ECLI:NL:RBAMS:2018:4471

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2018
Publicatiedatum
26 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2697
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor bouwproject Kop Grasweg in Amsterdam-Noord

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen Omya Netherlands B.V. en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam over de omgevingsvergunning voor het project Kop Grasweg. Het college had op 19 februari 2018 een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van 330 appartementen, waarvan 40% sociale huurwoningen, en 4000 m² bedrijfsruimtes aan de Grasweg in Amsterdam-Noord. Omya, die zich benadeeld voelde door dit besluit, heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de procedure versneld behandeld op basis van de Crisis- en herstelwet. Tijdens de zitting op 12 juni 2018 zijn de partijen vertegenwoordigd door hun gemachtigden. De rechtbank heeft overwogen dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen, ondanks dat het project op enkele punten afwijkt van het bestemmingsplan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belangen van Omya niet voldoende zijn beschermd door de wet- en regelgeving, maar dat dit niet leidt tot vernietiging van het besluit. De rechtbank heeft het beroep van Omya ongegrond verklaard, wat betekent dat de omgevingsvergunning voor het project Kop Grasweg in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/2697

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 juni 2018 in de zaak tussen

de besloten vennootschap Omya Netherlands B.V., te Amsterdam, Omya

(gemachtigde: mr. F.J. Webbink),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,het college
(gemachtigde: mr. M. Hop).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de commanditaire vennootschapKop Grasweg C.V.te Amsterdam, vergunninghouder
(gemachtigde: mr. J.C. Ellerman).

Procesverloop

Met het besluit van 19 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghouder voor het gebruik van het terrein aan de Grasweg, nabij de gebouwen Grasweg 52b/c en 53a/85 (Kop Grasweg) in Amsterdam Noord, voor appartementen en niet-gestapelde woningen, commerciële ruimtes en bijbehorende ruimtes.
Omya heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Voor Omya is ook de heer [naam 1] verschenen en voor vergunninghouder zijn de heer [naam 2] , werkzaam bij Van Riezen & Partners B.V., en mevrouw [naam 3] , werkzaam bij een aandeelhouder van vergunninghouder, verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1. In deze procedure staat het project Kop Grasweg, gelegen direct ten zuidwesten van het Tolhuiskanaal, aan weerzijden van de Grasweg, centraal. Het project ziet op ongeveer 330 appartementen, waarvan ongeveer 40% sociale huurwoningen, drie vrije kavels en ongeveer 4.125 m2 bruto vloeroppervlakte (bvo) aan commerciële ruimtes. Vergunninghouder heeft op 2 augustus 2016 een aanvraag eerste fase ingediend voor het gebruiken van de gronden en gebouwen in strijd met de ruimtelijke regels, op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De aanvragen voor omgevingsvergunningen voor het bouwen, de tweede fase, worden later (in verschillende stappen) ingediend.
2. Het college heeft met het bestreden besluit de gevraagde omgevingsvergunning aan vergunninghouder verleend. Volgens het college kan, samengevat, worden afgeweken van het geldende planologische regime, omdat uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt dat het project niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Partijen zijn het erover eens dat het project op een aantal punten afwijkt van het geldende bestemmingsplan Buiksloterham van 16 december 2009, inclusief de eerste tot en met de vierde partiële herziening daarvan. Omya is het er niet mee eens dat de omgevingsvergunning verleend is. Volgens Omya heeft het college niet goed gemotiveerd dat het project niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Toetsingskader
3. Voor de wet- en regelgeving die op deze zaak van toepassing is, verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt onderdeel uit van de uitspraak.
4. De rechtbank stelt voorop dat op deze zaken de Crisis- en herstelwet (Chw) van toepassing is. Op grond van deze wet is de rechtbank verplicht deze zaken versneld te behandelen en binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn uitspraak te doen. Dit staat in artikel 1.6 van de Chw.
5. Weliswaar is de aanvraag op een aantal onderdelen in strijd met het planologisch regime, het bestemmingsplan, maar het college kan toch een omgevingsvergunning verlenen indien er geen strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Dit staat in artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo. Het college heeft bij de afweging of daaraan medewerking wordt verleend een zekere beoordelingsvrijheid. De uiteindelijke keuze van het college toetst de rechtbank terughoudend. Dit betekent dat de rechtbank in deze procedure geen eigen oordeel geeft over de vraag of het project Kop Grasweg er zou moeten komen, maar alleen kan en zal beoordelen of het college de omgevingsvergunning ‘in redelijkheid’ heeft kunnen verlenen. De rechtbank zal dit doen aan de hand van de door Omya aangevoerde beroepsgronden.
Formeel
Verklaring van geen bedenkingen (vvgb)
6.1.
Op grond van artikel 2.27 van de Wabo in samenhang met artikel 6.5 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is voor een omgevingsvergunning waarbij van het bestemmingsplan wordt afgeweken een vvgb van de gemeenteraad nodig. De gemeenteraad kan op grond van het derde lid van artikel 6.5 van het Bor categorieën gevallen aanwijzen waarin een vvgb niet is vereist. Dat heeft de gemeenteraad in dit geval gedaan met het besluit van 8 september 2010.
6.2.
Ter zitting merkte Omya op dat zij het besluit van de gemeenteraad van 8 september 2010, genoemd op pagina 11 van het bestreden besluit, online niet kon vinden. Het is volgens Omya daarom niet openbaar gemaakt. Nu dat besluit niet bekend is gemaakt, is er een vvgb van de gemeenteraad vereist.
6.3.
Omya heeft niet aangevoerd dat het project niet zou vallen onder de reikwijdte van de categorieën, aangewezen in het besluit van 8 september 2010. Dat Omya het besluit niet online heeft kunnen vinden, de dag voor de zitting, betekent niet dat het niet openbaar gemaakt is. De rechtbank ziet geen aanleiding voor de conclusie dat het besluit op onjuiste wijze bekend is gemaakt. Ter zitting heeft het college betwist dat het besluit niet op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend is gemaakt en verder heeft het college terecht betoogd dat het besluit in eerdere uitspraken van deze rechtbank met enige regelmaat is aangehaald.
Relativiteit
7. De rechtbank is van oordeel dat het betoog van Omya dat het college de onderzoeks- en zorgplicht van de Wet natuurbescherming (Wnb) heeft geschonden, niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, gelet op artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond. De door Omya ingeroepen normen strekken namelijk tot bescherming van diersoorten, hun nesten en vaste rust- en verblijfplaatsen. Het belang waarin Omya, een rechtspersoon, geraakt kan worden door het project, is haar bedrijfsbelang: het kunnen voortzetten en uitbreiden van haar bedrijfsactiviteiten. De normen uit de Wnb strekken dan ook kennelijk niet tot bescherming van dit belang. Voor zover Omya ter zitting het belang van de bescherming van de omgeving van haar werknemers noemde, volgt uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat de Flora- en faunawet, die sinds 1 januari 2017 in de Wnb is opgegaan, met de bescherming van diersoorten hooguit ook bescherming kan bieden aan het belang bij het behoud van de directe woon- en leefomgeving van omwonenden (en dus niet die van werknemers). [1] Zienswijze
8.1.
Omya betoogt dat het college haar zienswijze aan de hand van een onjuiste norm heeft beoordeeld, omdat op pagina 4 van het bestreden besluit de volgende conclusie staat: “omdat niet is gebleken van (het in onredelijke mate aantasten van de) belangen van Omya, is er geen aanleiding om tot een ander besluit te komen.”
8.2.
Ter zitting heeft het college te kennen gegeven dat de formulering van deze conclusie ongelukkig is, maar dat de zienswijze inhoudelijk op juiste wijze is beoordeeld.
8.3.
De rechtbank constateert dat het college op pagina’s 3 en 4 van het bestreden besluit een inhoudelijke reactie geeft op elk punt van de zienswijze. Het college motiveert per punt waarom de afwijkingen van het planologisch regime niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening en hoe de belangen, waaronder het belang van Omya, zijn (mee)gewogen. Dat de formulering van de conclusie niet helemaal de juiste toets benoemt, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat de zienswijze ook onjuist is beoordeeld door het college. Deze beroepsgrond leidt daarom niet tot vernietiging van het bestreden besluit.
Inhoudelijk
Geluid
9.1.
Omya heeft verzocht om de behandeling van deze zaak aan te houden, omdat zij bij de Afdeling beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 19 februari 2018 tot het vaststellen van een hogere grenswaarde vanwege lawaai door bedrijven. Volgens haar is in dit hogere grenswaardebesluit ten onrechte de zeehavennorm van artikel 60 van de Wet geluidhinder toegepast. Daarom mocht bij het bestreden besluit niet worden afgezien van woningen zonder dove gevels, aldus Omya.
9.2.
Het college heeft in zijn verweerschrift benadrukt dat van belang is dat de bouw van de woningen ook mogelijk is zonder de hogere waarden, maar dat de bouw dan van aanzienlijk mindere woonkwaliteit zal zijn, namelijk met een dove gevel.
9.3.
De argumenten van Omya in deze procedure luiden hetzelfde als in de procedure bij de Afdeling. De beoordeling van het hogere grenswaardebesluit ligt echter in deze procedure bij de rechtbank niet voor, zodat de rechtbank deze argumenten daarom onbesproken laat. Weliswaar is dit hogere grenswaardebesluit nog niet onherroepelijk, maar het besluit is wel vastgesteld en in werking getreden. In zoverre vormt het geen belemmering voor de totstandkoming en uitvoering van het bestreden besluit. Mocht het hogere grenswaardebesluit vernietigd worden door de Afdeling, dan betekent dit dat de (voorschriften van de) omgevingsvergunning hierop aangepast moet worden. Op deze eventuele vernietiging, die allerminst vaststaat, kan niet worden vooruitgelopen in deze procedure.
Maximum floorspace index
10.1.
Omya betoogt dat de overschrijding van de zogenoemde maximum floorspace index onvoldoende is gemotiveerd in het bestreden besluit. Het maximum is bepaald op 2,3%, terwijl het eerste voorschrift van het bestreden besluit gemiddeld 2,72 en 2,93% toelaat. De ruimtelijke onderbouwing verwijst op pagina 56 weliswaar naar de Ontwikkelingsstrategie ‘Koers 2025’, maar uit deze strategie blijkt volgens Omya niet dat ook in Buiksloterham meer woningen gerealiseerd moeten worden.
10.2.
De floorspace index geeft de omvang van het bvo in verhouding tot het grondoppervlak. In het bestemmingsplan is hiervoor een maximum opgenomen om een te hoge bebouwingsdichtheid te voorkomen.
10.3.
In de ruimtelijke onderbouwing is toegelicht dat de laatste jaren een zeer grote vraag naar woningen is ontstaan en dat de opties om woningen in Amsterdam te realiseren beperkt zijn. Daarom wordt inmiddels anders gekeken naar mogelijke woningbouwlocaties, dan dat dit ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan in 2009 het geval was. Een verdichting van het woonprogramma is op sommige plekken nodig om voldoende mensen in Amsterdam te kunnen huisvesten. Zoals het college ter zitting heeft bevestigd, is de locatie bovendien al geschikt voor woningbouw en staat het bestemmingsplan dit ook uitdrukkelijk toe, maar is wel een zekere intensivering (verdichting) nodig ten opzichte van 2009. In de ontwikkelingsstrategie ‘Koers 2025’ is Buiksloterham aangewezen als één van de locaties waar de komende jaren meer woningen kunnen worden gerealiseerd. [2] Vanwege de unieke ligging aan het water van het IJ (en het daarmee samenhangende zicht op het silhouet van de zuidelijke oever) is het zeer geschikt als woningbouwlocatie en ook om de maximum floorspace index te verhogen. Door de toegenomen woningbouwbehoefte is het wenselijk om in het projectgebied meer wonen te realiseren dan elders het geval is in Buiksloterham, ook al omdat meer dan 30% van de te realiseren woningen sociale huurwoningen zullen zijn. Zo kun je ervoor zorgen dat ook de mensen die bij de politie, in de zorg en het onderwijs werken in Amsterdam kunnen (blijven) wonen, aldus het college ter zitting. De rechtbank is van oordeel dat het college hiermee de overschrijding van de maximum floorspace index voldoende heeft gemotiveerd.
Percentage wonen
11.1
Omya betoogt ook dat de overschrijding van het maximumpercentage voor wonen niet in overeenstemming is met de aanvraag en onvoldoende is gemotiveerd. Op pagina 51 van de ruimtelijke onderbouwing staat dat 90% van het bvo voor wonen gebruikt mag worden, terwijl in het vierde vergunningvoorschrift maxima van 76% (ten westen van de Grasweg) en 66% (ten oosten van de Grasweg) staan. Dit is volgens Omya tegenstrijdig.
11.2.
Het college heeft ter zitting terecht benadrukt dat de formulering van de omgevings-vergunning en de voorschriften, doorslaggevend is en niet de formulering van de ruimtelijke onderbouwing. Naar het oordeel van de rechtbank is bovendien ter zitting opgehelderd hoe het verschil tussen enerzijds 90% en anderzijds 76% en 66% te verklaren is, hetgeen overigens ook al uit de ruimtelijke onderbouwing zelf is op te maken. De crux zit hem in wat wordt meegenomen in de berekening: als de fietsenstallingen, parkeergarages en bergingen (bijbehorende ruimtes) meegeteld worden bij het bvo in de berekening, is het resultaat 76% en 66%, maar exclusief deze ruimtes is het resultaat 90% voor wonen. [3] De rechtbank concludeert daarom dat dit betoog niet kan slagen. Wat betreft de inhoudelijke motivering voor het percentage wonen verwijst de rechtbank naar overweging 10.3 van deze uitspraak. Het college heeft de toegestane afwijking van het bestemmingsplan voldoende gemotiveerd.
Parkeren
12.1
Omya betoogt verder dat de afwijking van de parkeernormen uit het bestemmingsplan niet toereikend is gemotiveerd. De gelijkenis met het project Cityplot Distelweg die het college noemt, is niet nader geconcretiseerd. Ook is ten onrechte geen waarborg (terugvaloptie) voorgeschreven voor het geval een onjuiste norm is vastgesteld, zoals dat in het project Cityplot Distelweg wel is gebeurd.
12.2.
De rechtbank volgt dit betoog van Omya niet. Op pagina’s 53 tot en met 55 van de ruimtelijke onderbouwing is namelijk uitgebreid toegelicht dat als uitgegaan wordt van de parkeernormen uit het bestemmingsplan (396 tot 405 parkeerplaatsen, gemiddeld 1,09 per woning), dit zou leiden tot een overcapaciteit. Daarom is in het bestreden besluit een lager aantal plaatsen gehanteerd, zoals deze ook bij Cityplot Distelweg is gehanteerd (290 parkeerplaatsen, gemiddeld 0,78 per woning). De overcapaciteit blijkt vooral uit het op 7 juni 2017 vastgestelde parkeerbeleid in de Nota Parkeernormen Auto, aldus het college. Bij toepassing van de normen uit dit recente beleid, dat niet van toepassing is op de voorliggende vergunning, zouden er voor het project 186 tot 399 parkeerplaatsen nodig zijn. Het gemiddelde autobezit is 0,83 auto’s per huishouden. De verwachting is dat het autobezit in het projectgebied nog iets lager zal zijn vanwege een goede ov-verbinding, het gebruik van deelauto’s en de fiets, aldus het college. Bovendien worden de parkeerplaatsen in gemeenschappelijke parkeergarages gerealiseerd, zo is ook in het zesde vergunningvoorschrift bepaald. Zonder deze garages mogen de woningen ook niet in gebruik worden gegeven. Het college heeft in zijn verweerschrift nader toegelicht dat het gaat om drie parkeergarages en dat de plaatsen gekoppeld worden aan de appartementen. De toekomstige bewoners krijgen daarnaast geen parkeervergunning voor een plaats op de openbare weg. De gelijkenissen met het project Cityplot Distelweg heeft het college naar het oordeel van de rechtbank ook voldoende inzichtelijk gemaakt, niet alleen wat betreft de ligging, maar ook wat betreft de realisatie van hetzelfde type woningen en enkele commerciële ruimtes. Voor zover Omya een waarborg vraagt voor het geval een onjuiste norm is vastgesteld, zoals bij Cityplot is gedaan, deelt de rechtbank de conclusie van het college dat dit niet nodig is en dat een nulmeting weinig toegevoegde waarde op zou leveren. Het aantal parkeerplaatsen ligt immers boven het op basis van het huidige parkeerbeleid gehanteerde minimum, bewoners krijgen naast hun plaats in de parkeergarage geen parkeervergunning en in het projectgebied wordt per 1 juli 2018 betaald parkeren ingevoerd.
12.3.
Voor zover Omya ter zitting heeft opgemerkt dat zij overlast vreest van toekomstige bewoners of bezoekers die een parkeerplaats zoeken, heeft zij deze vrees niet geconcretiseerd. De enkele vrees doet de rechtbank dan ook niet twijfelen aan de conclusie van het college dat 290 parkeerplaatsen voldoende zijn.
Conclusies
13. De beroepsgronden leiden niet tot vernietiging van het bestreden besluit. Ten overvloede merkt de rechtbank nog het volgende op. Ter zitting is gebleken dat het beroep van Omya is ingegeven door haar vrees voor de continuïteit van haar bedrijf. Ze verklaarde verder geen concrete uitbreidingsplannen te hebben. Het college heeft ter zitting benadrukt, onder verwijzing naar de ruimtelijke onderbouwing, dat het voortbestaan van Omya niet wordt aangetast door het project en dat zelfs rekening is gehouden met enige groei(mogelijkheden) van Omya. Mocht er in de toekomst door bewoners geklaagd worden over Omya, dan wordt alleen handhavend opgetreden als Omya zich niet aan de voor haar geldende normen zou houden. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat er ook nu al normen gelden voor de bedrijfsvoering van Omya.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een vergoeding van het griffierecht of de proceskosten bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. T.L. Fernig-Rocour en
mr. C.F. de Lemos Benvindo, leden,in aanwezigheid van mr. C. Pasteuning, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet (Chw) van toepassing. Op grond van artikel 1.6a van de Chw kunnen na genoemde zes weken geen gronden meer worden aangevoerd.
Burgers kunnen ook digitaal hoger beroep indienen. Dat kan alleen via het speciale digitale loket dat u op de homepage van de website van de Afdeling vindt (www.raadvanstate.nl). Om toegang te krijgen tot het digitale loket moet u beschikken over DigiD. Binnen het loket volgt u de instructies en vult u de formulieren in. Deze kunt u dan digitaal verzenden. Bijlagen levert u eveneens digitaal aan via het loket.
Let op:
u kunt geen hoger beroep instellen per e-mail.
Is uw zaak spoedeisend en moet er al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de Afdeling vragen om een voorlopige maatregel te treffen.

Bijlage

Awb
Op grond van artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Chw
In artikel 16, eerste lid, van de Chw is bepaald dat de bestuursrechter het beroep behandelt met toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht.
In het vierde lid van dit artikel is bepaald dat de bestuursrechter binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn uitspraak doet.
Wabo
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo - voor zover hier relevant - is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
In artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo is - voor zover hier van belang - bepaald dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld omtrent de inhoud van de ruimtelijke onderbouwing, bedoeld in het eerste lid, onder a, onder 3°.
In het eerste lid van artikel 2.27 van de Wabo is het volgende bepaald. In bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen wordt een omgevingsvergunning niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Bij een maatregel als bedoeld in de eerste volzin worden slechts categorieën gevallen aangewezen waarin voor het verrichten van de betrokken activiteit een afzonderlijke toestemming van het aangewezen bestuursorgaan wenselijk is gezien de bijzondere deskundigheid die dat orgaan ten aanzien van die activiteit bezit of de verantwoordelijkheid die dat orgaan draagt voor het beleid dat betrekking heeft op de betrokken categorie activiteiten. Bij die maatregel kan worden bepaald dat het aangewezen bestuursorgaan categorieën gevallen kan aanwijzen waarin de verklaring niet is vereist.
Bor
In artikel 6.5, eerste lid, van het Bor is bepaald dat, voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, de omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, niet wordt verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft, tenzij artikel 3.2, aanhef en onder b, van dit besluit of artikel 3.36 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing is.
In het derde lid van dit artikel is bepaald dat de gemeenteraad categorieën gevallen kan aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 januari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:75), overweging 6.3.
2.In het verweerschrift wijst het college specifiek nog op bouwsteen 11 in de ontwikkelingsstrategie: de centrale IJ-oever. Zie pagina 38. Voor Buiksloterham is de bouw van 2.000 extra woningen voorzien en op de bijlagekaart is het project als lopend project aangewezen.
3.De berekening: 90% van 40.390 m2 (bvo exclusief bijbehorende ruimtes) is 36.352 m2 en 76% dan wel 66% van 51.848 m2 (bvo inclusief bijbehorende ruimtes) is 39.404,48 m2 dan wel 34.219,68 m2.