3.4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen, blijkt dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] heeft gestoken en hem daarmee van het leven heeft beroofd. Zij overweegt hiertoe het volgende.
Voor de rechtbank staat vast dat verdachte op 11 november 2017 op de plaats delict aanwezig is geweest en is gevlucht voor de politie. Dit is door de verdediging ook niet betwist. Vervolgens heeft verdachte de volgende dag in de politieauto uit zichzelf en nadat hem de cautie was verleend, verteld dat hij een groot probleem heeft en iets heeft gedaan zonder daarbij na te denken. Verdachte heeft ook gezegd dat hij straf verdient en denkt ongeveer tien jaar de gevangenis in te moeten voor hetgeen hij heeft gedaan.
De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte spreekt over een ernstig vergrijp. Vlak daarvoor had verdachte te horen gekregen dat [slachtoffer] was overleden. Dit in combinatie met het feit dat de verbalisanten in de politieauto de indruk hadden dat verdachte goed besefte waarvoor hij was ingesloten, maakt dat de de rechtbank waarde hecht aan deze verklaring van verdachte.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte bij hem in de auto stapte en riep “ik heb hem gedjoekt, ik heb hem gedjoekt”. [getuige 1] heeft toen gezegd “oprotten”, waarna verdachte weer wegrende in de richting van waaruit hij gekomen was. Omdat [getuige 1] in eerste instantie een heel andere verklaring had afgelegd, heeft de rechtbank de verklaringen van [getuige 1] met de nodige behoedzaamheid beoordeeld. De rechtbank heeft geconstateerd dat zijn latere verklaring op belangrijke punten wordt ondersteund door twee andere bewijsmiddelen.
Allereerst wordt zijn verklaring ondersteund door de OVC-gesprekken die zijn gevoerd in de auto van [getuige 1] . Deze gesprekken zijn uitgewerkt vanaf 17 november 2017 om 17.29 uur. [getuige 1] was kort daarvoor vrijgelaten. Al direct in de eerste gesprekken van die avond vertelt [getuige 1] aan zijn passagier(s) over het gebeuren op 11 november 2017 en de verdenking tegen hem. Zo zegt hij op 17 november 2017 rond 22.00 uur tegen zijn passagiers: “
Ik zit in de auto letterlijk een jointje te roken, ik weet niet, deze man krijgt iets met iemand. Hij gaat naar hem toe, hij blijft daar met hem. Hij was met diegene ergens daaro. Opeens rent ie mijn auto in hij zegt ik heb hem gedjoekt ik stap uit ik zeg ga weg man. Ja man brother, dus ja die man is in mijn auto gesprongen, ik ben uitgestapt ik heb gezegd oprotten. Toen is ie weggerend, is ie aangehouden”.Hetgeen hij hier in de auto zegt stemt volledig overeen met dat wat hij bij de politie heeft verklaard over zijn eigen rol en over de rol van verdachte. Dat [getuige 1] in de auto bewust onware verhalen de wereld in heeft geholpen omdat hij wist dat er door de politie werd meegeluisterd en hij zichzelf wilde ontlasten, is niet gebleken.
De verklaring van [getuige 1] wordt ten tweede ondersteund door de getuigenverklaring van 3 januari 2018 van de anoniem gebleven taxichauffeur. Ook deze getuige verklaart immers over een zwarte auto (de rechtbank begrijpt: de auto van [getuige 1] ) die geparkeerd stond, twee mannen die bij de auto aan het drinken waren, dat er een incident was met het latere slachtoffer en dat de man met het mes instapte in de geparkeerde zwarte auto. Met name dit laatste punt ziet de rechtbank als een duidelijke bevestiging van de verklaring van [getuige 1] en van het feit dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] heeft gestoken.
De rechtbank oordeelt dan ook dat de verklaring van [getuige 1] voldoende betrouwbaar is om te kunnen gebruiken voor het bewijs en verwerpt het verweer van de raadsvrouw hieromtrent. De raadsvrouw heeft eenzelfde verweer gevoerd ten aanzien van de verklaring van [getuige 2] . Dit verweer behoeft echter geen bespreking, nu de rechtbank de verklaring van [getuige 2] niet voor het bewijs gebruikt.
Deze combinatie van factoren brengt de rechtbank tot het oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] die nacht om het leven heeft gebracht. Uit het pathologisch rapport is gebleken dat [slachtoffer] is gestorven als gevolg van bij leven opgelopen uitwendig mechanisch scherprandig geperforeerd geweld, te weten steekletsel aan de borstkas. Of dit steekletsel met één van de aangetroffen messen is veroorzaakt, laat de rechtbank in het midden.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Bij het steken met een scherprandig voorwerp (zoals bijvoorbeeld een mes) in de borststreek vlakbij het hart is naar algemene ervaringsregels sprake van een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer komt te overlijden, gelet op de vitale organen en bloedvaten die zich daar bevinden. Verdachte heeft deze aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard. Verdachte heeft immers na onenigheid met [slachtoffer] een scherprandig voorwerp tevoorschijn gehaald en met dat voorwerp (mogelijk een mes) krachtig in de borst van [slachtoffer] gestoken. Daarna is verdachte de auto ingestapt, is vervolgens weer uitgestapt en is weggerend en heeft zich in de tussentijd geheel niet bekommerd om het slachtoffer. De handelingen van verdachte kunnen op grond van het voorgaande naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zijnde zo zeer gericht op de dood van het slachtoffer, dat het niet anders kan zijn dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. Daarbij speelt ook een rol dat verdachte zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen, en dus ook ten aanzien van zijn (voorwaardelijke) opzet geen verklaring heeft afgelegd. Het verweer van de raadsvrouw hieromtrent wordt verworpen.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat onvoldoende kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van medeplegen. Verdachte heeft verklaard dat
hijiets doms heeft gedaan en ook uit de verklaring van [getuige 1] is niet gebleken dat sprake is geweest van betrokkenheid van derden. Nu er geen aanwijzingen zijn dat anderen dan verdachte een bijdrage aan de dood van [slachtoffer] hebben geleverd, zal verdachte van het medeplegen worden vrijgesproken.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank tevens van oordeel dat voorbedachte rade niet kan worden bewezen. Voor het aannemen van voorbedachte rade dient te worden vastgesteld dat verdachte de tijd had zich te beramen op het te nemen of genomen besluit, zodat – objectief gezien – gelegenheid heeft bestaan om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Van tijd om zich te beramen op het genomen besluit is niet gebleken, te meer nu verdachte zelf heeft verklaard dat hij zonder na te denken iets heeft gedaan. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van moord.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat bewijsuitsluiting van de NFI-rapporten dient plaats te vinden. Nu de rechtbank deze rapporten niet voor het bewijs gebruikt, blijft dit verweer onbesproken.