ECLI:NL:RBAMS:2018:4580

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2018
Publicatiedatum
2 juli 2018
Zaaknummer
13/997013-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van drugstransporten naar het buitenland met gebruik van vrachtwagens

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 juni 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van internationale drugstransporten. De verdachte, geboren in 1964, was betrokken bij drugstransporten van grote hoeveelheden verdovende middelen, waaronder heroïne en hasj, van Nederland naar verschillende landen in Europa, waaronder Noorwegen en Spanje. Het onderzoek naar de verdachte en zijn medeverdachten, dat de naam 'Alfetta' droeg, begon naar aanleiding van verklaringen van ex-medewerkers van de verdachte. Deze verklaringen leidden tot een uitgebreid onderzoek, waarbij ook informatie uit andere landen werd betrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een leidende rol speelde in de organisatie van de drugstransporten, waarbij gebruik werd gemaakt van verschillende vennootschappen en een complexe structuur om zijn betrokkenheid te verhullen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van de uitvoer van 9,5 kg heroïne naar Noorwegen op 15 december 2012, maar sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak, die is ontstaan door de complexiteit van het onderzoek en de internationale aspecten ervan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/997013-14 (Promis)
Datum uitspraak: 28 juni 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 25 september 2014, 2 november 2017, 23 mei 2018 en 24 mei 2018. Het onderzoek is gesloten op 14 juni 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C. Hofstee en van wat verdachte en zijn raadsman mr. L. de Leon naar voren hebben gebracht.

2.De inleiding en de tenlastelegging

2.1
De beschuldiging tegen verdachte en zijn medeverdachten betreft het (mede)plegen van internationale drugstransporten vanaf februari 2011 tot 6 februari 2013. Grote hoeveelheden verdovende middelen, softdrugs en/of harddrugs, zijn onderschept in Engeland, Noorwegen, Italië, Spanje en Frankrijk. De verdovende middelen zijn telkens vervoerd in vrachtwagens.
De mogelijke betrokkenheid van verdachte bij deze drugstransporten is aan het licht gekomen door een verhoor van twee ex-medewerkers van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ). Deze ex-medewerkers zijn genaamd [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) en [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ).
Op grond van hun verklaringen is op 13 maart 2013 een onderzoek gestart, waarbij is terug gerechercheerd naar transporten waarbij verdovende middelen zijn vervoerd en onderschept en waarbij verdachte betrokken zou zijn. Dit onderzoek kreeg de naam ‘Alfetta’.
Het onderzoek Alfetta bevat naast informatie uit het Nederlandse onderzoek - kort samengevat - informatie uit het Duitse onderzoek “Norge” en het Noorse onderzoek “Donald”. Daarnaast is via rechtshulpverzoeken informatie gedeeld vanuit Engeland, Italië, Frankrijk en Spanje.
Uit dat onderzoek bleek dat er in Duitsland en Noorwegen onderzoeken liepen tegen twee in Duitsland wonende Nederlanders: vader en zoon [persoon 3] , die betrokken zouden zijn bij transporten van verdovende middelen naar het buitenland. Zij zouden, zo bleek uit die informatie, hebben samengewerkt met Nederlanders die in het onderzoek Alfetta als verdachten zijn aangemerkt, te weten: verdachte, [medeverdachte 1] (13/997012-14), [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) (13/997015-14) en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) (13/997028-14).
De zaken tegen de medeverdachten zijn gelijktijdig behandeld met de zaak tegen verdachte.
De rechtbank doet op 28 juni 2018 in elk van deze zaken afzonderlijk uitspraak.
De verdenking tegen verdachte bestaat eruit dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het (mede)plegen van 4 drugstransporten.
2.2
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd, zoals gewijzigd op 23 mei 2018 dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. ZD03)
Het medeplegen van het opzettelijk uitvoeren vanuit Nederland naar Noorwegen, dan wel het opzettelijk afleveren, verstrekken, vervoeren, aanwezig hebben van ongeveer 9,5 kg heroïne op 15 december 2012.
2. ( ZD01 + ZDO9)
Het medeplegen van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen, althans het opzettelijk afleveren, verstrekken, vervoeren, aanwezig hebben in Noorwegen van ongeveer 100 kg hasj (ZD09) en ongeveer 30 kg marihuana en/of 39 kg hasj (ZD01) in de periode van 27 februari 2012 tot en met 1 april 2012.
3. ( ZD 04)
Een poging om in de periode van 27 december 2012 tot en met 6 februari 2013 (samen met anderen) opzettelijk ongeveer 2464 kg hasj binnen het grondgebied van Nederland te brengen. Verdachte en/of zijn mededaders zouden daarbij een vrachtwagen hebben gehuurd/gekocht in Noorwegen en/of de vrachtwagen naar Spanje hebben (laten) rijden/gereden en/of contact hebben gehad met de Spaanse leverancier voor het bespreken van een afhaaldatum en/of de pallets klaar hebben laten zetten en/of naar Spanje zijn gereden, om de pallets op te halen;
en/of
het medeplegen van het opzettelijk afleveren, verstrekken, vervoeren, aanwezig hebben van 2464 kg hasj op 6 februari 2013 in Spanje.
2.3.
De volledige tekst van de tenlastelegging, zoals deze is gewijzigd op de zitting van 23 mei 2018 is opgenomen in een bijlage (1).
Deze bijlage is aan dit vonnis gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.De waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
Verdachte heeft zich schuldig heeft gemaakt aan 4 strafbare feiten. Hij is betrokken geweest bij de uitvoer van ongeveer 10 kilo harddrugs en bijna 170 kilo softdrugs. Daarnaast is verdachte betrokken geweest bij een poging tot invoer van 2464 kilo hasj. De officier van justitie heeft de strafrechtelijke betrokkenheid van verdachte onder meer gebaseerd op de verklaring van [persoon 2] dat hij het systeem van de accubakken samen met [verdachte] heeft ontwikkeld en getest. De officier van justitie vindt dat er voldoende bewijs is voor vaststelling van een nauwe samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten, ieder met een specifieke rol. Dit schetst zij aan de hand van bovengenoemde verklaring van [persoon 2] en de verklaringen van diverse stromannen, dat zij voor wat geld bedrijven op hun naam hebben gezet, de bij de drugstransporten betrokken (papieren) transportbedrijven en de wijze van transporteren, In veel zaken is verdachte betrokken (indirect) door middel van zijn B.V.’s. Verdachte is de grote man achter de schermen met een leidende rol. Door de manier van communiceren en het gebruik van stromannen is getracht om zijn betrokkenheid zoveel mogelijk te verhullen. Op basis van de inhoud van het totale dossier en de tenlastegelegde feiten – in onderlinge samenhang bezien –komt de officier van justitie tot de conclusie dat verdachte deze feiten heeft begaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De gehanteerde modus operandi, het verstoppen van drugs in speciaal daartoe geprepareerde accu’s, zoals af te leiden valt uit de verklaringen van [persoon 2] en [persoon 1] , is niet van toepassing op de aan verdachte tenlastegelegde zaakdossiers. Voor toepassing van een schakelbewijsconstructie dienen verschillende feiten op essentiële punten belangrijke overeenkomsten met elkaar te vertonen. Daarvan is hier geen sprake. Dat betekent dat ieder zaakdossier op zijn eigen merites dient te worden beschouwd.
In zaakdossier 01 bestaat het bewijs tegen verdachte uit slechts de verklaring van de betrokken chauffeur, zodat een bewezenverklaring hierop al dient af te stuiten.
Voor de betrokkenheid van verdachte als de grote man achter de schermen is geen bewijs voorhanden en berust zijn betrokkenheid vooral op aannames, de interpretatie van de gevoerde gesprekken en de aanname dat bijvoorbeeld het bedrijf [bedrijfsnaam 1] gelinkt is aan verdachte.
Medeplegen
De rol van verdachte valt niet te bestempelen als die van een medepleger, maar hoogstens die van een medeplichtige. Er is geen actieve betrokkenheid van verdachte geweest bij de planning of de uitvoering van de strafbare feiten. Er is geen bewijs voorhanden waaruit de wetenschap van verdachte blijkt met betrekking tot de drugstransporten.
Intensieve samenwerking en onderlinge taakverdeling tussen verdachte en de medeverdachten valt niet vast te stellen.
Ten aanzien van feit 1 (ZD 03) kan niet vastgesteld worden waar de heroïne in de geprepareerde bergplaats is gestopt, zodat de uitvoer vanuit Nederland niet kan worden bewezen. Er is wel sprake van vervoer van de verdovende middelen, maar uit de beschikbare telefoongesprekken kan niet een voldoende nauwe en bewuste samenwerking worden vastgesteld op grond waarvan verdachte hiervoor aansprakelijk kan worden gehouden.
Evenmin is er voldoende wettig en overtuigend bewijs voor een bewezenverklaring met betrekking tot feit 2 (ZD01 en ZD09) zowel met betrekking tot het medeplegen als de wetenschap van verdachte, zodat verdachte ook van die feiten moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit (ZD04) is onvoldoende gebleken dat de aangetroffen balen daadwerkelijk een werkzame stof bevatten die staat vermeld op lijst 1 of 2 van de Opiumwet.
Daarnaast kan niet worden gezegd dat de gedraging van verdachte “in voldoende concrete mate” op invoer is gericht, nu er geen sprake is van een begin van uitvoering. De raadsman heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van de Hoge Raad van 5 april 2016 (NJ2016/318). Voor dit feit dient eveneens vrijspraak te volgen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal een algemene overweging geven met betrekking tot aspecten van de zaken die een mate van overeenkomst vertonen. Deze aspecten zijn:
  • modus operandi
  • feitelijk plaatsvinden van transporten,
  • betrokkenheid van eenzelfde groep personen
Daarna zal de rechtbank per zaakdossier een overweging wijden aan de betrokkenheid van verdachter per zaakdossier.
De rechtbank volstaat hierbij met het samenvatten van de feiten en omstandigheden en zal daarbij in voetnoten verwijzen naar de vindplaats van de bewijsmiddelen.
3.3.1
Algemeen [1]
Modus operandi
De transporten kennen een aantal meer of minder overeenkomende kenmerkende aspecten, die hieronder worden toegelicht. [2]
Dit zijn:
  • gebruik van (dezelfde) transport bedrijven,
  • verstopplaats drugs,
  • deklading,
  • laden en lossen op ongebruikelijke plaatsen,
  • communicatie,
  • levering verdovende middelen.
Betrokken transportbedrijven
Uit de onderliggende dossiers en beschikbare verklaringen blijkt dat bij de transporten, waarbij verdovende middelen zijn aangetroffen, verschillende vennootschappen betrokken zijn, dat vaste chauffeurs voor wisselende vennootschappen reden en dat vennootschappen waarmee verdachte in verband kan worden gebracht ook wel op naam van stromannen stonden.
In de verklaringen van [persoon 2] en [persoon 1] worden vennootschappen [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] in verband gebracht met verdachte en [medeverdachte 1] .
[persoon 1] heeft verklaard dat hij omstreeks 2010 is gaan werken voor [bedrijfsnaam 2] van [medeverdachte 1] . Volgens zijn verklaring voerde [bedrijfsnaam 2] transporten uit voor verdachte. Verdachte had schone vennootschappen en foute vennootschappen. Hij regelde de drugstransporten met de foute vennootschappen als [bedrijfsnaam 2] . Hij heeft veel BV’s. Als er wat gebeurde kon hij het laten klappen. Volgens zijn verklaring kreeg [persoon 1] vaak een nieuwe werkgeversverklaring. Die regelde [medeverdachte 1] . Verdachte gebruikte, zo verklaarde hij, diverse BV’s voor het vervoeren van drugs en was de [bijnaam persoon 11] . [3]
[persoon 2] verklaart dat [bedrijfsnaam 2] op naam stond van [medeverdachte 1] , althans dat hij het deed voorkomen dat hij de man was. Degene die de daadwerkelijke beslissingen nam was verdachte. Als hij wat aan [medeverdachte 1] vroeg dan zei hij dat hij terug zou bellen. [persoon 2] verklaart dat hij dan gewoon wist dat [medeverdachte 1] ging overleggen met verdachte en dat hij een antwoord gaf in opdracht van verdachte. Volgens [persoon 2] was het schering en inslag dat je steeds voor andere bedrijven reed. Het kwam ook wel eens voor dat verdachte bedrijven op naam van een ander zette. [4]
[persoon 4] , de chauffeur van het op 27 februari 2012 onderschepte transport naar Noorwegen heeft verklaard dat hij werkte voor [bedrijfsnaam 2] . De trekker die hij bestuurde stond echter op naam van [bedrijfsnaam 1] . [5] Uit een verklaring van [persoon 5] , die ook gehoord is als verdachte in deze zaak, blijkt dat hij gedurende een aantal jaren regelmatig door verdachte is benaderd om bedrijven op zijn naam te zetten. Verdachte bleef de baas van de bedrijven die [persoon 5] op zijn naam had. Verdachte betaalde [persoon 5] ook voor het op zijn naam zetten van deze bedrijven [6]
Ook uit andere stukken van het dossier blijkt een duidelijke link tussen deze werkwijze en de concrete drugstransporten in dit dossier.
Zo was [persoon 5] , naast bestuurder van het bedrijf dat uiteindelijk te linken is aan het voornoemde transport van 27 februari 2012, ook bestuurder van de [bedrijfsnaam 4] , welke stichting weer bestuurder was van het transportbedrijf [bedrijfsnaam 5] . [persoon 5] heeft bevestigd dat hij dit bedrijf op naam had voor verdachte. Daarnaast blijkt verdachte eigenaar te zijn van [bedrijfsnaam 6] welk bedrijf de betrokken oplegger bij dat transport op zijn naam had staan. [7] [persoon 9] , de chauffeur die op 9 mei 2011 is aangehouden in Frankrijk, heeft eveneens verklaard dat zijn truck is verzekerd onder de naam [bedrijfsnaam 6] en dat de [bedrijfsnaam 7] eigendom is van [bedrijfsnaam 8] die hem weer onderverhuurt aan [bedrijfsnaam 9] . [8]
Uit onderlinge telefonische contacten tussen [medeverdachte 1] en [persoon 3] blijkt er ook een link te zijn met het bedrijf [bedrijfsnaam 10] dat op naam staat van [persoon 3] . Opmerkelijk is dat dit bedrijf op papier in januari 2013 is verkocht aan [persoon 6] , terwijl [persoon 6] naar zijn zeggen nooit iets heeft betaald en de verkoop in zijn beleving niet heeft plaatsgevonden. [9] Wat met name in het oog springt als bewijs van samenwerking en vervlechting van de bedrijven is dat de voornoemde Nederlandse trekker en oplegger die gebruikt zijn voor het verdovende middelen transport op 27 februari 2012, door de vrouw van [persoon 3] is opgehaald uit Noorwegen. [10] De trekker stond eerder op naam van [bedrijfsnaam 1] . De oplegger is, nadat hij is teruggehaald uit Noorwegen, vervangen door een koeloplegger van [bedrijfsnaam 11] , een bedrijf van verdachte. [11] Daarna wordt de hele vrachtwagencombinatie op Duits kenteken gezet en op naam van [persoon 6] gezet. [12]
Door de onderlinge verbanden en de verklaring van met name [persoon 5] en [persoon 6] , kan uit de wijze waarop trekkers, opleggers en vrachtwagencombinaties continue wisselen van tenaamstelling en Nederlands dan wel Duits kenteken, worden opgemaakt dat de daadwerkelijk eigendomssituatie kennelijk verhuld werd.
Verstopplaats drugs
Bij een aantal transporten zijn geprepareerde accubakken aangetroffen al dan niet gevuld met drugs. [persoon 2] verklaart hierover en stelt dat hij met verdachte de geestelijk vader is van dit idee. Er is met lege geprepareerde accu’s proefgereden. Geprepareerde accu’s zijn gebruikt voor drugstransporten. Na de ontdekking werd uitgeweken naar accus’s in andere delen van de vrachtauto, of in de pompwagen. Vanaf dat moment is dan ook drugs op andere plekken verstopt. Dat blijkt uit ontdekking van de verschillende verstopplekken die in de verschillende zaaksdossiers zijn beschreven.
Samenwerkingsverband
Voldoende specifiek kan worden vastgesteld dat bij de (drugs)transporten sprake is geweest van een samenwerking in organisatorisch verband, waarbij betrokkenen een eigen rol vervuld hebben om de transporten zo goed mogelijk te laten verlopen. Uit de verschillende bewijsmiddelen, zoals deze ook zijn opgenomen bij de verschillende zaakdossiers valt op te maken dat er sprake is van een herkenbaar patroon, waarbij gebruik is gemaakt van vaak wisselende transportbedrijven waarvan verdachte de ‘baas’ is. [13]
[medeverdachte 1] wordt genoemd als de planner die in sommige gevallen contact onderhoudt met de chauffeurs. Hij wordt gezien als degene die veelal verantwoordelijk is voor het plaatsen van de verdovende middelen.
[medeverdachte 2] is de juniorplanner/loopjongen, die eveneens contact onderhoudt met de chauffeurs en soms ook verantwoordelijk is voor het plaatsen van de lading.
Ook zijn er rondom transporten telefoongesprekken gevoerd en ontmoetingen geweest met [medeverdachte 3] Deze ontmoetingen vonden plaats op zijn kantoor in [plaats] .
Deklading
Naast deze rolverdeling valt op dat het transporten betreft vanuit Nederland naar het buitenland van verschillende soorten harddrugs en (pogingen) invoer van softdrugs in Nederland. Daarbij is er kennelijk sprake van drugstransporten waarvoor een deklading moet worden gezocht met een bekend afleveradres, waarvoor vrachtbrieven zijn geregeld. Indien de verdovende middelen tussen de reguliere lading zijn geplaatst, onherkenbaar verpakt als afzonderlijk stuk reguliere lading, is er voor dat onderdeel van het transport geen vrachtbrief en afleveradres voorhanden. [14]
Uit meerdere tapgesprekken en verhoren van chauffeurs in de verschillende zaakdossiers blijkt dat er bij de reguliere lading op een andere locatie “nog iets bijgeladen” moet worden.
Laden en lossen
De plaatsen waar de verdovende middelen geladen en gelost worden betreffen geen reguliere laad- of losplaatsen, maar veelal parkeerterreinen of andere bedrijfsterreinen. [15] Er waren ook dingen die naar het idee van de chauffeurs niet klopten, want er werd opvallend vaak overgeladen. [16]
Communicatie
Uit de verklaringen van de chauffeurs blijkt tevens dat zij vlak voor vertrek een telefoon krijgen, met vaak maar 1 voorgeprogrammeerd nummer met daaraan gekoppeld een (vrouwen-)naam en via dat nummer zij in contact kunnen komen met de contactpersoon van het drugstransport. [17]
Levering
Het adres of het telefoonnummer van de afnemers wordt pas verstrekt op het moment dat de chauffeur in het buitenland is gearriveerd waar de verdovende middelen moeten worden afgeleverd. In de verhoren van de chauffeurs worden steeds dezelfde personen/namen genoemd die bij de transporten betrokken zijn. De verschillende chauffeurs hebben allemaal vergelijkbare verhalen over de wijze van laden, de plaats waar de drugs zich bevonden, de aflevering en de wijze waarop zij bekend raken met het afleveradres en de daarbij betrokken personen, zonder dat zij kennis hebben van elkaars verklaringen.
Feitelijk plaatsvinden van transporten
De rechtbank stelt vast dat de negen transporten die uit het onderzoek Alfetta blijken, daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, of gestrand zijn in een poging of voorbereiding tot een transport.
Transporten zijn onderschept, chauffeurs aangehouden en drugs is in beslaggenomen.
Betrokkenheid van [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]
In het onderzoek Aletta zijn de verklaringen van [persoon 2] en [persoon 1] de eerste aanwijzingen voor betrokkenheid van verdachte en [medeverdachte 1] .
De rechtbank vindt de verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] , in samenhang met de onderschepte transporten, de betrokken transportbedrijven en de plaatsen waar de verdovende middelen zijn aangetroffen, betrouwbaar. De verklaringen zijn consistent en gedetailleerd en in lijn met de andere verklaringen en bevindingen in het dossier. Bij de rechter-commissaris hebben beiden weliswaar op onderdelen anders verklaard dan dat zij eerder bij de politie deden, in die zin dat meer sprake zou zijn van horen zeggen in plaats van directe wetenschap, maar dat doet niet af aan de betrouwbaarheid van hun verklaringen. Het feit dat zij in hun verklaringen ook belastend verklaren over zichzelf draagt bij aan het oordeel dat deze verklaringen betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebruikt. In hun latere verklaringen hebben zij hun eigen rol ook in stand gehouden, maar hebben kennelijk redenen gehad hun verklaringen over hun medeverdachten te willen afzwakken.
[persoon 2] heeft verklaard dat hij werkte voor verdachte en dat hij samen met hem een systeem heeft bedacht om verdovende middelen te vervoeren. Het betrof vervoer van drugs in accu’s van de vrachtwagens, in de laadklep van de trailer. Uit zijn verklaring valt af te leiden dat toen dat systeem ontdekt werd, er overgegaan is op een ander systeem, waaronder het vervoer in de accu’s van de trekker en de accu’s in de pompwagens. [persoon 2] heeft over [medeverdachte 1] verklaard dat hij verantwoordelijk was voor de pakketjes en het vullen van de pompwagens in Nieuwegein en dat verdachte hem betaalde voor de transporten. [medeverdachte 1] kreeg dat geld van verdachte. [persoon 2] verklaarde dat hij tijdens de ritten voor verschillende bedrijven van verdachte reed. [persoon 2] noemt namen van chauffeurs die met drugs hebben gereden en die zijn aangehouden, waaronder een aantal die in de tenlastegelegde zaakdossiers voorkomen, zoals [persoon 7] ), [persoon 8] (de rechtbank begrijpt: [persoon 8] ), [persoon 4] (de rechtbank begrijpt: [persoon 4] ) en [persoon 9] . In ieder geval heeft [persoon 7] ook voor verdachte gereden en reed ook [persoon 10] drugstransporten, aldus [persoon 2] . [18] [persoon 4] spreekt in zijn verklaring ook over de vrachtwagens die voor [bedrijfsnaam 2] reden. Hij wist ook dat de meeste trekkers geprepareerd waren, dat er één accubak was leeggehaald en dat hierin harddrugs werden vervoerd. [19] De in maart 2011 in Frankrijk aangehouden [persoon 11] spreekt ook over cocaïne die aangetroffen is in de accu’s van de pompwagen die in de trailer van zijn vrachtwagen stond. De pompwagen is in Nieuwegein door [medeverdachte 1] naar buiten gereden en [medeverdachte 1] heeft geholpen de pompwagen in de auto te zetten. De trailer stond op naam van [bedrijfsnaam 2] . [20]
[persoon 1] heeft ook verklaard over de werkwijze van het afleveren van de drugs. Als hij de drugs ging afleveren kreeg hij via de sms een adres of telefoonnummer van de klant. De drugs werden op een afgesproken locatie overhandigd.
Tijdens de drugstransporten werd er ook gewone lading vervoerd die bij een klant werd afgeleverd. [persoon 1] spreekt ook van drugstransporten in accubakken van trailers en daarna in de accubakken van de trekkers en de elektrische pompwagens. Daarna zijn ze overgegaan op een ander systeem. Volgens [persoon 1] ging het onder meer om heroïne, cocaïne, XTC en softdrugs. Volgens [persoon 1] was verdachte de [bijnaam persoon 11] en [medeverdachte 1] de planner van de transporten en de tweede man die alles ‘uit handen geeft’. [medeverdachte 1] heeft volgens [persoon 1] ook drugs in accu’s ingebouwd. [21]
Uit de onderzoeksbevindingen van het Duitse onderzoek “Norge” blijkt dat ook [medeverdachte 2] (verder: [medeverdachte 2] ) en [medeverdachte 3] (verder: [medeverdachte 3] ) contact hebben met onder meer de aangehouden chauffeurs dan wel met verdachte en/of [verdachte] .
Uit getapte gesprekken blijkt dat er contact is tussen verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] rond de tijd dat er transporten plaatsvinden. Tevens zijn er in het Duitse onderzoek telefonische contacten vastgesteld tussen [medeverdachte 3] en [persoon 3] en is gebleken dat er bij [medeverdachte 3] ook bijeenkomsten worden georganiseerd, waarbij in ieder geval ook [persoon 3] aanwezig is.
De getuige [persoon 1] heeft onder meer verklaard over ene [persoon] , die ook wel [bijnaam medeverdachte 2] wordt genoemd. Deze [persoon 9] werkt ook bij verdachte en hij doet allerlei klusjes voor de bedrijven van verdachte. [persoon 1] heeft foto nummer 5 herkend als [persoon 9] , [bijnaam medeverdachte 2] .
De persoon op foto nummer 6, wordt door [persoon 1] herkend als verdachte, die hij in zijn verhoren ook wel " [bijnaam persoon 11] ' heeft genoemd. [22]
De foto 5 in het dossier betreft de foto van [persoon 9] [medeverdachte 2] en foto nummer zes betreft verdachte. [23]
Conclusie
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat sprake is van een herkenbare, specifieke en op essentiële onderdelen overeenkomende werkwijze van verdachten die als een rode draad door het dossier loopt.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is er met betrekking tot de verschillende zaakdossiers, sprake van sterke overeenkomsten in de modus operandi. Dit brengt met zich dat de rechtbank van oordeel is dat de bewijsmiddelen elkaar versterken en in onderling verband en samenhang moeten worden bezien.
De rechtbank acht het hiervoor omschreven samenwerkingsverband en de kenmerkende aspecten van de transporten op zichzelf niet voldoende om de strafbare betrokkenheid van verdachte bij alle zaakdossiers vast te stellen, maar kan daartoe wel bijdragen in de vorm van schakelbewijs. Het hiervoor omschreven samenwerkingsverband en werkwijze in algemene zin zal dan ook als uitgangspunt dienen waartegen het bewijs per zaak wordt beoordeeld.
3.3.2
Het oordeel over ten laste gelegde feiten.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich aan de volgende feiten heeft schuldig gemaakt
- het medeplegen van uitvoer van 9,5 kg heroïne naar Noorwegen op 15 december 2012 (ZD03);
De rechtbank komt tot dat oordeel op grond van de feiten en omstandigheden zoals hierboven opgenomen onder het kopje algemeen en zoals die hieronder per zaakdossier zullen worden besproken.
De rechtbank gaat nu over tot de bespreking van het door haar bewezenverklaarde zaakdossier.
Ten aanzien van de bewijsmiddelen zal de rechtbank weergeven welke feiten en omstandigheden zij uit het dossier heeft afgeleid en tot welk oordeel de rechtbank op grond daarvan komt. In voetnoten bij het zaakdossier is de vindplaats van die informatie opgenomen.
ZD03, medeplegen van uitvoer van 9,5 kg heroïne naar Noorwegen op 15 december 2012 (tenlastegelegd onder feit 1)
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 15 december 2012 is door de Noorse autoriteiten bij Oslo in Noorwegen een hoeveelheid verdovende middelen onderschept [24] . Het betrof in totaal 18 verpakkingen met bruin hard samengeperst poeder met een totaal nettogewicht van in totaal ongeveer 9053 gram. Dit materiaal bevatte een stofmengsel op basis van heroïne. [25] De vrachtwagen werd bestuurd door [persoon 15] (verder: [persoon 15] ). Observanten hebben een ontmoeting gezien tussen [persoon 15] en 3 inzittenden van een personenauto met Noors kenteken. [persoon 15] begaf zich naar de personenauto en kwam vervolgens met een ogenschijnlijk lege rugzak terug bij zijn vrachtwagen. Korte tijd daarop kwam hij weer terug bij de personenauto met de 3 personen en had een rugzak in zijn hand die nu duidelijk wel gevuld was. Daarna vond de aanhouding plaats van [persoon 15] en de afnemers [persoon 16] en [persoon 17] . In de rugzak werden de pakken heroïne aangetroffen en in beslaggenomen. Uit de foto’s van de vrachtwagen blijkt dat de heroïne verstopt moet hebben gezeten in de accubak. [26]
De rechtbank leidt uit het dossier voorts het volgende af.
Voorafgaand aan het transport van 15 december 2012 zijn meerdere telefoongesprekken onderschept waarbij er veelvuldig telefonisch contact is tussen [medeverdachte 1] en [persoon 3] .
Op 11 december 2012 zegt [medeverdachte 1] te gaan kijken of iemand [persoon 15] kan bellen of die kan laden. [27] [persoon 3] en [medeverdachte 1] , die hij ook kent als [medeverdachte 1] [28] , spreken met elkaar over dat [persoon 12] een paar dagen in Spanje is. Dat hij daar wat moest regelen, dus dat dat daarna wel weer verder zal gaan. De daarop volgende dag zegt [medeverdachte 1] dat de [bedrijfsnaam 7] en de chauffeur klaar staan. [29] Enkele uren later zegt [persoon 3] tegen [medeverdachte 1] dat hij wat te laden heeft in Essen en dat dat naar Drammen moet. Dat ligt links onder Oslo zegt hij. Nadat [medeverdachte 1] aan [persoon 3] heeft gevraagd welke richting de chauffeur op moet rijden [30] vertrekt [persoon 15] op 13 december 2012 vanuit Nieuwegein richting Essen/Gelsenkirchen. [31] Diezelfde dag belt [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1] en zegt dat ze vragen naar ‘z’n [naam 4] ’. [32] Diezelfde dag bellen [persoon 3] en [medeverdachte 1] met elkaar en ook [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2] om door te geven dat 'hij' morgen om 10.00 uur in Travenmunde de boot moet hebben. [33] Op de GPS data is te zien dat de vrachtwagen op 14 december 2012 om 00.49 uur aan de [adresnaam] staat. Later die dag ontvangt [medeverdachte 1] een sms van [persoon 3] met de tekst: 'papieren maken grens svinnesund bij kgh dan richting oslo halverwege oslo kan hij richting drammen via tunnel maandag lossen'. [34] [medeverdachte 1] stuurt deze tekst door naar een onbekend nummer. [35] [persoon 15] ontvangt eveneens een sms met nagenoeg dezelfde tekst van een telefoonnummer waarvan hij de gebruiker identificeert als [persoon 9] [medeverdachte 2] .
[persoon 15] [36] verklaart de rit in opdracht van de firma [bedrijfsnaam 10] te hebben gemaakt, waarvan de [bijnaam persoon 11] ene ' [bijnaam 5] ' zou zijn. Andere medewerkers van de firma zouden ene ' [persoon 9] ' ' [bijnaam 2] ' en ' [bijnaam 3] ' zijn. Door [persoon 9] zou hij zijn aangeworven voor de rit naar Noorwegen. De vrachtwagencombinatie zou aan hem zijn overgedragen op 13 december 2012 door ' [bijnaam 5] en ' [persoon 9] ', die hij ook kende onder de bijnaam ' [bijnaam 4] '. Hij had van [persoon 9] een telefoon gekregen waarin de naam ‘ [bijnaam 4] ’ opgeslagen stond. [persoon 15] verklaart ook dat er " [bijnaam 4] " op de display stond wanneer ‘ [persoon 9] ’ verdachte belde. Het telefoonnummer dat opgeslagen staat als " [naam 3] " in de telefoonlijst van [persoon 15] stuurt een sms naar [persoon 15] , waarin staat " [adres 2] ". [persoon 15] verklaart dat [persoon 9] dat adres heeft gestuurd. ' [persoon 9] ' was degene met [....] hij gedurende de hele rit naar Oslo telefonisch contact had en die hem aanwijzingen heeft gegeven. ' [persoon 9] ' heeft daarbij de Nederlands telefoonnummers [nummer 4] en [nummer 5] gebruikt. Van het nummer eindigend op * [nummer 4] krijgt [persoon 16] , een van de afnemers, op 15 december 2012 een aantal sms-berichten met als inhoud “you see him?” en “Everything ok?” en “where is my friend he dont’t pick up his phone”. [37]
[persoon 15] verklaart verder dat ' [persoon 9] ' degene is geweest die hem op 15 december 2012 telefonisch met één van de afnemers van de verdovende middelen genaamd [persoon 16] in contact had gebracht. [persoon 15] verklaart dat hij van [persoon 9] moest uitkijken naar een zilverkleurige of goudkleurige auto. Nadat hij twee uur gewacht had kwam er een lichte auto die op de beschrijving zou kunnen lijken. Hij is naar die auto gelopen en met een rugzak vanaf de auto weer terug naar de trailer. Daarna is hij aangehouden.
[persoon 15] wordt geconfronteerd een foto [38] en herkent medeverdachte [persoon 9] [medeverdachte 2] van de foto.
Op dezelfde dag wordt [medeverdachte 1] gebeld door verdachte [39] , waarbij verdachte zegt dat [bijnaam medeverdachte 2] [40] het alleen allemaal loopt te doen en dat die jongen dat niet gewend is. [medeverdachte 1] zegt alles geregeld te hebben voor [bijnaam medeverdachte 2] en dat hij het gelul vindt wat ie nou zegt. Verdachte zegt daarop “Hij krijgt jou niet te pakken. Hij krijgt die hond niet te pakken”, waarop [medeverdachte 1] zegt dat hij in feite alles heeft geregeld en hem zo gelijk wel opbelt.
[medeverdachte 1] belt vervolgens met [medeverdachte 2] [41] en zegt tegen hem op de vraag of ie nu geholpen wordt “Ja, dat heb ik toch gezegd. Hij moest een adres hebben en hij wordt geholpen. En ga niet tegen de [bijnaam persoon 11] zeggen dat je alles alleen moet doen. Ja niemand neemt op! En dan wordt ie boos op mij omdat (ntv) alles alleen moet doen..” Ook [medeverdachte 2] zit vier man te bellen die niet opnemen. Hij heeft net het adres aan [medeverdachte 1] verstuurd en die zegt dat het wordt geregeld. [medeverdachte 2] wil dat wel zeker weten “ die jongen zit daar en die neemt ook niet meer op trouwens.” (..) [medeverdachte 1] zegt met van alles bezig te zijn.. “Moet alles alleen doen! Onder andere met zo'n [persoon 15] moet ik, moet ik communiceren en dan (ntv) het is kut. En dan krijg ik op m’n lazer. Daar hou ik niet van. Daar ben ik echt niet van gediend.”, waarop [medeverdachte 2] zegt dat hij toch moet weten of het geregeld wordt. Als [medeverdachte 2] nogmaals zegt dat hij niet meer opneemt zegt [medeverdachte 1] dat hij daar ook niets aan kan doen en even niet weet wat hij daarmee moet doen en dat [medeverdachte 2] maar moet blijven proberen. [42]
Verdachte [43] belt daarna nog met [medeverdachte 1] en vraagt hem of het voor de rest loopt. [medeverdachte 1] reageert bevestigend en zegt nog “Dat andere komt ook goed.”
[medeverdachte 1] [44] meldt in de middag aan [persoon 3] dat “die jongen al twee uur geen contact met ‘hem’ krijgt” en dat hij zich zorgen maakt. Daarna volgen er nog meerdere gesprekken en sms-berichten tussen [medeverdachte 1] en [persoon 3] over het feit dat er nog steeds geen nieuws is. De dag na de aanhouding van [persoon 15] belt [persoon 3] met [medeverdachte 3] met de vraag of hij even kan checken daarzo.
[persoon 15] heeft voor [persoon 3] gewerkt als chauffeur en hij heeft hem via [medeverdachte 1] leren kennen. Volgens [persoon 3] is [persoon 9] de rechterhand van [medeverdachte 1] . [45]
Nadere bewijsoverweging
De communicatie met betrekking tot dit feit tussen verdachte en [persoon 3] enerzijds en [medeverdachte 2] anderzijds loopt via [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] onderhoudt het contact met de chauffeur tijdens de rit en heeft contact met de afnemers van de verdovende middelen.
De bemoeienis van verdachte bij het aansturen van de situatie op het moment dat [persoon 15] is aangehouden en de wijze waarop hij betrokkenen aanspreekt bevestigt naar het oordeel van de rechtbank zijn betrokkenheid als leidinggevende bij dit transport. De telefonische contacten voorafgaand aan het transport en vlak na de aanhouding van de chauffeur, ondersteunen objectief gezien nog niet de overtuiging dat verdachte weet heeft gehad van de illegale lading. De intensieve bemoeienis van verdachte met een transport, waar hij ogenschijnlijk op papier niets mee te maken had, is echter voldoende om daaruit de conclusie te kunnen trekken dat verdachte op de hoogte was van wat er zich rondom dit transport afspeelde en het niet anders kan zijn dan dat hij zijn zorgen uitte over mogelijke onderschepping van de illegale lading. Daarnaast komt de wijze van transport van de verdovende middelen in de geprepareerde accubakken van de vrachtwagen, geheel overeen met de verklaringen van [persoon 2] en [persoon 1] . Uit onderzoek aan de vrachtwagen is gebleken dat de heroïne verstopt zat in de accubak en door de chauffeur in een rugzak is gedaan om de heroïne te kunnen overdragen aan de afnemers.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de heroïne in Nederland in de bergplaats is gestopt, zodat de uitvoer vanuit Nederland kan worden bewezen. Dit leidt de rechtbank af uit de GPS-gegevens van de vrachtwagen, waaruit blijkt dat [persoon 15] vanuit Nieuwegein is gaan rijden. [46]
Vrijspraak van het aan verdachte tenlastegelegde ZD01, ZD04 en ZD09
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat niet is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
  • de uitvoer van 30 kilo marihuana en 39 kilo hasj naar Noorwegen op 27 februari 2012 (ZD01);
  • de poging tot invoer van 2464 kilo hasj vanuit Spanje naar Nederland (ZD04);
- de uitvoer van 100 kilo hasj naar Noorwegen op 1 april 2012 (ZD09)
De rechtbank zal verdachte daarvan vrijspreken.
Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
ZD01, (mede)plegen van uitvoer van 30 kilo marihuana en 40 kilo hasj naar Noorwegen op 27 februari 2012
De chauffeur [persoon 4] heeft – kort gezegd - bij zijn aanhouding verklaard dat hij sinds 2011 voor [bedrijfsnaam 2] heeft gewerkt. Hij herkent verdachte als de baas bij [bedrijfsnaam 2] en [medeverdachte 1] als planner bij [bedrijfsnaam 2] . In zijn verklaringen spreekt hij ook over ene [persoon 12] die betrokken was bij drugstransporten. [persoon 4] onderhield eigenlijk alleen contact met [persoon 13] , die “ [bijnaam 1] ”, waarmee hij waarschijnlijk [persoon 12] bedoelde en [medeverdachte 1] en [persoon 9] . Hij heeft verklaard dat hij denkt dat verdachte en [medeverdachte 1] wel wisten van het drugstransport.
De rechtbank acht het zeer waarschijnlijk dat verdachte op de hoogte is geweest van de drugstransporten die met de aan verdachte gelinkte (papieren) bedrijven zijn uitgevoerd. De wijze waarop de samenwerking tussen de verdachten was vormgegeven en het gebruik van stromannen voor de betrokken transportbedrijven, had ook tot doel om aantoonbare betrokkenheid bij de drugstransporten zoveel mogelijk te verhullen.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.3.1. is overwogen is de rechtbank van oordeel dat voor een bewezenverklaring van betrokkenheid bij een drugstransport duidelijk moet zijn dat verdachte daadwerkelijk betrokken is geweest bij het faciliteren van het concrete transport.
De rechtbank is van oordeel dat de concrete betrokkenheid van verdachte bij dit strafbare feit niet zonder meer valt vast te stellen, zodat vrijspraak dient te volgen.
ZD04, (mede)plegen van poging tot invoer van 2464 kilo hasj vanuit Spanje naar Nederland.
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de conclusie kan worden getrokken dat het hier om een partij hasj van 2464 kilo gaat die bestemd was om naar Nederland te worden vervoerd. De officier van justitie komt tot deze conclusie op basis van de bevindingen met betrekking tot het aantreffen van de 88 jute zakken met inhoud, de overdracht van de inbeslaggenomen drugs aan het Bureau externe gezondheid en het proces-verbaal met betrekking tot de inbeslagneming waarin is geschreven dat het is gewogen en omschreven en dat het om genoemde hoeveelheid hasj gaat, in combinatie met de algemene werkwijze en rolverdeling zoals door haar omschreven.
Hoewel de kans aanzienlijk is dat de 88 jute zakken inderdaad hasj hebben bevat kan de rechtbank dat op grond van de gegevens in het dossier niet vaststellen. De in het dossier aanwezige wijze van verslaglegging omtrent het aantreffen van de zakken in combinatie met de eerder omschreven werkwijze acht de rechtbank niet voldoende om tot die conclusie te komen.
Dit alles maakt dat de rechtbank verdachte voor dit zaakdossier zal vrijspreken
De overige verweren van de raadsman hoeven, gelet op de vrijspraak, niet meer te worden besproken.
ZD09 (mede)plegen van de uitvoer van 100 hasj naar Noorwegen op 1 april 2012
Op 1 april 2012 is [persoon 14] , chauffeur van een Duitse vrachtwagencombinatie, in Noorwegen aangehouden, nadat hij 100 kilo hasj had overgedragen.
[persoon 14] heeft in 2012 in Noorwegen een aantal verklaringen afgelegd. Deze verklaringen zijn door middel van rechtshulpverzoeken in het onderzoek Alfetta opgenomen. Daarnaast heeft [persoon 14] in een strafrechtelijk onderzoek tegen [persoon 3] een verklaring afgelegd op 8 april 2014. Daarin heeft [persoon 14] naast belastende verklaringen met betrekking tot [persoon 3] ook belastende verklaringen afgelegd tegen verdachte, [medeverdachte 3] en [verdachte] die op betrokkenheid van hen bij dit drugstransport wijzen.
De verdediging heeft verzocht om [persoon 14] als getuige te kunnen horen. Het is echter onmogelijk gebleken om de verblijfplaats van [persoon 14] te achterhalen en hem te (doen) horen in aanwezigheid van de verdediging.
De raadsman heeft gewezen op de onbetrouwbaarheid van [persoon 14] met betrekking tot zijn verklaringen en tevens gesteld dat deze verklaring niet voor het bewijs mag worden gebruikt nu het bewijs dat verdachte hierbij zou zijn betrokken enkel berust op zijn verklaring en het niet mogelijk is gebleken [persoon 14] effectief door de verdediging te doen ondervragen.
Met betrekking tot de belastende verklaring van [persoon 14] overweegt de rechtbank het volgende.
De verdediging heeft, op grond van art. 6, derde lid aanhef en onder d van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), het recht op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen in enig stadium van het geding daadwerkelijk te (doen) ondervragen.
In dit specifieke geval is het in het geheel niet mogelijk gebleken om de getuige te ondervragen, zodat de verdediging niet in staat is geweest de oprechtheid en de geloofwaardigheid van een door deze getuige eerder afgelegde verklaring - buiten aanwezigheid van de verdediging afgelegd - te toetsen en aan te vechten.
In het licht van het EVRM is het gebruik voor het bewijs van een ambtsedig proces-verbaal voorzover inhoudende een niet ter terechtzitting afgelegde, verdachte belastende verklaring niet zonder meer ongeoorloofd en in het bijzonder niet onverenigbaar met artikel 6 eerste lid en artikel 6 derde lid onder d EVRM. Dat wordt anders indien geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid tot het stellen van vragen mogelijk is geweest en de bewezenverklaring uitsluitend of in beslissende mate steunt op de verklaringen van die getuige en daarvoor voldoende compenserende factoren ontbreken. De rechtspraak van het EHRM geeft geen eenduidig beeld van het antwoord op de vraag of het bewijs "not solely or to a decisive extent" steunt op de verklaring van de getuige die niet kon worden ondervraagd.
De vraag die de rechtbank zich moet stellen is of de verklaring van [persoon 14] , die niet door de verdediging kon worden ondervraagd, het enige bewijsmiddel is waaruit rechtstreeks de aan de verdachte verweten gedraging kan worden afgeleid.
Hoewel de belastende verklaring van [persoon 14] gedeeltelijk wordt ondersteund door de verklaring van [persoon 3] , is de rechtbank van oordeel dat het bewijs bijna in zijn geheel steunt op de verklaringen die [persoon 14] in Noorwegen heeft afgelegd. De omstandigheid dat de verdediging [persoon 14] niet heeft kunnen ondervragen wordt naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende gecompenseerd. De rechtbank sluit de verklaring van [persoon 14] dan ook uit voor het bewijs zodat verdachte, bij gebreke van ander terzake dienend bewijs, dient te worden vrijgesproken.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 1(ZD03)
in de periode van 9 november 2012 tot en met 15 december 2012 in Nederland en/of Noorwegen tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 9,5 kg van een materiaal bevattende heroïne, zijnde een middel als bedoeld bij de Opiumwet behorende lijst 1.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.De motivering van de straf

7.1.
De strafeis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 (vier) jaren, met aftrek van voorarrest. Verdachte is de grote man achter de schermen en hij heeft een leidende rol, zoals blijkt uit de tapgesprekken en verklaringen van getuigen. Verdachte is in veel zaken (indirect) betrokken door middel van zijn BV’s. Bij het formuleren van de eis heeft de officier van justitie met toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht in het voordeel van verdachte rekening gehouden met de veroordeling door de rechtbank in Arnhem van 8 april 2014. De officier van justitie ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen reden om af te zien van het eisen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Schending van de redelijke termijn
Vast staat dat er geen eindvonnis in deze zaak is gewezen binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn is aangevangen bij de aanhouding van verdachte is op 23 juni 2014.
De officier van justitie meent dat volstaan kan worden met de vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden nu er sprake is van bijzondere omstandigheden die de overschrijding rechtvaardigen. De officier van justitie heeft daarbij verwezen naar de omstandigheid dat er sprake is geweest van een groot onderzoek, met internationale componenten en meerdere verdachten. Op verzoek van de verdediging zijn in de periode van 2015-2017 meerdere getuigen gehoord en ook na de regiezitting in november 2017 is nog aanvullend onderzoek gedaan.
Beslag
De inbeslaggenomen auto’s dienen te worden verbeurd verklaard. Deze zijn uit de opbrengsten van het misdrijf verkregen. Nu het strafbare feit begaan is met de inbeslaggenomen telefoons moeten deze ook worden verbeurd verklaard.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht, indien de rechtbank tot veroordeling komt, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder met name zijn gezondheidstoestand.
Schending van de redelijke termijn
Daarnaast dient bij de bepaling van de strafmaat rekening te worden gehouden met de schending van de redelijke termijn. Verdachte is op 23 juni 2014 aangehouden en verhoord. De enkele vaststelling van deze schending doet geen recht aan de duur van de overschrijding nu de vertraging met name te wijten is aan het Openbaar Ministerie.
Voorlopige hechtenis
De raadsman heeft verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen wegens het gebrek aan gronden. De 12-jaarsgrond en de geschokte rechtsorde zijn niet meer aan de orde. Voorts waren er geen bijzondere voorwaarden aan de schorsing verbonden. Indien de rechtbank een langere straf oplegt dan verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, verzoekt de raadsman daarbij niet de schorsing op te heffen.
Beslag
Nu verdachte dient te worden vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten dienen de inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte te worden teruggegeven.
7.3.
De op te leggen straf
De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van
30 (dertig) maanden. Daarvan zal de tijd die verdachte voorafgaand aan de behandeling ter zitting in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht worden afgetrokken.
Deze strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen geachte feiten, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met anderen opzettelijk een enorme hoeveelheid verdovende middelen in een vrachtwagen buiten het grondgebied van Nederland gebracht. Doordat deze partij verdovende middelen in het buitenland is onderschept hebben de middelen hun eindbestemming niet kunnen bereiken en zijn ze daardoor niet verder verspreid onder de gebruikers. Verdachte had binnen het samenwerkingsverband een leidende rol en is actief betrokken geweest bij het ontwikkelen van een zeer inventieve wijze om verdovende middelen te verbergen. Deze methode werd steeds aangepast en verfijnd zodra de wijze van het illegale transport werd ontdekt. Bij het bewezen transport is ook van deze wijze van vervoeren gebruik gemaakt. Verdachte had geen rechtstreeks contact met de daadwerkelijke uitvoerder het transport, maar monitorde het transport op afstand, waardoor hij de risico's van het daadwerkelijke vervoer kon ontlopen.
Het gebruik van harddrugs is schadelijk voor de volksgezondheid en kan bijdragen aan het ontstaan van ernstige ontregeling van het maatschappelijk en mentaal functioneren van de gebruikers. De ervaring leert bovendien dat de handel in verdovende middelen dikwijls gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit, van lichte criminaliteit door drugsgebruikers tot zware criminaliteit, zoals ernstige geweldsdelicten in het criminele circuit en aantasting van het financiële verkeer door het met de handel in verdovende middelen gepaard gaande witwassen. De hoeveelheid verdovende middelen waarover het in de onderhavige zaakdossiers gaat, vertegenwoordigt een zodanige (straat)waarde dat die dreiging reëel moet worden genoemd.
Verdachte heeft zich kennelijk bij het plegen van het feiten alleen laten leiden door financieel voordeel. Hij heeft zich niet bekommerd om de ernstige gevolgen die drugsgebruik voor een gebruiker en zijn omgeving kunnen hebben.
De rechtbank houdt in zijn voordeel geen rekening met de gezondheidstoestand van verdachte. Verdachte heeft zich moeten realiseren dat wanneer hij zich bezighoudt met een dergelijk strafbaar feit een langdurige gevangenisstraf het gevolg kan zijn. Dit heeft hem niet weerhouden van het plegen van een ernstig strafbaar feit.
Gelet op het bovenstaande is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
Voor de hoogte van de op te leggen straf is gekeken naar de oriëntatiepunten van de Rechtspraak, die proberen te zorgen dat gelijke gevallen zo gelijk mogelijk worden gestraft.
Verdachte is uiteindelijk betrokken geweest bij de uitvoer van ongeveer 9,5 kilo heroïne.
Volgens deze oriëntatiepunten is voor deze hoeveelheid een gevangenisstraf van 57-60 maanden het uitgangspunt in het geval er sprake is van een organisatie. Hoewel een organisatieverband niet ten laste is gelegd en bewezen verklaard kunnen factoren als de plaats in de organisatie, de duur van de betrokkenheid, de omvang van de partij, de geraffineerdheid van het transport en het betrekken van anderen, recidive en hebzucht bij de smokkel een reden zijn om aansluiting te zoeken bij deze categorie. Gelet op de omstandigheden in deze zaak is er zeker reden om aansluiting te zoeken bij deze categorie.
De redelijke termijn
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn is overschreden en dat dit in de hoogte van de straf dient te worden gecompenseerd.
De rechtbank sluit zich bij de beoordeling van het verweer ten aanzien van de redelijke termijn aan bij de thans geldende jurisprudentie van de Hoge Raad. [47] Verdachte is aangehouden op 23 juni 2014. De redelijke termijn is op die dag aangevangen. Tot de uitspraak van vandaag zijn derhalve 48 maanden verstreken.
De berechting van een zaak in eerste aanleg dient in beginsel met een eindvonnis te zijn afgerond binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, waaronder de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdediging op het procesverloop, de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 EVRM zou in onderhavige zaak derhalve in beginsel met twee jaar zijn overschreden.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van bijzondere omstandigheden en overweegt daartoe het volgende.
Het onderzoek Alfetta betreft een groot onderzoek, met internationale verbanden. Het is algemeen bekend dat het bij dergelijke onderzoeken langer duurt voordat het dossier compleet is en er een eindvonnis ligt, omdat er vaak rechtshulpverzoeken uitgaan, waarvan de afhandeling ook maanden kan duren en getuigen moeten worden gehoord in het buitenland. Ook in deze zaak was dat aan de orde. Het grootste deel van deze tijd heeft het onderzoek niet stilgelegen. Daarnaast geldt dat de verdediging het onderzoek niet onnodig heeft vertraagd.
De rechtbank heeft bij de vraag naar de eventuele consequentie van de overschrijding van de redelijke termijn de thans geldende jurisprudentie van de Hoge Raad, dat bij een langere overschrijding van 12 maanden naar bevind van zaken dient te worden gehandeld, in acht genomen.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in het onderhavige geval een strafvermindering passend en geboden is.
De rechtbank is bij de straftoemeting afgeweken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Anders dan de officier van justitie komt zij tot bewezenverklaring van een kleiner aantal zaakdossiers. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de overschrijding van de redelijke termijn.
Ten aanzien van het beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
2. Personenauto [kentekennummer 1] , FORD focus 2010 Kl: grijs
3. Personenauto [kentekennummer 2] MINI one 2006 Kl: zwart
4. Administratie INKOOPVERKL. BTW [....] 26.08.001
5, Vorderingen
ING BANK N.V. [rekeningnummer 1] t.n.v. [naam 1]
6. Vorderingen
ING BANK N.V. [rekeningnummer 2] t.n.v. [naam 2]
7. Zaktelefoon, BLACKBERRY gsm
[nummer 1]
8. Zaktelefoon BLACKBERRY gsm
[nummer 2] blackberry gsm
10.Batterij BLACKBERRY
[nummer 3] blackberry batterij
De voorwerpen behoren aan verdachte toe.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank echter van oordeel dat, gelet op het tijdverloop tussen de bewezenverklaarde feiten en de datum van inbeslagname, niet vastgesteld kan worden dat die voorwerpen geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van de bewezen geachte feiten zijn verkregen of dat met behulp van die voorwerpen het in rubriek 4. bewezen geachte is begaan of voorbereid.
De voorwerpen dienen daarom aan verdachte te worden teruggegeven.
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis
De officier van justitie heeft niet gevorderd de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen. De rechtbank ziet daar op dit moment ook geen reden toe.
De rechtbank ziet evenmin reden het – geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen, zoals de raadsman heeft verzocht.
Voor de gronden voor voorlopige hechtenis is van belang dat verdachte geen enkel inzicht heeft verschaft in zijn handel en wandel de afgelopen jaren en ook verder geen verklaringen heeft afgelegd, waaruit de rechtbank kan afleiden dat de kans op recidive klein of afwezig is. Gelet op de enorme hoeveelheden drugs die verdachte heeft uitgevoerd, acht de rechtbank de kans meer dan aanwezig dat verdachte daarmee door zal gaan, ook na het veroordelend vonnis. De rechtbank acht wel termen aanwezig om de onderzoeksgrond vervallen te verklaren.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart het onder
feit 2ZD01en
ZD09en het onder
feit 3ZD04ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder
feit 1ZD03ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
2. Personenauto [kentekennummer 1] , FORD focus 2010 Kl:grijs
3. Personenauto [kentekennummer 2] MINI one 2006 Kl:zwart
4. Administratie INKOOPVERKL. BTW [....] 26.08.001
5, Vorderingen
ING BANK N.V. [rekeningnummer 1] t.n.v. [naam 1]
6. Vorderingen
ING BANK N.V. [rekeningnummer 2] t.n.v. [naam 2]
7. Zaktelefoon, BLACKBERRY gsm
[nummer 1]
8. Zaktelefoon BLACKBERRY gsm
[nummer 2] blackberry gsm
10.Batterij BLACKBERRY
[nummer 2] .001 blackberry batterij
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.H.J. Evers, voorzitter,
mrs. P.P.C.M. Waarts en H.E. Spruit, rechters
in tegenwoordigheid van mr. A.B. Boukema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 juni 2018.

Voetnoten

1.[.......]
2.[.......]
3.[.......]
4.[.......]
5.[.......]
6.[.......]
7.[.......]
8.[.......]
9.[.......]
10.[.......]
11.[.......]
12.[.......]
13.[.......]
14.[.......]
15.[.......]
16.[.......]
17.[.......]
18.[.......]
19.[.......]
20.[.......]
21.[.......]
22.[.......]
23.[.......]
24.[.......]
25.[.......]
26.[.......]
27.[.......]
28.[.......]
29.[.......]
30.[.......]
31.[.......]
32.[.......]
33.[.......]
34.[.......]
35.[.......]
36.[.......]
37.[.......]
38.[.......]
39.[.......]
40.[.......]
41.[.......]
42.[.......]
43.[.......]
44.[.......]
45.[.......]
46.[.......]
47.[.......]