ECLI:NL:RBAMS:2018:4612

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juni 2018
Publicatiedatum
2 juli 2018
Zaaknummer
13/751040-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de overleveringsprocedure op basis van detentieomstandigheden in Roemenië

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 juni 2018 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Curtea de Argeş Law Court in Roemenië. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1986 in Roemenië, die op dat moment in Nederland gedetineerd was. De officier van justitie had een vordering ingediend op basis van artikel 23 van de Overleveringswet, maar de rechtbank heeft de behandeling van de vordering uitgesteld om meer informatie te verkrijgen over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon in Roemenië, gezien zijn psychische problemen, waaronder vermoedelijke schizofrenie.

Tijdens de zittingen op 20 maart en 10 april 2018 heeft de rechtbank besloten het onderzoek te schorsen om aanvullende informatie van de Roemeense autoriteiten te verkrijgen. Op 12 juni 2018, na het ontvangen van nieuwe informatie, concludeerde de rechtbank dat de verstrekte gegevens niet uitsloten dat de opgeëiste persoon na overlevering zou worden blootgesteld aan onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn voor de overleveringsprocedure was overschreden en dat er geen concrete aanwijzingen waren dat er spoedig afdoende toezeggingen zouden komen van de Roemeense autoriteiten.

Daarom verklaarde de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB en hefte zij de overleveringsdetentie op. Deze uitspraak is gedaan door de voorzitter mr. C. Klomp en de rechters mrs. M.T.C. de Vries en B. Poelert, in aanwezigheid van de griffier mr. A.T.P. van Munster. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751040-18
RK nummer: 18/951
Datum uitspraak: 12 juni 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 2 februari 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 december 2017 door
Curtea de Argeş Law Court(Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1986,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieplaats] ’,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 maart 2018. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal en de gemachtigde raadsvrouw van de opgeëiste persoon.
De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen informatie op te vragen over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon in het licht van de recidiverende psychotische stoornis, vermoedelijk schizofrenie, waaraan de opgeëiste persoon lijdt en teneinde de Nederlandse vertaling van de brief over de detentieomstandigheden in Roemenië af te wachten.
Het onderzoek is hervat op de openbare zitting van 10 april 2018. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink en de gemachtigde raadsvrouw van de opgeëiste persoon, mr. B. Kochheim-Bossink.
Op 10 april 2018 heeft de rechtbank beslist dat de beslissing over de overlevering wordt uitgesteld en dat het onderzoek voor onbepaalde tijd wordt geschorst, teneinde de uitvaardigende justitiële autoriteit in de gelegenheid te stellen informatie te verstrekken over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon in het licht van zijn psychische problemen. Naar het oordeel van de rechtbank was de redelijke termijn op dat moment nog niet verstreken nu kort voor de zitting van 10 april 2018 vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit waren gesteld. De beslissing tot uitstel brengt schorsing van de beslistermijnen mee.
Het onderzoek is hervat op de openbare zitting van 12 juni 2018. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn advocaat, mr. B. Kochheim-Bossink en door een tolk in de Roemeense taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia kloppen en dat de opgeëiste persoon de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van 17 oktober 2017 van de
Curtea de Argeş, Law Court,met kenmerk: 3802/216/2016,
final through lack of appeal on 8 November 2017.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 4 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 20, te weten:
Oplichting.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Roemenië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Detentieomstandigheden in de uitvaardigende lidstaat

Gelet op de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mensen (waaronder EHRM 24 april 2017, 61467/12, 39516/13, 48231/13 en 68191/13 (Rezmuveş e.a./Roemenië), heeft de rechtbank in eerdere zaken geoordeeld dat vanwege de algemene detentieomstandigheden in Roemenië, met name vanwege overbevolking in de gevangenissen, voor gedetineerden in Roemeense gevangenissen een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Het bij arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 april 2016 in de zaken Aranyosi en Căldăraru (ECLI:EU:2016:198) gegeven beslismodel houdt in dat de rechtbank de overlevering gedurende een redelijke termijn moet uitstellen in afwachting van door de uitvaardigende autoriteit te verstrekken aanvullende gegevens op grond waarvan het bestaan van een eerdergenoemd reële gevaar voor de opgeëiste persoon kan worden uitgesloten. Voorts kan de rechtbank indien deze gegevens niet binnen een redelijke termijn worden verkregen, de overleveringsprocedure beëindigen.
Nadat de behandeling van het overleveringsverzoek is aangehouden op 20 maart 2018 en de rechtbank op 10 april 2018 de beslissing over de overlevering heeft uitgesteld, is nieuwe informatie verstrekt door de uitvaardigende justitiële autoriteit d.d. 17 april 2018 en 8 juni 2018.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verstrekte informatie niet uitsluit dat de opgeëiste persoon na overlevering in detentie zal worden blootgesteld aan het vastgestelde reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling.
Ten tijde van de uitstelbeslissing op 10 april 2018 was de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn nog niet was verstreken, nu kort voor die zitting vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit waren gesteld. Thans is de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat de redelijke termijn wel is overschreden, nu er geen concrete aanleiding is om te veronderstellen dat een afdoende individuele toezegging in deze zaak alsnog (spoedig) zal worden verstrekt.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de overleveringsprocedure dient te worden beëindigd en dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.

6.Beslissingen

VERKLAARTde officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.
HEFT OPde overleveringsdetentie.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 juni 2018.
De voorzitter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.