3.3.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat niet is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de aan hem tenlastegelegde feiten.
Hiertoe overweegt de rechtbank per zaakdossier het volgende.
ZD03, medeplegen van uitvoer van 9,5 kg heroïne naar Noorwegen op 15 december 2012 (tenlastegelegd als feit 1)
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende bewijs voorhanden is om de strafrechtelijke betrokkenheid van verdachte als medepleger van het aan hem tenlastegelegde transport vast te stellen.
Uit de tapgesprekken in de dagen rondom de aanhouding van [medeverdachte 4] blijkt dat ook verdachte contact heeft met de medeverdachten en er mogelijk ook over het bewuste transport van [medeverdachte 4] gesproken wordt. Naar het oordeel van de rechtbank is, met name uit die onderschepte telefoongesprekken, in ieder geval vast te stellen dat verdachte (enige) wetenschap moet hebben gehad waarmee de medeverdachten zich – al dan niet in wisselende samenstelling – bezig hielden. De onderschepte gesprekken verschaffen echter niet veel duidelijkheid waarover de gesprekken gaan, nu de betrokkenen aan weinig woorden genoeg lijken te hebben. Uit deze heimelijkheid echter valt nog niet op te maken dat verdachte op een of andere wijze actief betrokken is geweest met de daadwerkelijke uitvoer van dit aan hem tenlastegelegde transport van verdovende middelen. De kennelijke bemoeienis van verdachte na aanhouding van [medeverdachte 4] is onvoldoende voor het oordeel dat verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van dit transport. Ten slotte is niet onomstotelijk vast komen te staan dat verdachte “ [alias] ” is waar enkele getuigen over spreken.
Dit alles maakt dat de rechtbank verdachte voor dit zaakdossier zal vrijspreken.
ZD04, (mede)plegen van poging tot invoer van 2464 kilo hasj vanuit Spanje naar Nederland (tenlastegelegd als feit 2).
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de conclusie kan worden getrokken dat het hier om een partij hasj van 2464 kilo gaat die bestemd was om naar Nederland te worden vervoerd. De officier van justitie komt tot deze conclusie op basis van de bevindingen met betrekking tot het aantreffen van de 88 jute zakken met inhoud, de overdracht van de inbeslaggenomen drugs aan het Bureau externe gezondheid en het proces-verbaal met betrekking tot de inbeslagneming waarin is geschreven dat het is gewogen en omschreven en dat het om genoemde hoeveelheid hasj gaat, in combinatie met de algemene werkwijze en rolverdeling zoals door haar omschreven.
Hoewel de kans aanzienlijk is dat de 88 jute zakken inderdaad hasj hebben bevat kan de rechtbank dat op grond van de gegevens in het dossier niet vaststellen. De in het dossier aanwezige wijze van verslaglegging omtrent het aantreffen van de zakken in combinatie met de eerder omschreven werkwijze acht de rechtbank niet voldoende om tot die conclusie te komen.
Dit alles maakt dat de rechtbank verdachte voor dit zaakdossier zal vrijspreken.
De overige verweren van de raadsman hoeven, gelet op de vrijspraak, niet meer te worden besproken.
ZD09 (mede)plegen van de uitvoer van 100 hasj naar Noorwegen op 1 april 2012
Op 1 april 2012 is [getuige] , chauffeur van een Duitse vrachtwagencombinatie, in Noorwegen aangehouden, nadat hij 100 kilo hasj had overgedragen.
[getuige] heeft in 2012 in Noorwegen een aantal verklaringen afgelegd. Deze verklaringen zijn door middel van rechtshulpverzoeken in het onderzoek Alfetta opgenomen. Daarnaast heeft [getuige] in een strafrechtelijk onderzoek tegen [naam] een verklaring afgelegd op 8 april 2014. Daarin heeft [getuige] naast belastende verklaringen met betrekking tot [naam] ook belastende verklaringen afgelegd tegen verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] die op betrokkenheid van hen bij dit drugstransport wijzen.
De verdediging heeft verzocht om [getuige] als getuige te kunnen horen. Het is echter onmogelijk gebleken om de verblijfplaats van [getuige] te achterhalen en hem te (doen) horen in aanwezigheid van de verdediging.
De raadsman heeft gewezen op de onbetrouwbaarheid van [getuige] met betrekking tot zijn verklaringen en tevens gesteld dat deze verklaring niet voor het bewijs mag worden gebruikt nu het bewijs dat verdachte hierbij zou zijn betrokken enkel berust op zijn verklaring en het niet mogelijk is gebleken [getuige] effectief door de verdediging te doen ondervragen.
Met betrekking tot de belastende verklaring van [getuige] overweegt de rechtbank het volgende.
De verdediging heeft, op grond van art. 6, derde lid aanhef en onder d van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), het recht op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen in enig stadium van het geding daadwerkelijk te (doen) ondervragen.
In dit specifieke geval is het in het geheel niet mogelijk gebleken om de getuige te ondervragen, zodat de verdediging niet in staat is geweest de oprechtheid en de geloofwaardigheid van een door deze getuige eerder afgelegde verklaring - buiten aanwezigheid van de verdediging afgelegd - te toetsen en aan te vechten.
In het licht van het EVRM is het gebruik voor het bewijs van een ambtsedig proces-verbaal voor zover inhoudende een niet ter terechtzitting afgelegde, verdachte belastende verklaring niet zonder meer ongeoorloofd en in het bijzonder niet onverenigbaar met artikel 6 eerste lid en artikel 6 derde lid onder d EVRM. Dat wordt anders indien geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid tot het stellen van vragen mogelijk is geweest en de bewezenverklaring uitsluitend of in beslissende mate steunt op de verklaringen van die getuige en daarvoor voldoende compenserende factoren ontbreken. De rechtspraak van het EHRM geeft geen eenduidig beeld van het antwoord op de vraag of het bewijs "not solely or to a decisive extent" steunt op de verklaring van de getuige die niet kon worden ondervraagd.
De vraag die de rechtbank zich moet stellen is of de verklaring van [getuige] , die niet door de verdediging kon worden ondervraagd, het enige bewijsmiddel is waaruit rechtstreeks de aan de verdachte verweten gedraging kan worden afgeleid.
Hoewel de belastende verklaring van [getuige] gedeeltelijk wordt ondersteund door de verklaring van [naam] , is de rechtbank van oordeel dat het bewijs bijna in zijn geheel steunt op de verklaringen die [getuige] in Noorwegen heeft afgelegd. De omstandigheid dat de verdediging [getuige] niet heeft kunnen ondervragen wordt naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende gecompenseerd.
De rechtbank sluit de verklaring van [getuige] dan ook uit voor het bewijs zodat verdachte, bij gebreke van ander terzake dienend bewijs, dient te worden vrijgesproken.