In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Amsterdam op 27 juni 2018, betreft het een kort geding tussen Alstom Transport B.V., Alstom Transport S.A., en Alstom Transporte S.A. (hierna gezamenlijk 'Alstom') en GVB Activa B.V. (hierna 'GVB') over een aanbestedingsprocedure voor de levering van nieuwe metrovoertuigen voor het metronetwerk in Amsterdam. GVB had op 9 januari 2017 een aankondiging gepubliceerd voor deze opdracht, waarbij Alstom en CAF (Construcciones y Auxiliar de Ferrocarriles S.A.) als inschrijvers naar voren kwamen. Na de gunningsbeslissing op 24 april 2018, waarbij GVB voornemens was de opdracht aan CAF te gunnen, heeft Alstom bezwaar gemaakt en deze procedure ingesteld. Alstom vorderde onder andere dat GVB de gunningsbeslissing zou intrekken en de opdracht aan hen zou gunnen.
Tijdens de zitting op 13 juni 2018 heeft Alstom haar vorderingen verder toegelicht, waarbij zij stelde dat GVB niet zorgvuldig had gehandeld bij de beoordeling van de inschrijvingen, met name met betrekking tot de prijsstelling van CAF, die volgens Alstom abnormaal laag zou zijn. GVB en CAF hebben hiertegen verweer gevoerd, waarbij zij stelden dat de inschrijving van CAF niet abnormaal laag was en dat GVB de inschrijving op basis van de aanbestedingsleidraad correct had beoordeeld.
De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat Alstom niet in haar vorderingen kon worden ontvangen, omdat GVB op basis van de door CAF gegeven toelichting in redelijkheid kon concluderen dat er geen sprake was van een abnormaal lage inschrijving. De vorderingen van Alstom zijn afgewezen, en GVB is opgedragen om de opdracht aan CAF te gunnen, overeenkomstig de gunningsbeslissing van 24 april 2018. Alstom is veroordeeld in de proceskosten van zowel GVB als CAF.