ECLI:NL:RBAMS:2018:4519

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2018
Publicatiedatum
28 juni 2018
Zaaknummer
C/13/646575 / KG ZA 18-375
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van partnerships agreement na besluit tot removal for cause van partner zonder dat deze is gehoord

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 30 mei 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Bearingpoint Holding B.V. en een voormalige partner, aangeduid als [eiser]. De zaak betreft een vordering van Bearingpoint Holding tot nakoming van een partnerships agreement, na een besluit tot 'removal for cause' van [eiser]. Dit besluit werd genomen zonder dat [eiser] de gelegenheid kreeg om gehoord te worden, wat in strijd is met het beginsel van hoor en wederhoor. Bearingpoint Holding stelde dat [eiser] zich schuldig had gemaakt aan ernstige schendingen van zijn verplichtingen als partner, waaronder het niet nakomen van zijn taken en het hebben van een ongepaste relatie met een ondergeschikte. De voorzieningenrechter oordeelde dat het besluit tot verwijdering van [eiser] vernietigbaar was, omdat het in strijd was met de redelijkheid en billijkheid. De rechter weigerde de gevraagde voorzieningen van Bearingpoint Holding en veroordeelde hen in de proceskosten. In reconventie werd de vordering van [eiser] om zijn rechten als aandeelhouder te beschermen afgewezen, omdat hij nog steeds recht had op zijn aandelen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/646575 / KG ZA 18-375 FB/KvG
Vonnis in kort geding van 30 mei 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BEARINGPOINT HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. G.J.R. Kalsbeek te Rotterdam,
tegen
[eiser],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M.J.F. Goethals te Amsterdam.
Partijen worden hierna Bearingpoint Holding en [eiser] genoemd.

1.De procedure

Ter zitting van 14 mei 2018 heeft Bearingpoint Holding gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [eiser] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen, en vervolgens in reconventie gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte akte. Bearingpoint Holding heeft de vordering in reconventie bestreden.
Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren - voor zover van belang - aanwezig:
- aan de zijde van Bearingpoint Holding: [naam bedrijfsjurist] , bedrijfsjurist, bijgestaan door tolk in de Engelse taal mevrouw K. van den Berg, met mr. Kalsbeek en mr. H.T. Verhaar;
- [eiser] , bijgestaan door tolk in de Duitse taal K.G. Sachse, met mr. Goethals.

2. De feiten

2.1.
Bearingpoint Holding is wereldwijd actief op het gebied van consultancy aan bedrijven en andere organisaties. Bearingpoint Holding heeft op dit moment ongeveer 160 partners.
2.2.
[eiser] is sinds 1996 als consultant in dienst van Bearingpoint Gmbh, het Duitse onderdeel van de Bearingpoint Group. Van 2002 tot 2017 bekleedde hij de functie van
managing director. Daarnaast is [eiser] partij bij de tussen de partners van Bearingpoint Holding (hierna: de partners) gesloten, en door Bearing Holding mede ondertekende,
Partnership Agreement(hierna: PA). Als zodanig is [eiser] partner bij Bearingpoint Holding en houder van 6.000 aandelen A en 6.000 aandelen B in Bearingpoint Holding (hierna: de aandelen A en B).
2.3.
De PA luidt - voor zover hier relevant - als volgt.
“(..)
SECTION 5
STEWARDSHIP RESPONSIBILITIES
Each Partner recognizes and understands that at all times the Partners should act in a stewardship capacity in respect to both BearingPoint Holding B.V. and the BE Group Company of which they are a Practitioner and, accordingly, that each Partner has the responsibility for those Practitioners whose careers are substantially ahead of them and to participate to the greatest possible extent in the development of BearingPoint. This requires constant subordination of personal interests and of maximum financial gains of the individual Partners. It also recognizes, however, that financial soundness and good income performance are required to make possible such investment in the future and to attract and retain outstanding professionals for future growth. All Partners shall have a responsibility to act in accordance with the firm’s values, ethical principles and comply with its rules.
(..)
SECTION 20
REMOVAL, RESIGNATION AND RETIREMENT OF PARTNERS
Section 20.1 Removal. Unless this Partnership Agreement is terminated pursuant to
Section 23, a Partner will cease to be a Partner (a “Removed Partner”) (..), upon the first of the following events to occur:
(..)
c) Cause
(..)
Section 20.4 Removal for Cause. Any Partner may, subject to the Partner Disciplinary Action Procedure set forth in Section 29.3 below, be removed from Partnership in BearingPoint Holding B.V. for cause by the affirmative vote of two thirds (2/3) of the Partners, at any time without formal notice, except as otherwise stipulated in this Section 20. In the event of removal for cause, the Partnership’s obligations hereunder shall immediately cease and terminate and Partner shall be immediately relieved of all of his responsibilities and authorities as a Partner and as an officer, director and employee of each and every affiliate in any BE Group Company. For purposes of this Section 20.4, “cause” shall mean, or include, without limitation:
(..)
3) Removal as evidenced by a resolution adopted in good faith by the Partnership Board concluding that the Partner:
a. intentionally and continually failed substantially to perform his reasonably assigned duties with the Partnership or a BE Group Company employs the Partner as a Practitioner (other than a failure resulting from Partner’s incapacity), which failure has continued for a period of at least 30 days after a written notice of demand for substantial performance, signed by a duly authorized member of the Partnership Board, has been delivered to the Partner,
b. intentionally engaged in conduct which is demonstrably and materially injurious to the Partnership or a BE Group Company that employs the Partner as a Practitioner; provided, however, that no termination of Partner’s employment shall be for cause as set forth in this subsection 20.4.4 (b) until (1) there shall have been delivered to Partner a copy of a written notice, signed by a duly authorized member of the Partnership Board, stating that the Partnership Board has determined that Partner has engaged in the conduct set forth in this subsection b), and (2) Partner shall - have been provided an opportunity to be heard by the Partnership Board
pursuant to Section 20.9 below;
c. willfully or repeatedly engaged in misconduct or gross negligence in the
performance of his duties to the Partnership or any BE Group Company,
that has a material detrimental effect on the Partnership;
d. committed an act of fraud, theft or dishonesty against the Partnership or any BE Group Company or any act or omission intended to result in the
personal enrichment of the Partner or his relatives in violation of law or of his duty of loyalty to the Partnership or any BE Group Company at the expense, directly or indirectly, of the Partnership or any BE Group Company;
e. violated any covenants in his employment contract with any BE Group Company respecting covenants to keep Company information confidential, non-competition and non-solicitation of employees or clients, or engaging in unfair competition as set forth in Section 29.11 (a) (iii)s; or (..)
Section 20.8 Effect upon Removal.
(..)
In addition to the foregoing (..) any Removed Partner will concurrently automatically lose his rights to be a Shareholder under the Articles, as more specifically provided in Article 4.5 of Chapter III of the Articles. Any notice provided under this Section 20 respecting the removal of a Partner shall be deemed an announcement pursuant to Chapter VI, Article 14.1 of the Articles, thereby removing a Partner’s right to attend or cast a vote at any meeting of Shareholders. BearingPoint Holding B.V. shall have the authority, in addition to removing the Partner from its records, take whatever other action that may be required or appropriate to reflect the termination of the removed Partner’s Shareholder rights,
including sending a compulsory transfer notice requiring the Removed Partner in question to transfer his shares to BearingPoint Holding B.V. at such price as determined under Section 22.1, in accordance with the procedures set forth in Section 20.10 and the Articles.
A Removed Partner shall be entitled to no compensation whatsoever from BearingPoint Holding B.V. for removal from such status except as otherwise provided herein.
(..)
Section 20.9 Transfer of Shares. Subject to the Articles, a Removed Partner, or his heirs in the event of his death, shall, as soon as reasonably practicable, transfer his Class A and B Shares to BearingPoint Holding B.V. for payment in cash at the price determined under Section 22.1 (..)
(..)
Section 20.10 Procedure for the Transfer of Shares.
(..)
SECTION 28
GOVERNING LAW
This Partnership Agreement shall be governed by and construed in accordance with the laws of the Netherlands.
(..)”
2.4.
Bij brief van 27 september 2017 heeft Bearingpoint Gmbh aan [eiser] bericht dat zijn dienstverband zou eindigen per 30 april 2018. Kort gezegd was dit ontslag gebaseerd op (i) een verzwegen affectieve relatie tussen [eiser] en de HR-directeur van het bedrijfsonderdeel waarvoor [eiser] verantwoordelijk was, (ii) een ongerechtvaardigde weigering mee te werken aan wijziging van zijn takenpakket en (iii) een ongepast dreigement om bedrijfsgeheimen te onthullen.
2.5.
Bij klaagschrift van 16 oktober 2017 heeft [eiser] een arbeidsrechtelijke procedure aanhangig gemaakt voor het
Arbeitsgericht Frankfurt am Main(hierna: de Duitse arbeidsrechtelijke procedure). In deze procedure bestrijdt [eiser] de (rechts)geldigheid van het ontslag.
2.6.
Op 5 december 2017 heeft de Management Committee (hierna: MC) van Bearingpoint Holding aan de Partnership Board (hierna: PB) van die vennootschap, het voorstel gedaan om [eiser] als partner uit te stoten langs de weg van ‘removal for cause’ als bedoeld in artikel 20.4 PA, in het bijzonder lid 3 sub c en d van dat artikel (hierna: het voorstel), met het verzoek een besluit te nemen overeenkomstig dit voorstel. Dit verzoek is schriftelijk gedaan en voorzien van een onderbouwing en luidt - voor zover hier relevant - als volgt.
“(..) To summarize, and in view of the failed mediation attempt, the MC reaffirms its good faith knowledge and belief that [eiser] :
a. willfully or repeatedly engaged in misconduct or gross negligence in the performance of his duties to the Partnership or any BE Group Company, that has a
material detrimental effect on the Partnership (corresponding to
Section 20.4(3)c.of
the PA). This is evidenced by [eiser] refusal to work and further attempts at
extortion and threats to embarrass the Firm; and
b. committed an act of fraud, theft or dishonesty against the Partnership or any
BE Group Company or any act or omission intended to result in the personal
enrichment of the Partner or his relatives in violation of law or of his duty of loyalty
to the Partnership or any BE Group Company at the expense, directly or indirectly, of the Partnership or any BE Group Company (corresponding to
Section 20.4(3)d.of the PA). This is evidenced by [eiser] repeated refusal to disclose, and to lie about his personal conflict of interest, namely a romantic relationship with another BearingPoint employee [rb, [name employee] ] over whom he had a supervisory role. In addition, this undisclosed conflict of interest was further compounded by [eiser] breach of his fiduciary and managerial responsibilities to the German management board when he bestowed inordinate financial advantages to his romantic partner.
A more detailed description of the actions highlighted in subparagraphs a. and b. above are described in Schedule B.
In view of the foregoing, and on the basis of the information stated in support of this request for removal for cause, we would respectfully request the PB consider the allegations respecting [eiser] and pass a PB board resolution in support of a removal for cause, and that this be immediately followed by a Partnership vote to remove [eiser] as a Partner, for cause, as set forth in the PA. (..)”
2.7.
Tijdens de vergadering van de PB van 18 december 2017 is het voorstel behandeld en heeft een stemming plaatsgevonden. Acht leden van de PB stemden voor, één stemde tegen, en één stem werd niet uitgebracht door afwezigheid. Derhalve heeft de PB het voorstel aangenomen (hierna: het besluit).
2.8.
Vervolgens is er op 16 januari 2018 een telefonische bespreking georganiseerd waaraan 160 partners hebben deelgenomen. In die telefonische bespreking is namens de MC en de PB een presentatie gegeven, als toelichting op het besluit. In deze presentatie is toegelicht dat [eiser] ook artikel 5 PA heeft geschonden.
2.9.
Aansluitend op de telefonische vergadering heeft via e-mail een stemming plaatsgevonden onder de Partners van Bearingpoint Holding over het besluit. Van de partners hebben 146 partners vóór het besluit gestemd en twee tegen; twaalf partners hebben geen stem uitgebracht.
2.10.
Deze stemming is op 23 januari 2018 schriftelijk vastgelegd. 2/3e Gedeelte van de partners heeft ingestemd met de voorgestelde removal for cause. Daarmee was aan het meerderheidsvereiste van artikel 20.4 PA voldaan.
2.11.
Bij brief van 30 januari 2018 is aan [eiser] meegedeeld dat hij als gevolg van
removal for causezoals bedoeld in artikel 20.4 PA geen deel meer uitmaakt van de partnership en dus geen partner meer is.
2.12.
Bij brief van 12 februari 2018 heeft [eiser] de geldigheid van de
removal for causebestreden.
2.13.
Bij brief eveneens van 12 februari 2018 heeft Bearingpoint Holding aan [eiser] gemeld dat hij zijn aandelen A en B dient over te dragen aan Bearingpoint Holding op grond van de artikelen 20.8 en 20.9 PA.

3.Het geschil in conventie

3.1.
Bearingpoint Holding vordert - samengevat - [eiser] te veroordelen:
tot overdracht van al zijn aandelen A en B aan Bearingpoint Holding tegen betaling van een koopprijs van € 100,- per aandeel, en te bepalen dat, bij gebreke van zodanige overdracht door [eiser] , het vonnis in de plaats treedt van een notariële akte;
in de (na)kosten van deze procedure, te vermeerderen met rente;
in de kosten van vertaling van de dagvaarding, te vermeerderen met rente.
3.2.
[eiser] voert verweer.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[eiser] vordert - samengevat - Bearingpoint Holding:
te verbieden om aan [eiser] zijn rechten als aandeelhouder van Bearingpoint Holding, meer in het bijzonder zijn recht op dividend, te ontnemen of deze rechten op te schorten, op straffe van een dwangsom van € 100.000,- per overtreding en € 10.000,- voor iedere dag dat de overtreding aanhoudt;
te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met rente.
4.2.
Bearingpoint Holding voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen, in conventie en in reconventie, wordt hierna - voor zover van belang - nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie

5.1.
Bearingpoint Holding vordert nakoming van de in artikelen 20.8 tot en met 20.10 van de PA opgenomen verplichting van [eiser] om zijn aandelen A en B aan Bearingpoint Holding over te dragen. Deze verplichting rust volgens haar op [eiser] omdat hij zijn status van partner heeft verloren en is aan te merken als een
removed partnerin de zin van artikel 20.1 van de PA als gevolg van de instemming (met de vereiste meerderheid) door de partners met het besluit van de PB (zie 2.7 e.v.), hetgeen een geldige
removal for causeis in de zin van artikel 20.1 en 20.4 van de PA.
5.2.
[eiser] voert als verweer onder meer dat aan het besluit tot
removal for causeeen fataal formeel gebrek kleeft, nu hij (i) niet is geïnformeerd over het voorgenomen besluit, (ii) niet is uitgenodigd voor de partnervergadering, (iii) niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord en (iv) niet in de gelegenheid is gesteld om ter vergadering te stemmen. Hierdoor is het besluit in strijd met de geldende regels, niet te goeder trouw en in strijd met de redelijkheid en billijkheid genomen.
5.3.
[eiser] heeft ook op inhoudelijke gronden de geldigheid van het besluit tot
removal for causeen de gronden daartoe (zie 2.6) betwist. Ter terechtzitting heeft hij desgevraagd over deze gronden het volgende verklaard.
[eiser] heeft in 2006, tien jaar voordat in 2.4 bedoelde HR-manager, [name employee] zijn collega werd, een romantische relatie met haar gehad, die evenwel allang niet meer bestond in de periode dat zij als zijn ondergeschikte kon worden beschouwd. Deze relatie bloeide pas weer op tussen februari en april 2017, maar toen stond [name employee] op het punt de dienstbetrekking te verlaten. Toen [eiser] in 2017 werd gevraagd of hij een romantische relatie met [name employee] had (gehad), beschouwde hij de relatie die hij tien jaar voordien met haar had gehad, als irrelevant.
Voorts is van werkweigering geen sprake geweest. In 2017 hebben Bearingpoint Gmbh en [eiser] lang onderhandeld over een nieuwe rol van [eiser] binnen het bedrijf. Uiteindelijk bood Bearingpoint Gmbh hem een duidelijke lagere rol aan dan hij had, hetgeen voor hem onacceptabel was. Kort daarop werd hij ontslagen.
Verder ontkent [eiser] dat hij tegenover [naam 1] heeft gedreigd bedrijfsgeheimen te onthullen. In dat gesprek dreigde [naam 1] om de relatie met [name employee] openbaar te maken, en kondigde hij aan dat [eiser] en Bearingpoint Gmbh uit elkaar zouden gaan. [eiser] heeft daarop een binnen Bearingpoint Gmbh bekende, veel gebezigde uitdrukking gebruikt die betekent dat hem in dat geval een geldbedrag zal moeten worden betaald. Hij heeft echter nooit gedreigd om bedrijfsgeheimen openbaar te maken.
5.4.
In reactie op het formele verweer heeft Bearingpoint Holding betoogd dat [eiser] op grond van de PA geen recht had om gehoord te worden. Zij heeft erop gewezen dat in de aanhef van artikel 20.4 en in de artikelleden (sub 3(c) en sub 3 (d)), waarop [eiser] een beroep heeft gedaan, niet wordt gesproken over een recht om gehoord te worden, terwijl dit wel het geval is bij het artikellid sub 3 (b). Daarnaast heeft Bearingpoint Holding gewezen op de omstandigheden dat:
het bij de
removalvan [eiser] als partner niet gaat om een neutrale kwestie maar om een ernstige schending van vertrouwen;
[eiser] bekend was met de bezwaren die tegen hem bestonden
a. hij was immers vanwege zijn gedrag al op 27 september 2017 ontslagen per 30 april 2018;
b. hij was vervolgens op 8 januari 2018 op
garden leavegestuurd;
het standpunt van [eiser] terzake en het feit dat hij zich verzette tegen zijn ontslag, bekend was bij de partners;
[eiser] in 2017 herhaaldelijk heeft gedreigd om vertrouwelijke informatie te publiceren.
5.5.
Bij de beoordeling van het verweer wordt vooropgesteld dat de PA door Nederlands recht wordt ‘geregeerd’ en overeenkomstig dat recht moet worden uitgelegd (section 21 van de PA). Een van de meest fundamentele beginselen die aan het Nederlandse (proces)recht ten grondslag liggen is het beginsel van hoor en wederhoor, dat ook wordt gegarandeerd door het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM).
5.6.
Tegen deze achtergrond kan Bearingpoint Holding niet in de door haar voorgestane uitleg van artikel 20.4 van de PA worden gevolgd. Anders dan zij meent, kan immers aan het enkele feit dat het recht om gehoord te worden wél in artikellid sub 3 (b) is vermeld en niet in artikelleden (sub 3(c) en sub 3 (d)), niet de (vérstrekkende) conclusie worden verbonden dat [eiser] in de gegeven omstandigheden, zoals nader geregeld in de laatstgenoemde artikelleden, dat recht om gehoord te worden, niet had. De onderhavige bepaling, uitgelegd met inachtneming van de “geobjectiveerde” Haviltexmaatstaf, mag immers voorshands niet op de door Bearingpoint Holding bedoelde wijze worden verstaan. Gelet op het fundamentele karakter van het onderhavige rechtsbeginsel kon van [eiser] in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet worden verwacht dat hij uit het feit dat het recht op hoor en wederhoor in de onderhavige artikelleden niet uitdrukkelijk werd vermeld, zou begrijpen dat dit recht hem in de gegeven omstandigheden niet toekwam. Dit wordt niet anders door het feit dat dit recht in een ander artikellid wel uitdrukkelijk wordt genoemd, omdat de taalkundige a contra redenering die Bearingpoint Holding daaraan ontleent, aan het voorgaande niet kan afdoen.
5.7.
Gelet op het vorenstaande is voorshands aannemelijk dat het onderhavige besluit, wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist, vernietigbaar is (zie artikel 2:15 lid 1, aanhef en onder b, BW).
5.8.
Ten overvloede wordt overwogen dat het belang van behoorlijke naleving van het beginsel van hoor en wederhoor wordt onderstreept doordat ter terechtzitting is gebleken dat [eiser] de gronden van zijn uitstoting uit het partnership, gemotiveerd weerspreekt (zie 5.3). Zijn eigen lezing van de feiten is niet aanstonds van grond ontbloot. Bovendien kende Bearingpoint Holding die lezing uit de arbeidsrechtelijke procedure, waarin nagenoeg identieke gronden voor het arbeidsrechtelijk ontslag van [eiser] zijn aangevoerd, waartegen hij zich op soortgelijke wijze heeft verdedigd als in dit kort geding. Eens te meer was daarin reden gelegen om [eiser] op te roepen voor de onderhavige partnervergadering, en om hem in de gelegenheid te stellen zich te verdedigen tegen de onderhavige beschuldigingen, en om van zijn stemrecht gebruik te maken.
5.9.
Het vorenstaande betekent dat de door Bearingpoint Holding gevorderde voorzieningen moeten worden geweigerd. Bij die stand van zaken behoeft het overigens tussen partijen gevoerde debat geen behandeling meer.
5.10.
Bearingpoint Holding zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht
291,00
- salaris gemachtigde
980,00
- totaal
1.271,00
in reconventie
5.11.
Hiervoor is in conventie geoordeeld dat aan de opzegging van het partnerschap van [eiser] een fataal gebrek kleeft, en is de op die opzegging gebaseerde vordering tot aandelenoverdracht afgewezen. Nu de gedwongen aandelenoverdracht zou hebben betekend dat [eiser] zijn rechten als aandeelhouder werden ontnomen, maar dit gevaar met afwijzing van de vordering is afgewend, blijft [eiser] in de huidige situatie onverkort rechthebbende op de aandelen en heeft hij daarmee geen belang bij het door hem gevorderde verbod om hem zijn rechten als aandeelhouder te ontnemen of deze rechten op te schorten.
Voor zover [eiser] met zijn vordering tevens het oog heeft op nieuwe, nu nog niet bekende, situaties waarin Bearingpoint Holding opnieuw zijn rechten als aandeelhouder zou willen inperken, komt het door hem gevorderde verbod niet voor toewijzing in aanmerking omdat dit te algemeen is gesteld en daarmee te verstrekkend is. Een dergelijke verbod zou immers erop neerkomen dat Bearingpoint Holding onder geen omstandigheden de bedoelde rechten van [eiser] zou kunnen inperken, ook niet wanneer daarvoor - in de toekomst, onder mogelijk veranderde omstandigheden - gegronde redenen zouden bestaan. De verlangde voorzieningen worden dan ook geweigerd.
5.12.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Bearingpoint Holding. Nu evenwel de reconventie samenhang vertoont met de conventie en slechts een gering gedeelte van het partijdebat daaraan is gewijd, worden deze proceskosten begroot op nihil.
5.13.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
6.2.
veroordeelt Bearingpoint Holding in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.271,00,
6.3.
verklaart de kostenveroordeling onder 6.2 uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
6.4.
weigert de gevraagde voorziening,
6.5.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Bearingpoint Holding tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.B. Bakels, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. P.C.N. van Gelderen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2018.