3.3.1Algemeen
Modus operandi
De transporten kennen een aantal meer of minder overeenkomende kenmerkende aspecten, die hieronder worden toegelicht.
Dit zijn:
- gebruik van (dezelfde) transport bedrijven,
- verstopplaats drugs,
- deklading,
- laden en lossen op ongebruikelijke plaatsen,
- communicatie,
- levering verdovende middelen.
Betrokken transportbedrijven
Uit de onderliggende dossiers en beschikbare verklaringen blijkt dat bij de transporten, waarbij verdovende middelen zijn aangetroffen, verschillende vennootschappen betrokken zijn, dat vaste chauffeurs voor wisselende vennootschappen reden en dat vennootschappen waarmee verdachte in verband kan worden gebracht ook wel op naam van stromannen stonden.
In de verklaringen van [persoon 2] en [persoon 1] worden vennootschappen [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] in verband gebracht met verdachte en [medeverdachte 1] .
[persoon 1] heeft verklaard dat hij omstreeks 2010 is gaan werken voor [bedrijfsnaam 2] van [medeverdachte 1] . Volgens zijn verklaring voerde [bedrijfsnaam 2] transporten uit voor verdachte. Verdachte had schone vennootschappen en foute vennootschappen. Hij regelde de drugstransporten met de foute vennootschappen als [bedrijfsnaam 2] . Hij heeft veel BV’s. Als er wat gebeurde kon hij het laten klappen. Volgens zijn verklaring kreeg [persoon 1] vaak een nieuwe werkgeversverklaring. Die regelde [medeverdachte 1] . Verdachte gebruikte, zo verklaarde hij, diverse BV’s voor het vervoeren van drugs en was de [bijnaam persoon 11] .
[persoon 2] verklaart dat [bedrijfsnaam 2] op naam stond van [medeverdachte 1] , althans dat hij het deed voorkomen dat hij de man was. Degene die de daadwerkelijke beslissingen nam was verdachte. Als hij wat aan [medeverdachte 1] vroeg dan zei hij dat hij terug zou bellen. [persoon 2] verklaart dat hij dan gewoon wist dat [medeverdachte 1] ging overleggen met verdachte en dat hij een antwoord gaf in opdracht van verdachte. Volgens [persoon 2] was het schering en inslag dat je steeds voor andere bedrijven reed. Het kwam ook wel eens voor dat verdachte bedrijven op naam van een ander zette.
[persoon 4] , de chauffeur van het op 27 februari 2012 onderschepte transport naar Noorwegen heeft verklaard dat hij werkte voor [bedrijfsnaam 2] . De trekker die hij bestuurde stond echter op naam van [bedrijfsnaam 1] .Uit een verklaring van [persoon 5] , die ook gehoord is als verdachte in deze zaak, blijkt dat hij gedurende een aantal jaren regelmatig door verdachte is benaderd om bedrijven op zijn naam te zetten. Verdachte bleef de baas van de bedrijven die [persoon 5] op zijn naam had. Verdachte betaalde [persoon 5] ook voor het op zijn naam zetten van deze bedrijven
Ook uit andere stukken van het dossier blijkt een duidelijke link tussen deze werkwijze en de concrete drugstransporten in dit dossier.
Zo was [persoon 5] , naast bestuurder van het bedrijf dat uiteindelijk te linken is aan het voornoemde transport van 27 februari 2012, ook bestuurder van de [bedrijfsnaam 4] , welke stichting weer bestuurder was van het transportbedrijf [bedrijfsnaam 5] . [persoon 5] heeft bevestigd dat hij dit bedrijf op naam had voor verdachte. Daarnaast blijkt verdachte eigenaar te zijn van [bedrijfsnaam 6] welk bedrijf de betrokken oplegger bij dat transport op zijn naam had staan.[persoon 9] , de chauffeur die op 9 mei 2011 is aangehouden in Frankrijk, heeft eveneens verklaard dat zijn truck is verzekerd onder de naam [bedrijfsnaam 6] en dat de [bedrijfsnaam 7] eigendom is van [bedrijfsnaam 8] die hem weer onderverhuurt aan [bedrijfsnaam 9] .
Uit onderlinge telefonische contacten tussen [medeverdachte 1] en [persoon 3] blijkt er ook een link te zijn met het bedrijf [bedrijfsnaam 10] dat op naam staat van [persoon 3] . Opmerkelijk is dat dit bedrijf op papier in januari 2013 is verkocht aan [persoon 6] , terwijl [persoon 6] naar zijn zeggen nooit iets heeft betaald en de verkoop in zijn beleving niet heeft plaatsgevonden.Wat met name in het oog springt als bewijs van samenwerking en vervlechting van de bedrijven is dat de voornoemde Nederlandse trekker en oplegger die gebruikt zijn voor het verdovende middelen transport op 27 februari 2012, door de vrouw van [persoon 3] is opgehaald uit Noorwegen.De trekker stond eerder op naam van [bedrijfsnaam 1] . De oplegger is, nadat hij is teruggehaald uit Noorwegen, vervangen door een koeloplegger van [bedrijfsnaam 11] , een bedrijf van verdachte.Daarna wordt de hele vrachtwagencombinatie op Duits kenteken gezet en op naam van [persoon 6] gezet.
Door de onderlinge verbanden en de verklaring van met name [persoon 5] en [persoon 6] , kan uit de wijze waarop trekkers, opleggers en vrachtwagencombinaties continue wisselen van tenaamstelling en Nederlands dan wel Duits kenteken, worden opgemaakt dat de daadwerkelijk eigendomssituatie kennelijk verhuld werd.
Bij een aantal transporten zijn geprepareerde accubakken aangetroffen al dan niet gevuld met drugs. [persoon 2] verklaart hierover en stelt dat hij met verdachte de geestelijk vader is van dit idee. Er is met lege geprepareerde accu’s proefgereden. Geprepareerde accu’s zijn gebruikt voor drugstransporten. Na de ontdekking werd uitgeweken naar accus’s in andere delen van de vrachtauto, of in de pompwagen. Vanaf dat moment is dan ook drugs op andere plekken verstopt. Dat blijkt uit ontdekking van de verschillende verstopplekken die in de verschillende zaaksdossiers zijn beschreven.
Voldoende specifiek kan worden vastgesteld dat bij de (drugs)transporten sprake is geweest van een samenwerking in organisatorisch verband, waarbij betrokkenen een eigen rol vervuld hebben om de transporten zo goed mogelijk te laten verlopen. Uit de verschillende bewijsmiddelen, zoals deze ook zijn opgenomen bij de verschillende zaakdossiers valt op te maken dat er sprake is van een herkenbaar patroon, waarbij gebruik is gemaakt van vaak wisselende transportbedrijven waarvan verdachte de ‘baas’ is.
[medeverdachte 1] wordt genoemd als de planner die in sommige gevallen contact onderhoudt met de chauffeurs. Hij wordt gezien als degene die veelal verantwoordelijk is voor het plaatsen van de verdovende middelen.
[medeverdachte 2] is de juniorplanner/loopjongen, die eveneens contact onderhoudt met de chauffeurs en soms ook verantwoordelijk is voor het plaatsen van de lading.
Ook zijn er rondom transporten telefoongesprekken gevoerd en ontmoetingen geweest met [medeverdachte 3] Deze ontmoetingen vonden plaats op zijn kantoor in [plaats] .
Naast deze rolverdeling valt op dat het transporten betreft vanuit Nederland naar het buitenland van verschillende soorten harddrugs en (pogingen) invoer van softdrugs in Nederland. Daarbij is er kennelijk sprake van drugstransporten waarvoor een deklading moet worden gezocht met een bekend afleveradres, waarvoor vrachtbrieven zijn geregeld. Indien de verdovende middelen tussen de reguliere lading zijn geplaatst, onherkenbaar verpakt als afzonderlijk stuk reguliere lading, is er voor dat onderdeel van het transport geen vrachtbrief en afleveradres voorhanden.
Uit meerdere tapgesprekken en verhoren van chauffeurs in de verschillende zaakdossiers blijkt dat er bij de reguliere lading op een andere locatie “nog iets bijgeladen” moet worden.
De plaatsen waar de verdovende middelen geladen en gelost worden betreffen geen reguliere laad- of losplaatsen, maar veelal parkeerterreinen of andere bedrijfsterreinen.Er waren ook dingen die naar het idee van de chauffeurs niet klopten, want er werd opvallend vaak overgeladen.
Uit de verklaringen van de chauffeurs blijkt tevens dat zij vlak voor vertrek een telefoon krijgen, met vaak maar 1 voorgeprogrammeerd nummer met daaraan gekoppeld een (vrouwen-)naam en via dat nummer zij in contact kunnen komen met de contactpersoon van het drugstransport.
Het adres of het telefoonnummer van de afnemers wordt pas verstrekt op het moment dat de chauffeur in het buitenland is gearriveerd waar de verdovende middelen moeten worden afgeleverd. In de verhoren van de chauffeurs worden steeds dezelfde personen/namen genoemd die bij de transporten betrokken zijn. De verschillende chauffeurs hebben allemaal vergelijkbare verhalen over de wijze van laden, de plaats waar de drugs zich bevonden, de aflevering en de wijze waarop zij bekend raken met het afleveradres en de daarbij betrokken personen, zonder dat zij kennis hebben van elkaars verklaringen.
Feitelijk plaatsvinden van transporten
De rechtbank stelt vast dat de negen transporten die uit het onderzoek Alfetta blijken, daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, of gestrand zijn in een poging of voorbereiding tot een transport.
Transporten zijn onderschept, chauffeurs aangehouden en drugs is in beslaggenomen.
Betrokkenheid van [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]
In het onderzoek Aletta zijn de verklaringen van [persoon 2] en [persoon 1] de eerste aanwijzingen voor betrokkenheid van verdachte en [medeverdachte 1] .
De rechtbank vindt de verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] , in samenhang met de onderschepte transporten, de betrokken transportbedrijven en de plaatsen waar de verdovende middelen zijn aangetroffen, betrouwbaar. De verklaringen zijn consistent en gedetailleerd en in lijn met de andere verklaringen en bevindingen in het dossier. Bij de rechter-commissaris hebben beiden weliswaar op onderdelen anders verklaard dan dat zij eerder bij de politie deden, in die zin dat meer sprake zou zijn van horen zeggen in plaats van directe wetenschap, maar dat doet niet af aan de betrouwbaarheid van hun verklaringen. Het feit dat zij in hun verklaringen ook belastend verklaren over zichzelf draagt bij aan het oordeel dat deze verklaringen betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebruikt. In hun latere verklaringen hebben zij hun eigen rol ook in stand gehouden, maar hebben kennelijk redenen gehad hun verklaringen over hun medeverdachten te willen afzwakken.
[persoon 2] heeft verklaard dat hij werkte voor verdachte en dat hij samen met hem een systeem heeft bedacht om verdovende middelen te vervoeren. Het betrof vervoer van drugs in accu’s van de vrachtwagens, in de laadklep van de trailer. Uit zijn verklaring valt af te leiden dat toen dat systeem ontdekt werd, er overgegaan is op een ander systeem, waaronder het vervoer in de accu’s van de trekker en de accu’s in de pompwagens. [persoon 2] heeft over [medeverdachte 1] verklaard dat hij verantwoordelijk was voor de pakketjes en het vullen van de pompwagens in Nieuwegein en dat verdachte hem betaalde voor de transporten. [medeverdachte 1] kreeg dat geld van verdachte. [persoon 2] verklaarde dat hij tijdens de ritten voor verschillende bedrijven van verdachte reed. [persoon 2] noemt namen van chauffeurs die met drugs hebben gereden en die zijn aangehouden, waaronder een aantal die in de tenlastegelegde zaakdossiers voorkomen, zoals [persoon 7] ), [persoon 8] (de rechtbank begrijpt: [persoon 8] ), [persoon 4] (de rechtbank begrijpt: [persoon 4] ) en [persoon 9] . In ieder geval heeft [persoon 7] ook voor verdachte gereden en reed ook [persoon 10] drugstransporten, aldus [persoon 2] .[persoon 4] spreekt in zijn verklaring ook over de vrachtwagens die voor [bedrijfsnaam 2] reden. Hij wist ook dat de meeste trekkers geprepareerd waren, dat er één accubak was leeggehaald en dat hierin harddrugs werden vervoerd.De in maart 2011 in Frankrijk aangehouden [persoon 11] spreekt ook over cocaïne die aangetroffen is in de accu’s van de pompwagen die in de trailer van zijn vrachtwagen stond. De pompwagen is in Nieuwegein door [medeverdachte 1] naar buiten gereden en [medeverdachte 1] heeft geholpen de pompwagen in de auto te zetten. De trailer stond op naam van [bedrijfsnaam 2] .
[persoon 1] heeft ook verklaard over de werkwijze van het afleveren van de drugs. Als hij de drugs ging afleveren kreeg hij via de sms een adres of telefoonnummer van de klant. De drugs werden op een afgesproken locatie overhandigd.
Tijdens de drugstransporten werd er ook gewone lading vervoerd die bij een klant werd afgeleverd. [persoon 1] spreekt ook van drugstransporten in accubakken van trailers en daarna in de accubakken van de trekkers en de elektrische pompwagens. Daarna zijn ze overgegaan op een ander systeem. Volgens [persoon 1] ging het onder meer om heroïne, cocaïne, XTC en softdrugs. Volgens [persoon 1] was verdachte de [bijnaam persoon 11] en [medeverdachte 1] de planner van de transporten en de tweede man die alles ‘uit handen geeft’. [medeverdachte 1] heeft volgens [persoon 1] ook drugs in accu’s ingebouwd.
Uit de onderzoeksbevindingen van het Duitse onderzoek “Norge” blijkt dat ook [medeverdachte 2] (verder: [medeverdachte 2] ) en [medeverdachte 3] (verder: [medeverdachte 3] ) contact hebben met onder meer de aangehouden chauffeurs dan wel met verdachte en/of [verdachte] .
Uit getapte gesprekken blijkt dat er contact is tussen verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] rond de tijd dat er transporten plaatsvinden. Tevens zijn er in het Duitse onderzoek telefonische contacten vastgesteld tussen [medeverdachte 3] en [persoon 3] en is gebleken dat er bij [medeverdachte 3] ook bijeenkomsten worden georganiseerd, waarbij in ieder geval ook [persoon 3] aanwezig is.
De getuige [persoon 1] heeft onder meer verklaard over ene [persoon] , die ook wel [bijnaam medeverdachte 2] wordt genoemd. Deze [persoon 9] werkt ook bij verdachte en hij doet allerlei klusjes voor de bedrijven van verdachte. [persoon 1] heeft foto nummer 5 herkend als [persoon 9] , [bijnaam medeverdachte 2] .
De persoon op foto nummer 6, wordt door [persoon 1] herkend als verdachte, die hij in zijn verhoren ook wel " [bijnaam persoon 11] ' heeft genoemd.
De foto 5 in het dossier betreft de foto van [persoon 9] [medeverdachte 2] en foto nummer zes betreft verdachte.
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat sprake is van een herkenbare, specifieke en op essentiële onderdelen overeenkomende werkwijze van verdachten die als een rode draad door het dossier loopt.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is er met betrekking tot de verschillende zaakdossiers, sprake van sterke overeenkomsten in de modus operandi. Dit brengt met zich dat de rechtbank van oordeel is dat de bewijsmiddelen elkaar versterken en in onderling verband en samenhang moeten worden bezien.
De rechtbank acht het hiervoor omschreven samenwerkingsverband en de kenmerkende aspecten van de transporten op zichzelf niet voldoende om de strafbare betrokkenheid van verdachte bij alle zaakdossiers vast te stellen, maar kan daartoe wel bijdragen in de vorm van schakelbewijs. Het hiervoor omschreven samenwerkingsverband en werkwijze in algemene zin zal dan ook als uitgangspunt dienen waartegen het bewijs per zaak wordt beoordeeld.
3.3.2Het oordeel over ten laste gelegde feiten.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich aan de volgende feiten heeft schuldig gemaakt
- het medeplegen van uitvoer van 9,5 kg heroïne naar Noorwegen op 15 december 2012 (ZD03);
De rechtbank komt tot dat oordeel op grond van de feiten en omstandigheden zoals hierboven opgenomen onder het kopje algemeen en zoals die hieronder per zaakdossier zullen worden besproken.
De rechtbank gaat nu over tot de bespreking van het door haar bewezenverklaarde zaakdossier.
Ten aanzien van de bewijsmiddelen zal de rechtbank weergeven welke feiten en omstandigheden zij uit het dossier heeft afgeleid en tot welk oordeel de rechtbank op grond daarvan komt. In voetnoten bij het zaakdossier is de vindplaats van die informatie opgenomen.
ZD03, medeplegen van uitvoer van 9,5 kg heroïne naar Noorwegen op 15 december 2012 (tenlastegelegd onder feit 1)
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 15 december 2012 is door de Noorse autoriteiten bij Oslo in Noorwegen een hoeveelheid verdovende middelen onderschept. Het betrof in totaal 18 verpakkingen met bruin hard samengeperst poeder met een totaal nettogewicht van in totaal ongeveer 9053 gram. Dit materiaal bevatte een stofmengsel op basis van heroïne.De vrachtwagen werd bestuurd door [persoon 15] (verder: [persoon 15] ). Observanten hebben een ontmoeting gezien tussen [persoon 15] en 3 inzittenden van een personenauto met Noors kenteken. [persoon 15] begaf zich naar de personenauto en kwam vervolgens met een ogenschijnlijk lege rugzak terug bij zijn vrachtwagen. Korte tijd daarop kwam hij weer terug bij de personenauto met de 3 personen en had een rugzak in zijn hand die nu duidelijk wel gevuld was. Daarna vond de aanhouding plaats van [persoon 15] en de afnemers [persoon 16] en [persoon 17] . In de rugzak werden de pakken heroïne aangetroffen en in beslaggenomen. Uit de foto’s van de vrachtwagen blijkt dat de heroïne verstopt moet hebben gezeten in de accubak.
De rechtbank leidt uit het dossier voorts het volgende af.
Voorafgaand aan het transport van 15 december 2012 zijn meerdere telefoongesprekken onderschept waarbij er veelvuldig telefonisch contact is tussen [medeverdachte 1] en [persoon 3] .
Op 11 december 2012 zegt [medeverdachte 1] te gaan kijken of iemand [persoon 15] kan bellen of die kan laden.[persoon 3] en [medeverdachte 1] , die hij ook kent als [medeverdachte 1], spreken met elkaar over dat [persoon 12] een paar dagen in Spanje is. Dat hij daar wat moest regelen, dus dat dat daarna wel weer verder zal gaan. De daarop volgende dag zegt [medeverdachte 1] dat de [bedrijfsnaam 7] en de chauffeur klaar staan.Enkele uren later zegt [persoon 3] tegen [medeverdachte 1] dat hij wat te laden heeft in Essen en dat dat naar Drammen moet. Dat ligt links onder Oslo zegt hij. Nadat [medeverdachte 1] aan [persoon 3] heeft gevraagd welke richting de chauffeur op moet rijdenvertrekt [persoon 15] op 13 december 2012 vanuit Nieuwegein richting Essen/Gelsenkirchen.Diezelfde dag belt [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1] en zegt dat ze vragen naar ‘z’n [naam 4] ’.Diezelfde dag bellen [persoon 3] en [medeverdachte 1] met elkaar en ook [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2] om door te geven dat 'hij' morgen om 10.00 uur in Travenmunde de boot moet hebben.Op de GPS data is te zien dat de vrachtwagen op 14 december 2012 om 00.49 uur aan de [adresnaam] staat. Later die dag ontvangt [medeverdachte 1] een sms van [persoon 3] met de tekst: 'papieren maken grens svinnesund bij kgh dan richting oslo halverwege oslo kan hij richting drammen via tunnel maandag lossen'.[medeverdachte 1] stuurt deze tekst door naar een onbekend nummer.[persoon 15] ontvangt eveneens een sms met nagenoeg dezelfde tekst van een telefoonnummer waarvan hij de gebruiker identificeert als [persoon 9] [medeverdachte 2] .
[persoon 15]verklaart de rit in opdracht van de firma [bedrijfsnaam 10] te hebben gemaakt, waarvan de [bijnaam persoon 11] ene ' [bijnaam 5] ' zou zijn. Andere medewerkers van de firma zouden ene ' [persoon 9] ' ' [bijnaam 2] ' en ' [bijnaam 3] ' zijn. Door [persoon 9] zou hij zijn aangeworven voor de rit naar Noorwegen. De vrachtwagencombinatie zou aan hem zijn overgedragen op 13 december 2012 door ' [bijnaam 5] en ' [persoon 9] ', die hij ook kende onder de bijnaam ' [bijnaam 4] '. Hij had van [persoon 9] een telefoon gekregen waarin de naam ‘ [bijnaam 4] ’ opgeslagen stond. [persoon 15] verklaart ook dat er " [bijnaam 4] " op de display stond wanneer ‘ [persoon 9] ’ verdachte belde. Het telefoonnummer dat opgeslagen staat als " [naam 3] " in de telefoonlijst van [persoon 15] stuurt een sms naar [persoon 15] , waarin staat " [adres 2] ". [persoon 15] verklaart dat [persoon 9] dat adres heeft gestuurd. ' [persoon 9] ' was degene met [....] hij gedurende de hele rit naar Oslo telefonisch contact had en die hem aanwijzingen heeft gegeven. ' [persoon 9] ' heeft daarbij de Nederlands telefoonnummers [nummer 4] en [nummer 5] gebruikt. Van het nummer eindigend op * [nummer 4] krijgt [persoon 16] , een van de afnemers, op 15 december 2012 een aantal sms-berichten met als inhoud “you see him?” en “Everything ok?” en “where is my friend he dont’t pick up his phone”.
[persoon 15] verklaart verder dat ' [persoon 9] ' degene is geweest die hem op 15 december 2012 telefonisch met één van de afnemers van de verdovende middelen genaamd [persoon 16] in contact had gebracht. [persoon 15] verklaart dat hij van [persoon 9] moest uitkijken naar een zilverkleurige of goudkleurige auto. Nadat hij twee uur gewacht had kwam er een lichte auto die op de beschrijving zou kunnen lijken. Hij is naar die auto gelopen en met een rugzak vanaf de auto weer terug naar de trailer. Daarna is hij aangehouden.
[persoon 15] wordt geconfronteerd een fotoen herkent medeverdachte [persoon 9] [medeverdachte 2] van de foto.
Op dezelfde dag wordt [medeverdachte 1] gebeld door verdachte, waarbij verdachte zegt dat [bijnaam medeverdachte 2]het alleen allemaal loopt te doen en dat die jongen dat niet gewend is. [medeverdachte 1] zegt alles geregeld te hebben voor [bijnaam medeverdachte 2] en dat hij het gelul vindt wat ie nou zegt. Verdachte zegt daarop “Hij krijgt jou niet te pakken. Hij krijgt die hond niet te pakken”, waarop [medeverdachte 1] zegt dat hij in feite alles heeft geregeld en hem zo gelijk wel opbelt.
[medeverdachte 1] belt vervolgens met [medeverdachte 2]en zegt tegen hem op de vraag of ie nu geholpen wordt “Ja, dat heb ik toch gezegd. Hij moest een adres hebben en hij wordt geholpen. En ga niet tegen de [bijnaam persoon 11] zeggen dat je alles alleen moet doen. Ja niemand neemt op! En dan wordt ie boos op mij omdat (ntv) alles alleen moet doen..” Ook [medeverdachte 2] zit vier man te bellen die niet opnemen. Hij heeft net het adres aan [medeverdachte 1] verstuurd en die zegt dat het wordt geregeld. [medeverdachte 2] wil dat wel zeker weten “ die jongen zit daar en die neemt ook niet meer op trouwens.” (..) [medeverdachte 1] zegt met van alles bezig te zijn.. “Moet alles alleen doen! Onder andere met zo'n [persoon 15] moet ik, moet ik communiceren en dan (ntv) het is kut. En dan krijg ik op m’n lazer. Daar hou ik niet van. Daar ben ik echt niet van gediend.”, waarop [medeverdachte 2] zegt dat hij toch moet weten of het geregeld wordt. Als [medeverdachte 2] nogmaals zegt dat hij niet meer opneemt zegt [medeverdachte 1] dat hij daar ook niets aan kan doen en even niet weet wat hij daarmee moet doen en dat [medeverdachte 2] maar moet blijven proberen.
Verdachtebelt daarna nog met [medeverdachte 1] en vraagt hem of het voor de rest loopt. [medeverdachte 1] reageert bevestigend en zegt nog “Dat andere komt ook goed.”
[medeverdachte 1]meldt in de middag aan [persoon 3] dat “die jongen al twee uur geen contact met ‘hem’ krijgt” en dat hij zich zorgen maakt. Daarna volgen er nog meerdere gesprekken en sms-berichten tussen [medeverdachte 1] en [persoon 3] over het feit dat er nog steeds geen nieuws is. De dag na de aanhouding van [persoon 15] belt [persoon 3] met [medeverdachte 3] met de vraag of hij even kan checken daarzo.
[persoon 15] heeft voor [persoon 3] gewerkt als chauffeur en hij heeft hem via [medeverdachte 1] leren kennen. Volgens [persoon 3] is [persoon 9] de rechterhand van [medeverdachte 1] .
Nadere bewijsoverweging
De communicatie met betrekking tot dit feit tussen verdachte en [persoon 3] enerzijds en [medeverdachte 2] anderzijds loopt via [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] onderhoudt het contact met de chauffeur tijdens de rit en heeft contact met de afnemers van de verdovende middelen.
De bemoeienis van verdachte bij het aansturen van de situatie op het moment dat [persoon 15] is aangehouden en de wijze waarop hij betrokkenen aanspreekt bevestigt naar het oordeel van de rechtbank zijn betrokkenheid als leidinggevende bij dit transport. De telefonische contacten voorafgaand aan het transport en vlak na de aanhouding van de chauffeur, ondersteunen objectief gezien nog niet de overtuiging dat verdachte weet heeft gehad van de illegale lading. De intensieve bemoeienis van verdachte met een transport, waar hij ogenschijnlijk op papier niets mee te maken had, is echter voldoende om daaruit de conclusie te kunnen trekken dat verdachte op de hoogte was van wat er zich rondom dit transport afspeelde en het niet anders kan zijn dan dat hij zijn zorgen uitte over mogelijke onderschepping van de illegale lading. Daarnaast komt de wijze van transport van de verdovende middelen in de geprepareerde accubakken van de vrachtwagen, geheel overeen met de verklaringen van [persoon 2] en [persoon 1] . Uit onderzoek aan de vrachtwagen is gebleken dat de heroïne verstopt zat in de accubak en door de chauffeur in een rugzak is gedaan om de heroïne te kunnen overdragen aan de afnemers.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de heroïne in Nederland in de bergplaats is gestopt, zodat de uitvoer vanuit Nederland kan worden bewezen. Dit leidt de rechtbank af uit de GPS-gegevens van de vrachtwagen, waaruit blijkt dat [persoon 15] vanuit Nieuwegein is gaan rijden.
Vrijspraak van het aan verdachte tenlastegelegde ZD01, ZD04 en ZD09
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat niet is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
- de uitvoer van 30 kilo marihuana en 39 kilo hasj naar Noorwegen op 27 februari 2012 (ZD01);
- de poging tot invoer van 2464 kilo hasj vanuit Spanje naar Nederland (ZD04);
- de uitvoer van 100 kilo hasj naar Noorwegen op 1 april 2012 (ZD09)
De rechtbank zal verdachte daarvan vrijspreken.
Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
ZD01, (mede)plegen van uitvoer van 30 kilo marihuana en 40 kilo hasj naar Noorwegen op 27 februari 2012
De chauffeur [persoon 4] heeft – kort gezegd - bij zijn aanhouding verklaard dat hij sinds 2011 voor [bedrijfsnaam 2] heeft gewerkt. Hij herkent verdachte als de baas bij [bedrijfsnaam 2] en [medeverdachte 1] als planner bij [bedrijfsnaam 2] . In zijn verklaringen spreekt hij ook over ene [persoon 12] die betrokken was bij drugstransporten. [persoon 4] onderhield eigenlijk alleen contact met [persoon 13] , die “ [bijnaam 1] ”, waarmee hij waarschijnlijk [persoon 12] bedoelde en [medeverdachte 1] en [persoon 9] . Hij heeft verklaard dat hij denkt dat verdachte en [medeverdachte 1] wel wisten van het drugstransport.
De rechtbank acht het zeer waarschijnlijk dat verdachte op de hoogte is geweest van de drugstransporten die met de aan verdachte gelinkte (papieren) bedrijven zijn uitgevoerd. De wijze waarop de samenwerking tussen de verdachten was vormgegeven en het gebruik van stromannen voor de betrokken transportbedrijven, had ook tot doel om aantoonbare betrokkenheid bij de drugstransporten zoveel mogelijk te verhullen.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.3.1. is overwogen is de rechtbank van oordeel dat voor een bewezenverklaring van betrokkenheid bij een drugstransport duidelijk moet zijn dat verdachte daadwerkelijk betrokken is geweest bij het faciliteren van het concrete transport.
De rechtbank is van oordeel dat de concrete betrokkenheid van verdachte bij dit strafbare feit niet zonder meer valt vast te stellen, zodat vrijspraak dient te volgen.
ZD04, (mede)plegen van poging tot invoer van 2464 kilo hasj vanuit Spanje naar Nederland.
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de conclusie kan worden getrokken dat het hier om een partij hasj van 2464 kilo gaat die bestemd was om naar Nederland te worden vervoerd. De officier van justitie komt tot deze conclusie op basis van de bevindingen met betrekking tot het aantreffen van de 88 jute zakken met inhoud, de overdracht van de inbeslaggenomen drugs aan het Bureau externe gezondheid en het proces-verbaal met betrekking tot de inbeslagneming waarin is geschreven dat het is gewogen en omschreven en dat het om genoemde hoeveelheid hasj gaat, in combinatie met de algemene werkwijze en rolverdeling zoals door haar omschreven.
Hoewel de kans aanzienlijk is dat de 88 jute zakken inderdaad hasj hebben bevat kan de rechtbank dat op grond van de gegevens in het dossier niet vaststellen. De in het dossier aanwezige wijze van verslaglegging omtrent het aantreffen van de zakken in combinatie met de eerder omschreven werkwijze acht de rechtbank niet voldoende om tot die conclusie te komen.
Dit alles maakt dat de rechtbank verdachte voor dit zaakdossier zal vrijspreken
De overige verweren van de raadsman hoeven, gelet op de vrijspraak, niet meer te worden besproken.
ZD09 (mede)plegen van de uitvoer van 100 hasj naar Noorwegen op 1 april 2012
Op 1 april 2012 is [persoon 14] , chauffeur van een Duitse vrachtwagencombinatie, in Noorwegen aangehouden, nadat hij 100 kilo hasj had overgedragen.
[persoon 14] heeft in 2012 in Noorwegen een aantal verklaringen afgelegd. Deze verklaringen zijn door middel van rechtshulpverzoeken in het onderzoek Alfetta opgenomen. Daarnaast heeft [persoon 14] in een strafrechtelijk onderzoek tegen [persoon 3] een verklaring afgelegd op 8 april 2014. Daarin heeft [persoon 14] naast belastende verklaringen met betrekking tot [persoon 3] ook belastende verklaringen afgelegd tegen verdachte, [medeverdachte 3] en [verdachte] die op betrokkenheid van hen bij dit drugstransport wijzen.
De verdediging heeft verzocht om [persoon 14] als getuige te kunnen horen. Het is echter onmogelijk gebleken om de verblijfplaats van [persoon 14] te achterhalen en hem te (doen) horen in aanwezigheid van de verdediging.
De raadsman heeft gewezen op de onbetrouwbaarheid van [persoon 14] met betrekking tot zijn verklaringen en tevens gesteld dat deze verklaring niet voor het bewijs mag worden gebruikt nu het bewijs dat verdachte hierbij zou zijn betrokken enkel berust op zijn verklaring en het niet mogelijk is gebleken [persoon 14] effectief door de verdediging te doen ondervragen.
Met betrekking tot de belastende verklaring van [persoon 14] overweegt de rechtbank het volgende.
De verdediging heeft, op grond van art. 6, derde lid aanhef en onder d van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), het recht op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen in enig stadium van het geding daadwerkelijk te (doen) ondervragen.
In dit specifieke geval is het in het geheel niet mogelijk gebleken om de getuige te ondervragen, zodat de verdediging niet in staat is geweest de oprechtheid en de geloofwaardigheid van een door deze getuige eerder afgelegde verklaring - buiten aanwezigheid van de verdediging afgelegd - te toetsen en aan te vechten.
In het licht van het EVRM is het gebruik voor het bewijs van een ambtsedig proces-verbaal voorzover inhoudende een niet ter terechtzitting afgelegde, verdachte belastende verklaring niet zonder meer ongeoorloofd en in het bijzonder niet onverenigbaar met artikel 6 eerste lid en artikel 6 derde lid onder d EVRM. Dat wordt anders indien geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid tot het stellen van vragen mogelijk is geweest en de bewezenverklaring uitsluitend of in beslissende mate steunt op de verklaringen van die getuige en daarvoor voldoende compenserende factoren ontbreken. De rechtspraak van het EHRM geeft geen eenduidig beeld van het antwoord op de vraag of het bewijs "not solely or to a decisive extent" steunt op de verklaring van de getuige die niet kon worden ondervraagd.
De vraag die de rechtbank zich moet stellen is of de verklaring van [persoon 14] , die niet door de verdediging kon worden ondervraagd, het enige bewijsmiddel is waaruit rechtstreeks de aan de verdachte verweten gedraging kan worden afgeleid.
Hoewel de belastende verklaring van [persoon 14] gedeeltelijk wordt ondersteund door de verklaring van [persoon 3] , is de rechtbank van oordeel dat het bewijs bijna in zijn geheel steunt op de verklaringen die [persoon 14] in Noorwegen heeft afgelegd. De omstandigheid dat de verdediging [persoon 14] niet heeft kunnen ondervragen wordt naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende gecompenseerd. De rechtbank sluit de verklaring van [persoon 14] dan ook uit voor het bewijs zodat verdachte, bij gebreke van ander terzake dienend bewijs, dient te worden vrijgesproken.