1.2Partijen hebben in diverse medische adviezen, vóór en na het uitbrengen van het rapport van [naam 2] , hun (verschillende) visies gegeven op de medische gevolgen voor [verzoekster] van de ongevallen op 29 juni 2010 en 25 augustus 2011.
2. Verzoekster verzoekt – samengevat – dat de kantonrechter, uitvoerbaar bij voorraad:
1. zal bepalen dat verweersters tegenover verzoekster zijn gebonden aan het expertiserapport van de neuroloog [naam 2] d.d. 7 april 2016 (hierna: het rapport);
2. de kosten van de procedure worden begroot op een bedrag van € 6.584,36 en dat verweersters gezamenlijk, dan wel ieder voor zich, worden veroordeeld tot betaling van deze kosten aan [verzoekster] , vermeerderd met het griffierecht.
3. Verweersters hebben verweer gevoerd dat strekt tot afwijzing van het verzoek onder 1.
4. Op de standpunten zal bij de beoordeling verder worden ingegaan.
5. De vraag over de gebondenheid van partijen aan de inhoud van het rapport als uitgangspunt in het schaderegelingstraject houdt partijen verdeeld en blokkeert daarmee de verdere afwikkeling van de schade. Een oordeel daarover kan dus een bijdrage leveren aan het vlot trekken van de onderhandelingen die uiteindelijk zouden kunnen leiden tot een vaststellingsovereenkomst. Het verzoek is daarom geschikt voor behandeling als deelgeschil in de zin van artikel 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Voor zover het verweer hiertegen is gericht, faalt het.
6. Als uitgangspunt geldt dat partijen in beginsel gebonden zijn aan een deskundigenbericht dat op hun gezamenlijk verzoek is uitgebracht, tenzij er zwaarwegende en steekhoudende bezwaren bestaan tegen dit bericht. Hiervan is onder meer sprake wanneer het deskundigenbericht niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen van onpartijdigheid, consistentie, inzichtelijkheid en logica.
7. Verweersters zijn van mening dat zij niet gebonden zijn aan het rapport, omdat hiertegen zwaarwegende en steekhoudende bezwaren bestaan. Deze bezwaren zijn volgens verweersters gelegen in 1) een gebrekkige totstandkoming van de rapportage, 2) het gebruik door de deskundige van een verouderde editie van de AMA-guides, en 3) het niet toetsbaar en consistent zijn van de rapportage.
8. De kantonrechter ziet aanleiding om de bezwaren, aangevoerd sub 2) en 3) eerst te bespreken.
Verouderde AMA-guides/ het niet toetsbaar en consistent zijn van de rapportage
9. Als niet betwist staat vast dat [naam 2] bij het antwoord op de vraag naar de mate van functieverlies als ongevalsgevolg, uitgedrukt in een percentage volgens de richtlijnen van de American Medical Association (AMA-guides) gebruik heeft gemaakt van een verouderde editie (5e editie in plaats van de sinds 1 januari 2011 geldende 6e editie). Ook hebben verweersters erover geklaagd dat onduidelijk is waarom [naam 2] enerzijds - volgens verweersters terecht - op basis van de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie (NVN) komt op 0% BIGP, en volgens de AMA-guides op 1% BIGP.
10. Anders dan verzoekster heeft betoogd acht de kantonrechter het bezwaar omtrent de veroudering van de gebruikte AMA-guides niet tardief. Het lag op de weg van verzoekster om bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het verzoek helderheid te verschaffen over de vraag of in het rapport sprake is van een verschrijving, zoals zij heeft bepleit, dan wel dat de geldende editie (niet) leidt tot een ander oordeel dan reeds in het rapport gegeven. Dit heeft verzoekster niet gedaan.
11. Een en ander klemt te meer nu [naam 2] in het rapport niet heeft onderbouwd hoe hij komt tot 1% BIGP. Onbestreden hebben verweersters toegelicht dat uit de AMA-guides 6e editie blijkt dat de BIGP bij pijnklachten mag worden vastgesteld tussen 0% en 3%. Bij “none” pijngerelateerde beperking is de BIGP 0%, bij een “mild” pijngerelateerde beperking is de BIGP eveneens 0%, bij een “moderate” pijngerelateerde beperking is de BIGP 1%, bij een “severe” pijngerelateerde beperking is de BIGP 2%, bij een “extreme” pijngerelateerde beperking is de BIGP 3%. Bij de beoordeling moet de deskundige tevens beoordelen hoe consistent de klachten zijn en hoe betrouwbaar de onderzochte persoon, aldus nog steeds verweersters.
12. [naam 2] heeft bij de beantwoording van de onderhavige vraag (sub g Situatie met ongeval) gerelateerd dat bij [verzoekster] sprake is van een
chronisch pijnsyndroom. Bij de beantwoording van vraag sub c) heeft [naam 2] gerapporteerd dat hij bij onderzoek
geenaanwijzingen vindt voor een
complex regionaal pijnsyndroom, en dat hij ook op basis van de anamnese daarvoor geen harde argumenten vindt.
13. Gelet op het voorgaande acht de kantonrechter het oordeel van [naam 2] dat bij [verzoekster] sprake is van en chronisch pijnsyndroom en de daaraan verbonden gevolgtrekking van 1% BIGP onvoldoende inzichtelijk en - bij gebreke van een onderbouwing toegesneden op het toegepaste percentage - onvoldoende toetsbaar. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [naam 2] in zijn brief van 18 augustus 2016 onderschrijft dat er inconsistenties zijn in het klachtenpatroon van verzoekster. In het rapport is onvoldoende kenbaar of, en hoe [naam 2] die inconsistenties heeft betrokken bij het antwoord op de betreffende vraag sub g). Tevens is onvoldoende inzichtelijk als gevolg waarvan de invaliditeit optreedt.
Gebrekkige totstandkoming
14. Dit bezwaar klacht houdt naar de kern genomen in dat verweersters onvoldoende objectieve mogelijkheden hebben gekregen om op het rapport te reageren en dat [naam 2] onvoldoende zorgvuldig heeft gereageerd op de vragen en opmerkingen die verweersters aan hem hebben voorgelegd.
15. De kantonrechter stelt vast dat, ondanks het daartoe strekkende verzoek van partijen in de brief van 18 november 2015, [naam 2] het rapport niet eerst in concept aan partijen heeft toegestuurd. Feitelijk zijn partijen wel in de gelegenheid geweest om hun commentaar
- naderhand - op het rapport te geven. Verzoekster had geen opmerkingen op het rapport. Verweersters hebben hun vragen over het rapport bij brief van 26 juli 2016 aan [naam 2] gesteld. [naam 2] heeft daarop bij brief van 18 augustus 2016 geantwoord. Dat verweersters geen mogelijkheid hebben gehad op het rapport te reageren wordt dan ook niet gevolgd.
16. De kantonrechter stelt voorts vast dat [naam 2] , ondanks het daartoe strekkende verzoek van partijen in de brief van 18 november 2015, de door verweersters gestelde vragen naar aanleiding van het rapport en zijn antwoorden daarop niet in het rapport heeft verwerkt. Er is geen sprake geweest van een concept rapportage die heeft geresulteerd in een definitieve rapportage, zoals door partijen is verzocht. Het rapport is het (definitieve) rapport.
17. Uit het niet verwerken van de vragen van verweersters en de antwoorden daarop kan worden afgeleid dat [naam 2] hierin geen aanleiding heeft gezien om het rapport aan te passen. [naam 2] heeft over zijn beweegredenen voor het niet (op enigerlei wijze) verwerken van zijn brief van 18 augustus 2016 in het rapport echter niets opgemerkt. Verweersters hebben erop gewezen dat [naam 2] blijkens zijn antwoorden ook vindt dat er onduidelijkheden bestaan. Volgens verweersters had dit tot aanpassing van het rapport moeten leiden dan wel nader onderzoek naar die onduidelijkheden. Voor de gestelde onduidelijkheden hebben verweersters verwezen naar de brief van [naam 2] van 18 augustus 2016. Zoals hiervoor in rov. 13 is overwogen leidt deze brief inderdaad tot onduidelijkheid over het antwoord van [naam 2] op vraag sub g) in het rapport.
18. Het niet verwerken van de brief van 18 augustus 2016 roept dus vragen op die niet in het rapport worden beantwoord. Immers, in het rapport is niet kenbaar dat nadere vragen zijn gesteld over de vaststelling dat bij verzoekster sprake is van 1% BIGP. Evenmin is kenbaar waarom [naam 2] oordeelt dat zijn antwoord op die vragen niet leidt tot aanpassing van het rapport. In zoverre zijn de bezwaren tegen de totstandkoming van het rapport ook zwaarwegend en steekhoudend.
19. Concluderend is de kantonrechter van oordeel dat het rapport niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen van consistentie, inzichtelijkheid en logica, zodat verweersters hieraan niet gebonden kunnen worden. Dit betekent dat het verzoek onder 1 zal worden afgewezen.
Kosten van het deelgeschil
20. Op grond van artikel 1019aa Rv dient in beginsel begroting plaats te vinden van de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het laatste niet aan de orde is.
21. Het door mr. Loman gehanteerde uurtarief bedraagt € 248,- exclusief 6% kantoorkosten en BTW. In aanmerking nemend dat mr. Loman een gespecialiseerd letselschadeadvocaat is, komt de rechtbank dit uurtarief redelijk voor en verweersters hebben heeft de redelijkheid daarvan ook niet bestreden. Verweersters hebben over het door mr. Loman begrote en gespecificeerde aantal van 20,7 uren geen opmerkingen gemaakt. Dit aantal komt de kantonrechter niet onredelijk voor. Het gevorderde bedrag ad € 6.584,36 inclusief BTW en kantoorkosten zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met het griffierecht.
I. wijst het verzoek onder 1 af;
II. begroot de kosten van de procedure op een bedrag van € 6.584,36 inclusief BTW;
III. veroordeelt verweersters hoofdelijk tot betaling aan verzoekster van voornoemd bedrag aan kosten, vermeerderd met het griffierecht ad € 78,-;
IV. veroordeelt verweersters tot betaling van een bedrag van € 50,- aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en verweersters niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan de beschikking hebben voldaan, een en ander voor zover van toepassing, inclusief btw;
V. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven op 8 mei 2018 door mr. F.J. Lourens, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare zitting, in tegenwoordigheid van de griffier.