ECLI:NL:RBAMS:2018:4406

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2018
Publicatiedatum
22 juni 2018
Zaaknummer
13/994004-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van de kapitein bij overtreding van de Mijnbouwwet na aanvaring met een booreiland

In deze zaak, behandeld door de economische politierechter van de Rechtbank Amsterdam, is de kapitein van een tanker veroordeeld voor het overtreden van artikel 43 van de Mijnbouwwet. De zaak betreft een aanvaring van de tanker met een onbemand booreiland op 31 december 2017. De kapitein en de eerste stuurman waren op dat moment aan boord van het schip, maar de kapitein bevond zich in zijn hut en had niet de zorg betracht die van hem verwacht kon worden. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van de tenlastelegging, terwijl de verdediging aanvoerde dat de kapitein niet als pleger kon worden aangemerkt, omdat hij het schip niet voerde in de zin van de Scheepvaartverkeerswet. De rechter verwierp dit verweer en oordeelde dat de kapitein, als gezagvoerder van het schip, verantwoordelijk was voor de handelingen van de bemanning en de veiligheid van het schip. De rechter concludeerde dat er geen opzet was, maar dat er wel sprake was van functioneel daderschap. De kapitein werd veroordeeld tot een geldboete van €4.100,- en een voorwaardelijk beroepsverbod voor zes maanden. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van kapiteins in de scheepvaart en de noodzaak om de veiligheid te waarborgen, vooral in de nabijheid van mijnbouwinstallaties.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/994004-18
Datum uitspraak: 4 mei 2018
Verkort vonnis van de economische politierechter, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1963,
wonende op het adres [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 april 2018.
De economische politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Klein Egelink, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.B.G.T. von Bóné, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 31 december 2017, in elk geval in december 2017, op de Noordzee, als kapitein van een tankschip genaamd [naam tankschip] , met dat schip heeft gevaren en toen zich, al dan niet opzettelijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, zonder ontheffing van Onze Minister (van Economische zaken) heeft bevonden dan wel enig voorwerp heeft gehad en/of heeft doen hebben, binnen een krachtens artikel 43 eerste lid van de Mijnbouwwet vastgestelde veiligheidszone rond een mijnbouwinstallatie, genaamd
[mijnbouwinstallatie] , (staande in of nabij positie 52 52' 57,47 noorderbreedte 004 19' 13,04 oosterlengte) anders dan ten behoeve van het op grond van een vergunning opsporen of winnen van delfstoffen, aardwarmte of het opslaan van stoffen, immers bevond(en) hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich toen aldaar op een afstand van ongeveer 0 meter, in elk geval binnen genoemde veiligheidszone van genoemde mijnbouwinstallatie en/of is/zijn hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) met dat schip tegen die mijnbouwinstallatie aangevaren, in elk geval heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) dat schip binnen genoemde veiligheidszone gehad en/of doen hebben.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de raadsman een pleitnota overhandigd, die aan dit verkorte vonnis wordt gehecht.
Kort samengevat komt het er op neer dat verdachte ten tijde van de overtreding de [naam tankschip] niet heeft gevoerd in de zin van de Scheepvaartverkeerswet, en dat verdachte daarom dient te worden vrijgesproken. Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat verdachte zich niet als kapitein in de veiligheidszone rond het boorplatform heeft bevonden, en dat verdachte daarom dient te worden vrijgesproken. Voor zover verdachte wel kan worden gezien als pleger dan is er volgens de raadsman geen sprake van opzet. Nu er volgens de raadsman geen sprake is van bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte kan medeplegen niet worden bewezen.
3.3.
Het oordeel van de economische politierechter.
Vooropgesteld wordt dat de [naam tankschip] daadwerkelijk de veiligheidszone is binnen gevaren zonder dat daartoe een vergunning was verleend. Op het moment daarvan had de medeverdachte dienst als stuurman en was de kapitein in zijn hut. De kapitein was belast met het gezag over het schip en is, zoals hij ook zelf verklaarde, verantwoordelijk voor alles, waaronder de bemanning en de veiligheid.
Het verweer van de raadsman dat de kapitein, op grond van de Scheepvaartverkeerswet, niet kan worden aangemerkt als degene die het schip voer wordt verworpen. Verdachte wordt immers niet verweten dat hij een van de artikelen uit de Scheepvaartverkeerswet heeft overtreden. Verdachte wordt verweten dat hij als pleger dan wel als medepleger artikel 43 van de Mijnbouwwet heeft overtreden. De Scheepvaartverkeerswet is de basis van alle verkeersregels voor de scheepvaart en daarin staan algemene regels voor het veilige en vlotte verloop van het scheepvaartverkeer. Deze regels zijn verder uitgewerkt in scheepvaartreglementen. Nu verdachte wordt verweten de Mijnbouwwet te hebben overtreden en niet de Scheepvaartverkeerswet dan wel een van de scheepvaartreglementen treft de verwijzing naar deze Scheepvaartverkeerswet dan ook geen doel en behoeft geen nadere bespreking.
Het verweer van de raadsman dat verdachte zich niet als kapitein in de veiligheidszone rond het boorplatform heeft bevonden wordt eveneens verworpen.
De kapitein is belast met het gezag over een zeeschip. Dit geldt ook wanneer de feitelijke navigatie van het schip door een ander plaatsvindt en de kapitein aan het rusten is in zijn cabine. Verdachte vervulde ten tijde van de overtreding de functie van kapitein en heeft zich daarom als kapitein in de veiligheidszone rond het boorplatform bevonden.
De economische politierechter is van oordeel dat in dit geval sprake is van functioneel daderschap [1] van verdachte. Verdachte had als kapitein immers zeggenschap over de handelingen van de eerste stuurman en heeft als gezagvoerder niet de zorg betracht die in redelijkheid van hem kon worden gevergd om de overtreding te voorkomen. De economische politierechter overweegt hiertoe dat verdachte, toen hij ongeveer vijfentwintig minuten voor de aanvaring met het boorplatform op de brug kwam en daar alleen de eerste stuurman zag, niet heeft gevraagd waar de verplichte tweede aanwezige (matroos) op de brug zich bevond. Daarnaast is hem niet opgevallen of heeft hij toegestaan dat het auditieve alarm dat waarschuwt wanneer het schip van het vaarplan afwijkt, voor langere tijd was uitgeschakeld. Ook heeft hij onvoldoende toezicht gehouden op het naleven van het afgesproken vaarplan.
Met de raadsman en anders dan de officier van justitie is de economische politierechter van oordeel dat het opzet van verdachte op het strafbare feit niet is bewezen. Uit het dossier blijkt dat het strafbare feit is begaan als gevolg van een aantal menselijke fouten. Tot aan het moment van de aanvaring met het boorplatform was verdachte zich op geen enkele manier bewust van de daad die aan het strafbare feit ten grondslag ligt, namelijk het varen binnen de veiligheidszone rond een boorplatform. Opzet van verdachte op het strafbare feit kan dan ook niet worden bewezen.
Met de raadsman en anders dan de officier van justitie is de economische politierechter van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte het strafbare feit tezamen en in vereniging met de eerste stuurman heeft gepleegd. Uit het dossier volgt niet dat verdachte wat betreft het tenlastegelegde zo nauw en bewust met de eerste stuurman heeft samengewerkt dat sprake is van het medeplegen van de overtreding.
3.3.1
Bewezenverklaring
De economische politierechter acht bewezen dat verdachte
op 31 december 2017 op de Noordzee, als kapitein van een tankschip genaamd [naam tankschip] , met dat schip heeft gevaren en toen zich zonder ontheffing van Onze Minister van Economische zaken heeft bevonden binnen een krachtens artikel 43 eerste lid van de Mijnbouwwet vastgestelde veiligheidszone rond een mijnbouwinstallatie, genaamd [mijnbouwinstallatie] , (staande in of nabij positie 52˚52'57,47 noorderbreedte en 04˚19'13,04 oosterlengte) anders dan ten behoeve van het op grond van een vergunning opsporen of winnen van delfstoffen, aardwarmte of het opslaan van stoffen, immers is hij, verdachte, met dat schip tegen die mijnbouwinstallatie aangevaren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

4.Het bewijs

De economische politierechter grondt zijn beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die, indien er hoger beroep wordt ingesteld, in een aparte bijlage zullen worden aangegeven.

5.De strafbaarheid van het feit en van verdachte

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot:
  • een geldboete van € 4.100,-, subsidiair 51 dagen vervangende hechtenis
  • voorwaardelijke ontzetting uit de uitoefening van de functie van stuurman of hoger in rang in de scheepvaart, voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De economische politierechter heeft ten aanzien van de strafoplegging verder het navolgende overwogen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van het voorschrift zich niet binnen de veiligheidszone van 500 meter van een mijnbouwinstallatie te bevinden. Daarmee heeft hij regelgeving overtreden die tot doel heeft gevaarlijke situaties bij deze mijnbouwinstallaties te voorkomen. De gepleegde overtreding heeft ook geleid tot zo’n gevaarlijke situatie, doordat verdachte met het schip tegen deze mijnbouwinstallatie is aangevaren. De economische politierechter rekent dit verdachte zwaar aan, te meer nu hij deze overtreding heeft gepleegd met een met gevaarlijke en brandbare stoffen geladen tanker. Een forse geldboete is daarom op zijn plaats.
Gelet op de gevolgen die het tenlastegelegde reeds voor verdachte heeft gehad en aangezien verdachte van het opzettelijk begaan van de overtreding zal worden vrijgesproken, ziet de economische politierechter aanleiding om een lagere geldboete op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Een beroepsverbod, ook in voorwaardelijke zin, acht de economische politierechter niet passend.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de volgende artikelen:
2, 43 Mijnbouwwet
1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten
23, 24c van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissingen

De economische politierechter komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissingen.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.3.1. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 43 van de Mijnbouwwet.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
geldboetevan
€ 3.000,- (drieduizend euro).
Als verdachte niet betaalt en verhaal niet mogelijk is, zal de boete worden vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, economische politierechter,
in tegenwoordigheid van A. van der Zwan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 mei 2018.

Voetnoten

1.Dat betekent dat de gedraging van de onmiddellijke dader kan worden toegerekend aan de middellijke dader als de onmiddellijke dader voor de middellijke dader werkzaam was, de gedraging paste in zijn normale werkzaamheden, de gedraging de middellijke dader dienstig was of voldaan is aan de IJzerdraadcriteria: vermogen te beschikken en (plegen te) aanvaarden. Aan die criteria is bovendien een moderne formulering gegeven: onder aanvaarden wordt ‘mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging’. Zie voor een voorbeeld Hof ’s-Hertogenbosch 4 mei 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ4552 [website]