ECLI:NL:RBAMS:2018:4485

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
27 juni 2018
Zaaknummer
13/669124-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door steekincident in Amsterdam met schadevergoeding aan nabestaanden

Op 27 juni 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 27-jarige man, die op 11 november 2017 in Amsterdam betrokken was bij een steekincident waarbij een 40-jarige man om het leven kwam. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van moord dan wel doodslag. Tijdens de zitting op 13 juni 2018 werd de vordering van de officier van justitie besproken, evenals de verdediging van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte de man had gestoken, wat leidde tot diens overlijden op 12 november 2017. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor doodslag, maar niet voor moord of medeplegen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar en moest bijna 6000 euro schadevergoeding betalen aan de nabestaanden. De rechtbank weegt hierbij de ernst van het delict en de impact op de nabestaanden mee, evenals het feit dat de verdachte geen eerdere veroordelingen had voor geweldsmisdrijven. De rechtbank benadrukte dat de gevolgen van het delict onomkeerbaar zijn en dat de straf niet het verdriet van de nabestaanden kan wegnemen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669124-17
Datum uitspraak: 27 juni 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , gedetineerd in het Huis van Bewaring [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Op 13 juni 2018 heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden. Verdachte was daarbij aanwezig. Daarnaast was als raadsvrouw van verdachte aanwezig, mr. L.M.F. Aarts.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.J.M. Vreekamp, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.
Namens de benadeelde partij [benadeelde 1] is ter terechtzitting verschenen mr. E. Huls. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij die door mr. Huls ter terechtzitting is toegelicht. Daarnaast zijn ook andere nabestaanden ter terechtzitting verschenen.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging op de zitting – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 11 november 2017 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van moord dan wel doodslag op [slachtoffer] door hem met een mes of puntig voorwerp in de borst dan wel in het bovenlichaam te steken.
De gehele tekst van de gewijzigde tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
De rechtbank gaat op grond van de inhoud van het dossier uit van het volgende.
Op 11 november 2017 bevond verbalisant [verbalisant] zich op de Admiraal Helfrichstraat in Amsterdam-West. Rond 23:40 uur kwam er een man strompelend naar hem toe. Deze man blijkt later [slachtoffer] (hierna [slachtoffer] ) te zijn. Verbalisant zag dat de linkerzijde van de kleding van [slachtoffer] was bebloed. Hij zag dat [slachtoffer] een steekwond had onder zijn hart en dat er bloed uit stroomde. [slachtoffer] was op dat moment nog aanspreekbaar. Hij verklaarde: “Ik ben net gestoken door één van die jongens, die jongens staan daar nog bij die auto”. Op het moment dat verbalisant [verbalisant] portofonisch doorgaf dat er een steekpartij had plaatsgevonden, zag hij dat één van de aangewezen mannen begon te rennen. [verbalisant] zag later dat zijn collega’s een man aanhielden op het Orteliuspad en hij herkende deze man als de man die was weggerend. Dit bleek later verdachte te zijn.
Ondertussen waren meerdere verbalisanten ter plaatse gekomen. [slachtoffer] is uiteindelijk op de grond gaan liggen. Verbalisanten zagen dat [slachtoffer] steeds minder aanspreekbaar werd. Op een gegeven moment kregen zij geen contact meer met hem en voelden zij dat zijn hartslag erg zwak was. Hierop zijn zij begonnen met reanimeren. [slachtoffer] werd met een ambulance met spoed overgebracht naar het VU ziekenhuis. Ondanks verschillende medische handelingen is [slachtoffer] op 12 november 2017 om 2:15 uur in het ziekenhuis overleden, als gevolg van steekletsel aan de borstkas.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verdachte degene is geweest die [slachtoffer] om het leven heeft gebracht.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat bewezen kan worden dat verdachte op 11 november 2017 in Amsterdam [slachtoffer] heeft doodgestoken. De laatste woorden en handgebaren van het slachtoffer wijzen naar verdachte. Nadat het slachtoffer tegen de motoragent heeft gezegd dat hij door één van de jongens die bij de auto staat is gestoken, rent één jongen weg. Deze jongen wordt aangehouden en dit blijkt verdachte te zijn. Op de vluchtroute van verdachte worden twee messen aangetroffen. Uit DNA-onderzoek is gebleken dat van het mes in het foedraal aannemelijk is dat dit is gebruikt door de dader. Voorts heeft verdachte in een gesprek dat hij tijdens zijn overbrenging in een politieauto heeft gevoerd met verbalisanten gezegd dat hij verantwoordelijk is voor het neersteken van [slachtoffer] en dat hij zijn verantwoordelijkheid neemt voor zijn daad. Daar komt bij dat getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte naar zijn auto kwam gerend, instapte en zei “ik heb hem gedjoekt, ik heb hem gedjoekt”. De bemonstering van de vingers en nagels van verdachte bevatte DNA van het slachtoffer [slachtoffer] . Verdachte heeft hiervoor geen verklaring gegeven. Dit sterkt de overtuiging dat verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht.
Het ten laste gelegde medeplegen kan niet worden bewezen nu uit het onderzoek niet naar voren is gekomen dat anderen het levensdelict hebben medegepleegd.
Voorts kan niet worden bewezen dat verdachte met voorbedachte rade heeft gehandeld. Hier is (in het licht van de stringente voorwaarden die in de jurisprudentie aan voorbedachte rade worden gesteld), onvoldoende van gebleken.
Op grond van het voorgaande dient de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag te worden bewezen, aldus de officier van justitie.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft onder verwijzing naar haar schriftelijke pleitnotitie, kort samengevat, primair naar voren gebracht dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Subsidiair is naar voren gebracht dat geen sprake is van voorbedachte rade en dat verdachte daarom moet worden vrijgesproken van moord.
De verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] over de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde feit zijn dermate onbetrouwbaar dat deze van het bewijs dienen te worden uitgesloten. [getuige 1] is de enige die verdachte aanwijst als degene die heeft gestoken, maar zijn verklaringen zijn wisselend en inconsistent. Zijn verklaringen op zichzelf en in samenhang bezien met de verklaringen van [getuige 2] , roepen vragen op. Het lijkt erop dat zowel [getuige 1] als [getuige 2] een motief hebben om vals te verklaren om zo zichzelf of iemand anders te beschermen.
Voorts leveren de resultaten van het forensisch onderzoek geen voldoende duidelijke en objectieve gegevens op. De conclusie in het NFI-rapport van 5 april 2018 luidt dat het aangetroffen materiaal op de binnenzijde van het foedraal aan de lemmetzijde van het mes, afkomstig kan zijn van [slachtoffer] en minimaal twee andere personen. Het staat dus niet vast dat het bloed op het mes afkomstig is van [slachtoffer] . Het NFI concludeert enkel dat de ene hypothese waarschijnlijker is ten opzichte van de andere hypothese. Ten aanzien van het DNA-profiel op de vingers en nagelriemen van verdachte komt de deskundige in het NFI-rapport tot de conclusie dat het meer dan een miljard keer waarschijnlijk is dat hypothese 1 waar is, te weten dat de bemonstering DNA van [slachtoffer] en verdachte bevat, dan dat hypothese 2 waar is, te weten dat het gaat om het DNA van verdachte en één willekeurig onbekend persoon. Er wordt in het rapport uitgegaan van twee personen, maar uit het DNA-onderzoek is gebleken dat het ging om een mengprofiel van
minimaaltwee personen. Voorts is onduidelijk waarom in de aannames twee bemonsteringen worden samengenomen, namelijk de nagels/nagelriemen en de binnenzijde van de vingers van de rechterhand. Op grond van het voorgaande kan het NFI-rapport van 5 april 2018 niet worden gebruikt om tot een bewezenverklaring te komen. Ditzelfde geldt voor het rapport van 29 mei 2018 betreffende microanalyse invasieve trauma’s (MIT). Ook dit rapport gaat uit van hypotheses en heeft een te lage bewijskracht.
Ook overigens is er geen bewijs dat het verdachte is geweest die het slachtoffer heeft gestoken. Niemand heeft het steken gezien. De fotoconfrontatie heeft geen herkenning opgeleverd. Als verdachte [slachtoffer] heeft gestoken, heeft hij daarbij geen opzet op diens dood gehad.
Van medeplegen is ook niet gebleken nu slechts is komen vast te staan dat verdachte op enig moment in de buurt aanwezig was en voor de politie is weggerend
Tot slot blijkt uit het dossier niet dat sprake was van een vooropgezet plan om [slachtoffer] van het leven te beroven. Verdachte dient dus in ieder geval te worden vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde onderdeel voorbedachte rade.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rol van verdachte
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen, blijkt dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] heeft gestoken en hem daarmee van het leven heeft beroofd. Zij overweegt hiertoe het volgende.
Voor de rechtbank staat vast dat verdachte op 11 november 2017 op de plaats delict aanwezig is geweest en is gevlucht voor de politie. Dit is door de verdediging ook niet betwist. Vervolgens heeft verdachte de volgende dag in de politieauto uit zichzelf en nadat hem de cautie was verleend, verteld dat hij een groot probleem heeft en iets heeft gedaan zonder daarbij na te denken. Verdachte heeft ook gezegd dat hij straf verdient en denkt ongeveer tien jaar de gevangenis in te moeten voor hetgeen hij heeft gedaan.
De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte spreekt over een ernstig vergrijp. Vlak daarvoor had verdachte te horen gekregen dat [slachtoffer] was overleden. Dit in combinatie met het feit dat de verbalisanten in de politieauto de indruk hadden dat verdachte goed besefte waarvoor hij was ingesloten, maakt dat de de rechtbank waarde hecht aan deze verklaring van verdachte.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte bij hem in de auto stapte en riep “ik heb hem gedjoekt, ik heb hem gedjoekt”. [getuige 1] heeft toen gezegd “oprotten”, waarna verdachte weer wegrende in de richting van waaruit hij gekomen was. Omdat [getuige 1] in eerste instantie een heel andere verklaring had afgelegd, heeft de rechtbank de verklaringen van [getuige 1] met de nodige behoedzaamheid beoordeeld. De rechtbank heeft geconstateerd dat zijn latere verklaring op belangrijke punten wordt ondersteund door twee andere bewijsmiddelen.
Allereerst wordt zijn verklaring ondersteund door de OVC-gesprekken die zijn gevoerd in de auto van [getuige 1] . Deze gesprekken zijn uitgewerkt vanaf 17 november 2017 om 17.29 uur. [getuige 1] was kort daarvoor vrijgelaten. Al direct in de eerste gesprekken van die avond vertelt [getuige 1] aan zijn passagier(s) over het gebeuren op 11 november 2017 en de verdenking tegen hem. Zo zegt hij op 17 november 2017 rond 22.00 uur tegen zijn passagiers: “
Ik zit in de auto letterlijk een jointje te roken, ik weet niet, deze man krijgt iets met iemand. Hij gaat naar hem toe, hij blijft daar met hem. Hij was met diegene ergens daaro. Opeens rent ie mijn auto in hij zegt ik heb hem gedjoekt ik stap uit ik zeg ga weg man. Ja man brother, dus ja die man is in mijn auto gesprongen, ik ben uitgestapt ik heb gezegd oprotten. Toen is ie weggerend, is ie aangehouden”.Hetgeen hij hier in de auto zegt stemt volledig overeen met dat wat hij bij de politie heeft verklaard over zijn eigen rol en over de rol van verdachte. Dat [getuige 1] in de auto bewust onware verhalen de wereld in heeft geholpen omdat hij wist dat er door de politie werd meegeluisterd en hij zichzelf wilde ontlasten, is niet gebleken.
De verklaring van [getuige 1] wordt ten tweede ondersteund door de getuigenverklaring van 3 januari 2018 van de anoniem gebleven taxichauffeur. Ook deze getuige verklaart immers over een zwarte auto (de rechtbank begrijpt: de auto van [getuige 1] ) die geparkeerd stond, twee mannen die bij de auto aan het drinken waren, dat er een incident was met het latere slachtoffer en dat de man met het mes instapte in de geparkeerde zwarte auto. Met name dit laatste punt ziet de rechtbank als een duidelijke bevestiging van de verklaring van [getuige 1] en van het feit dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] heeft gestoken.
De rechtbank oordeelt dan ook dat de verklaring van [getuige 1] voldoende betrouwbaar is om te kunnen gebruiken voor het bewijs en verwerpt het verweer van de raadsvrouw hieromtrent. De raadsvrouw heeft eenzelfde verweer gevoerd ten aanzien van de verklaring van [getuige 2] . Dit verweer behoeft echter geen bespreking, nu de rechtbank de verklaring van [getuige 2] niet voor het bewijs gebruikt.
Deze combinatie van factoren brengt de rechtbank tot het oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] die nacht om het leven heeft gebracht. Uit het pathologisch rapport is gebleken dat [slachtoffer] is gestorven als gevolg van bij leven opgelopen uitwendig mechanisch scherprandig geperforeerd geweld, te weten steekletsel aan de borstkas. Of dit steekletsel met één van de aangetroffen messen is veroorzaakt, laat de rechtbank in het midden.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank is van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Bij het steken met een scherprandig voorwerp (zoals bijvoorbeeld een mes) in de borststreek vlakbij het hart is naar algemene ervaringsregels sprake van een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer komt te overlijden, gelet op de vitale organen en bloedvaten die zich daar bevinden. Verdachte heeft deze aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard. Verdachte heeft immers na onenigheid met [slachtoffer] een scherprandig voorwerp tevoorschijn gehaald en met dat voorwerp (mogelijk een mes) krachtig in de borst van [slachtoffer] gestoken. Daarna is verdachte de auto ingestapt, is vervolgens weer uitgestapt en is weggerend en heeft zich in de tussentijd geheel niet bekommerd om het slachtoffer. De handelingen van verdachte kunnen op grond van het voorgaande naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zijnde zo zeer gericht op de dood van het slachtoffer, dat het niet anders kan zijn dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. Daarbij speelt ook een rol dat verdachte zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen, en dus ook ten aanzien van zijn (voorwaardelijke) opzet geen verklaring heeft afgelegd. Het verweer van de raadsvrouw hieromtrent wordt verworpen.
Medeplegen
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat onvoldoende kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van medeplegen. Verdachte heeft verklaard dat
hijiets doms heeft gedaan en ook uit de verklaring van [getuige 1] is niet gebleken dat sprake is geweest van betrokkenheid van derden. Nu er geen aanwijzingen zijn dat anderen dan verdachte een bijdrage aan de dood van [slachtoffer] hebben geleverd, zal verdachte van het medeplegen worden vrijgesproken.
Voorbedachte rade
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank tevens van oordeel dat voorbedachte rade niet kan worden bewezen. Voor het aannemen van voorbedachte rade dient te worden vastgesteld dat verdachte de tijd had zich te beramen op het te nemen of genomen besluit, zodat – objectief gezien – gelegenheid heeft bestaan om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Van tijd om zich te beramen op het genomen besluit is niet gebleken, te meer nu verdachte zelf heeft verklaard dat hij zonder na te denken iets heeft gedaan. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van moord.
NFI-rapporten
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat bewijsuitsluiting van de NFI-rapporten dient plaats te vinden. Nu de rechtbank deze rapporten niet voor het bewijs gebruikt, blijft dit verweer onbesproken.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 11 november 2017 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] met een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst te steken waardoor die [slachtoffer] op 12 november 2017 is overleden.

5.Motivering van de straf en maatregel

5.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte doodslag zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf jaar, met aftrek van voorarrest.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, in geval van een bewezenverklaring, bepleit om aan verdachte een lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie gevorderd, te weten een gevangenisstraf van zeven jaar.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van acht jaar. Hierbij zijn de volgende omstandigheden meegewogen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. Verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer] in de borst gestoken vlakbij het hart. Verdachte is na het steekincident weggerend en heeft zich in het geheel niet meer bekommerd om het slachtoffer. Het slachtoffer is op straat in elkaar gezakt, is ter plaatse diverse keren gereanimeerd maar hij is enkele uren later in het ziekenhuis overleden. [slachtoffer] realiseerde zich dat hij was neergestoken en heeft, tevergeefs, gevochten voor zijn leven. Daarnaast heeft verdachte door zijn handelen onherstelbaar leed veroorzaakt bij de nabestaanden, zo blijkt ook uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaringen van de zoon, de zus en de ex-partner van het slachtoffer. Hieruit is gebleken dat het familieleven door de dood van het slachtoffer kapot is gemaakt. De zoon van het slachtoffer, [zoon] , schrijft bijvoorbeeld dat hij nog elke dag aan zijn vader denkt. Zijn leven is na de dood van zijn vader totaal veranderd; hij is heel depressief geweest en heeft vaak suïcidale gedachten gehad. Hij schrijft ook dat hij het heel erg vond om zijn zusje, zijn moeder en de rest van zijn familie zo verdrietig te zien en dat de begrafenis in Turkije heel moeilijk was.
De rechtbank realiseert zich dat geen enkele door haar op te leggen straf het verdriet bij de nabestaanden ongedaan kan maken.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank ook gekeken naar het strafblad van verdachte. Daar staan geen eerdere veroordelingen wegens geweldsmisdrijven op. Enerzijds is het positief dat bij verdachte geen sprake lijkt te zijn van een patroon van geweld. Anderzijds acht de rechtbank het zorgelijk dat geheel onduidelijk is gebleven hoe verdachte ogenschijnlijk uit het niets tot zo een geweldshandeling is gekomen. De rechtbank vraagt zich af of dit betekent dat sprake was van een eenmalig incident, of dat de kans op herhaling juist heel groot is. Verdachte heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen en heeft niet meegewerkt aan persoonlijkheidsonderzoek, zodat de rechtbank in het duister tast ten aanzien van zijn beweegredenen, persoonlijkheid, eventuele psychische problemen en de kans op recidive.
Voor feiten als deze zijn binnen de rechtspraak geen landelijke oriëntatiepunten vastgesteld. De rechtbank heeft gekeken naar uitspraken die in Nederland in soortgelijke zaken zijn gedaan. Daarbij moet worden gezegd dat deze zaken zich in het algemeen moeilijk laten vergelijken. Wel kan worden gezegd dat voor levensdelicten als onderhavige veelal een langdurige gevangenisstraf (van grofweg tussen de acht en twaalf jaar) wordt opgelegd. Strafverzwarende factoren kunnen zijn: de gewelddadige wijze waarop de verdachte heeft gehandeld of het risico dat aanwezig is geweest voor omstanders (bijvoorbeeld bij schieten in de openbare ruimte). In deze zaak is, hoe onomkeerbaar de gevolgen voor het slachtoffer en zijn nabestaanden ook zijn, van dergelijke strafverzwarende omstandigheden geen sprake. Verdachte heeft één keer gestoken, met dodelijke afloop.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.

6.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert € 5.958,57 (vijfduizend negenhonderdachtenvijftig euro en zevenenvijftig cent) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 12 november 2017, tot aan de dag der algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit kosten voor de uitvaart van [slachtoffer] , reiskosten van nabestaanden naar Turkije waar [slachtoffer] is begraven en vervoer van nabestaanden van het vliegveld naar de begraafplaats.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering in zijn geheel toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft primair verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren nu zij vrijspraak heeft bepleit. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, nu de familieleden zich niet op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij hebben gevoegd in het strafproces, omdat zij een gezamenlijke kostenpost hebben opgevoerd en alleen de broer van het slachtoffer zich als benadeelde partij heeft gevoegd. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de vordering af te wijzen nu uit de vordering en de bijlagen niet is af te leiden dat deze kosten daadwerkelijk door de benadeelde partij zijn gemaakt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. De vordering van de benadeelde partij is redelijk en voldoende onderbouwd. Uit de stukken is tevens gebleken dat de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. [benadeelde 1] heeft de kosten voor de uitvaart en de huur van het busje voor transport van de nabestaanden naar de begraafplaats voorgeschoten, en heeft tevens een vliegticket naar Turkije betaald waar de begrafenis heeft plaatsgevonden. Uit de vordering benadeelde partij, onder 4A, blijkt dat teneinde verschillende vorderingen te voorkomen vanuit proceseconomisch oogpunt door de familie is besloten om één vordering in te dienen namens allen. De rechtbank vat dit zo op dat zowel [benadeelde 1] als de overige op de zitting aanwezige familieleden mr. Huls hebben gemachtigd om de vordering namens hen in te dienen en wijst daarom tevens de vordering toe ten aanzien van de vliegtickets naar Turkije van de andere familieleden, te weten [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] , [benadeelde 5] , [benadeelde 5] , [benadeelde 6] , [benadeelde 7] en [benadeelde 8] .
De rechtbank zal de vordering tot materiële schadevergoeding daarom toewijzen voor het gehele bedrag van € 5.958,57 (vijfduizend negenhonderdachtenvijftig euro en zevenenvijftig cent) , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 12 november 2017, tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal tevens de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens de nabestaanden van het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze schade op € 5.958,57 (vijfduizend negenhonderdachtenvijftig euro en zevenenvijftig cent) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 12 november 2017, tot aan de dag der algehele voldoening.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart niet bewezen de aan verdachte impliciet primair ten laste gelegde moord en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] toe tot een bedrag van € 5.958,57 (vijfduizend negenhonderdachtenvijftig euro en zevenenvijftig cent) bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 12 november 2017, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 1] , te betalen de som van € 5.958,57 (vijfduizend negenhonderdachtenvijftig euro en zevenenvijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 12 november 2017, tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 64 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. J.M. Jongkind en E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Leenstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 juni 2018.