ECLI:NL:RBAMS:2018:4405

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2018
Publicatiedatum
22 juni 2018
Zaaknummer
13/994003-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van kapitein en eerste stuurman voor overtreding van de Mijnbouwwet na aanvaring met booreiland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 mei 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de eerste stuurman van een tanker, die op 31 december 2017 op de Noordzee zonder ontheffing binnen de veiligheidszone van een mijnbouwinstallatie heeft gevaren en daarbij tegen het booreiland is aangevaren. De economische politierechter heeft vastgesteld dat het opzet van de verdachte niet bewezen kon worden, aangezien het strafbare feit het gevolg was van menselijke fouten en de verdachte zich niet bewust was van het varen binnen de veiligheidszone. De rechter oordeelde ook dat er geen bewijs was voor medeplegen van het strafbare feit met de kapitein van het schip. De verdachte werd wel schuldig bevonden aan de overtreding van artikel 43 van de Mijnbouwwet, maar de rechter legde een lagere geldboete op dan door de officier van justitie was gevorderd, rekening houdend met de negatieve gevolgen die de overtreding al voor de verdachte had gehad. De uiteindelijke straf bestond uit een geldboete van € 4.100,- of 51 dagen vervangende hechtenis, met daarnaast een voorwaardelijke ontzetting uit de functie van stuurman voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaar.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/994003-18
Datum uitspraak: 4 mei 2018
Verkort vonnis van de economische politierechter, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1983,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 april 2018.
De economische politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Klein Egelink, en van wat de raadsman van verdachte, mr. A.B.G.T. von Bóné, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 31 december 2017, in elk geval in december 2017, op de Noordzee, als (1e) stuurman van een tankschip genaamd [naam tankschip] , met dat schip heeft gevaren en toen zich, al dan niet opzettelijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, zonder ontheffing van Onze Minister (van Economische zaken) heeft bevonden dan wel enig voorwerp heeft gehad en/of heeft doen hebben, binnen een krachtens artikel 43
eerste lid van de Mijnbouwwet vastgestelde veiligheidszone rond een mijnbouwinstallatie, genaamd [mijnbouwinstallatie], (staande in of nabij positie 52 52' 57,47 noorderbreedte 004 19' 13,04 oosterlengte) anders dan ten behoeve van het op grond van een vergunning opsporen of winnen van delfstoffen, aardwarmte of het opslaan van stoffen, immers bevond(en) hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich toen aldaar op een afstand van ongeveer 0 meter, in elk geval binnen genoemde veiligheidszone van genoemde mijnbouwinstallatie en/of is/zijn hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) met dat schip tegen die mijnbouwinstallatie aangevaren, in elk geval heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) dat schip binnen genoemde veiligheidszone gehad en/of doen hebben.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde opzet op het strafbare feit en van het tezamen en in vereniging plegen van het strafbare feit. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de raadsman een pleitnota overhandigd, die aan dit verkorte vonnis wordt gehecht.
3.3.
Het oordeel van de economische politierechter.
3.3.1.
Opzet
Met de raadsman en anders dan de officier van justitie is de economische politierechter van oordeel dat het opzet van verdachte op het strafbare feit niet is bewezen. Uit het dossier blijkt dat het strafbare feit is begaan als gevolg van een aantal menselijke fouten. Tot aan het moment van de aanvaring met het boorplatform was verdachte zich op geen enkele manier bewust van de daad die aan het strafbare feit ten grondslag ligt, namelijk het varen binnen de veiligheidszone rond een boorplatform. Opzet van verdachte op het strafbare feit kan dan ook niet worden bewezen.
3.3.2.
Medeplegen
Met de raadsman en anders dan de officier van justitie is de economische politierechter van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte het strafbare feit tezamen en in vereniging met de kapitein heeft gepleegd. Uit het dossier volgt niet dat verdachte wat betreft het tenlastegelegde zo nauw en bewust met de kapitein heeft samengewerkt dat sprake is van het medeplegen van de overtreding.
3.3.2
Bewezenverklaring
De economische politierechter acht bewezen dat verdachte
op 31 december 2017 op de Noordzee, als 1e stuurman van een tankschip genaamd [naam tankschip] , met dat schip heeft gevaren en toen zich zonder ontheffing van Onze Minister van Economische zaken heeft bevonden binnen een krachtens artikel 43 eerste lid van de Mijnbouwwet vastgestelde veiligheidszone rond een mijnbouwinstallatie, genaamd [mijnbouwinstallatie], (staande in of nabij positie 52˚52'57,47 noorderbreedte en 04˚19'13,04 oosterlengte) anders dan ten behoeve van het op grond van een vergunning opsporen of winnen van delfstoffen, aardwarmte of het opslaan van stoffen, immers is hij, verdachte, met dat schip tegen die mijnbouwinstallatie aangevaren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

4.Het bewijs

De economische politierechter grondt zijn beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die, indien er hoger beroep wordt ingesteld, in een aparte bijlage zullen worden aangegeven.

5.De strafbaarheid van het feit en van verdachte

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot:
  • een geldboete van € 4.100,-, subsidiair 51 dagen vervangende hechtenis
  • voorwaardelijke ontzetting uit de uitoefening van de functie van stuurman of hoger in rang in de scheepvaart, voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De economische politierechter heeft ten aanzien van de strafoplegging verder het navolgende overwogen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van het voorschrift zich niet binnen de veiligheidszone van 500 meter van een mijnbouwinstallatie te bevinden. Daarmee heeft hij regelgeving overtreden die tot doel heeft gevaarlijke situaties bij deze mijnbouwinstallaties te voorkomen. De gepleegde overtreding heeft ook geleid tot zo’n gevaarlijke situatie, doordat verdachte met het schip tegen deze mijnbouwinstallatie is aangevaren. De economische politierechter rekent dit verdachte zwaar aan, te meer nu hij deze overtreding heeft gepleegd met een met gevaarlijke en brandbare stoffen geladen tanker. Een forse geldboete is daarom op zijn plaats.
Gelet op de negatieve gevolgen die het tenlastegelegde reeds voor verdachte heeft gehad en omdat verdachte van het opzettelijk begaan van de overtreding zal worden vrijgesproken, ziet de economische politierechter aanleiding om een lagere geldboete op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Een beroepsverbod, ook in voorwaardelijke zin, acht de economische politierechter niet passend.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de volgende artikelen:
2, 43 Mijnbouwwet
1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten
23, 24c van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissingen

De economische politierechter komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissingen.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.3.2. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van het voorschrift, gesteld bij artikel 43 van de Mijnbouwwet.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
geldboetevan
€ 3.000,- (drieduizend euro).
Als verdachte niet betaalt en verhaal niet mogelijk is, zal de boete worden vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, economische politierechter,
in tegenwoordigheid van A. van der Zwan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 mei 2018.