop inderdaad van hem is.
Nu is gebleken dat de opgeëiste persoon tijdig en in persoon is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gebracht van de datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting die tot de beslissing heeft geleid, geldt de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet. Voor het opvragen van nadere informatie hieromtrent bestaat geen aanleiding. De rechtbank verwerpt het verweer.

5.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking

6.Dreigende schending van de fundamentele rechten van de opgeëiste persoon

De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat de zaak moet worden aangehouden in afwachting van vragen die door het Ierse High Court zijn gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie EU). De raadsman kent de jurisprudentie van de rechtbank dat een dergelijke aanhouding slechts plaatsvindt als de overlevering wordt verzocht ten behoeve van een ingesteld strafrechtelijk onderzoek en niet als het EAB ziet op de tenuitvoerlegging van een al opgelegde vrijheidsstraf. In onderhavige zaak is echter niet voldaan aan artikel 12 OLW, zodat een verzetgarantie moet worden verstrekt en er dus – na overlevering – een nieuw inhoudelijk proces in Polen moet worden gevoerd. Het executie-EAB dient aldus te worden gelijkgesteld met een vervolgings-EAB, aldus de raadsman.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen. Verwezen wordt naar de overwegingen in punt 4 van deze uitspraak waaruit volgt dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet geldt, een verzetgarantie niet aan de orde is en het EAB dus enkel ziet op de tenuitvoerlegging van de op 17 augustus 2016 opgelegde straf. Niet is gebleken van een verband tussen dit vonnis en de recente, zorgelijke ontwikkeling in Polen [1] . De rechtbank overweegt dat onder deze omstandigheden niet kan worden geoordeeld dat bij overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen sprake is van een reëel gevaar van een flagrante schending van de aan hem toekomende rechten, zoals gewaarborgd in artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank ziet onder deze omstandigheden geen aanleiding de procedure aan te houden in afwachting van de beantwoording van door het Ierse High Court gestelde prejudiciële vragen. Het verweer wordt verworpen.

7.Opportuniteit

De raadsman heeft betoogd dat er al een eerdere beslissing van de rechtbank ligt waarbij de overlevering voor andere feiten is toegestaan. Als de feitelijke overlevering in die zaak plaatsvindt, kan in Polen ook naar onderhavige straf gekeken worden, zodat de uitvaardiging van dit EAB niet opportuun is.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het in behandeling nemen van onderhavig EAB het specialiteitsbeginsel juist waarborgt. Gelet hierop kan overlevering niet worden toegestaan anders dan voor de feiten die in het EAB genoemd worden. Van bijzondere omstandigheden die tot het oordeel zouden kunnen leiden dat sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel, is niet gebleken. Het verweer wordt verworpen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht, 2, 5, 7 en 12 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Poznańten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 juni 2018.
De voorzitter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vergelijk: Rechtbank Amsterdam, 27 maart 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:1757.