ECLI:NL:RBAMS:2018:4398

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2018
Publicatiedatum
22 juni 2018
Zaaknummer
C/13/639739 / HA RK 17-363
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen rekening en verantwoording van stichting na ontbinding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 juni 2018 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de rechtspersoon Center for Research on Dutch Jewry (CRDJ) tegen de stichting Stichting Afwikkeling Maror-gelden Overheid in Liquidatie (SAMO). CRDJ verzet zich tegen de rekening en verantwoording van SAMO, die op 1 april 2017 ontbonden werd. SAMO had gelden ontvangen van de Nederlandse overheid ter compensatie van tekortkomingen in het rechtsherstel na de Tweede Wereldoorlog. CRDJ stelt dat de rekening en verantwoording in strijd zijn met de statuten van SAMO en dat er vermoedens zijn van fraude met de Maror-gelden. SAMO voert verweer en stelt dat CRDJ geen schuldeiser of gerechtigde is, waardoor zij niet-ontvankelijk zou zijn in haar verzet. De rechtbank oordeelt dat CRDJ inderdaad niet kan worden aangemerkt als schuldeiser of gerechtigde in de zin van het Burgerlijk Wetboek, omdat alleen SCMNL en SCMI gerechtigd zijn tot het batig saldo na vereffening van SAMO. De rechtbank verklaart CRDJ niet-ontvankelijk in haar verzoek en veroordeelt haar in de proceskosten van SAMO, die op € 1.712,- zijn begroot.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/639739 / HA RK 17-363
Beschikking van 21 juni 2018
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
CENTER FOR RESEARCH ON DUTCH JEWRY,
gevestigd te Jeruzalem (Israël),
verzoekster,
advocaat mr. H. Loonstein te Amsterdam,
tegen
de stichting
STICHTING AFWIKKELING MAROR-GELDEN OVERHEID IN LIQ,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster,
advocaat mr. H.J.S.M. Langbroek te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna CRDJ en SAMO worden genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 4 december 2017;
  • het verweerschrift, met bijlagen;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 15 maart 2018 en de daarin genoemde stukken.

2.De feiten

2.1.
CRDJ is een in Israël gevestigde rechtspersoon die ten doel heeft het bevorderen van onderzoek naar de geschiedenis van de Nederlandse Joden, het publiceren en/of doen publiceren van onderzoeksprojecten, het organiseren van congressen en het ontwikkelen van andere activiteiten.
2.2.
SAMO heeft ten doel de gelden te beheren en te verdelen die door de Nederlandse overheid eenmalig ter beschikking zijn gesteld aan, naar de rechtbank begrijpt, de Nederlandse gemeenschap in Israël en de Joodse gemeenschap in Nederland als erkenning van achteraf geconstateerde tekortkomingen in het rechtsherstel na de Tweede Wereldoorlog.
2.3.
SAMO is op 1 april 2017 ontbonden ten gevolge van een besluit van de Minister van Financiën van 14 maart 2017. Op 29 september 2017 heeft SAMO in het kader van de vereffening van haar vermogen een rekening en verantwoording alsmede een plan van verdeling opgesteld. De rekening en verantwoording en het plan van verdeling zijn op 4 oktober 2017 gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel.

3.Het verzoek

3.1.
CRDJ komt met dit verzoekschrift in verzet tegen de rekening en verantwoording en het plan van verdeling (hierna: het verzet) en verzoekt de rechtbank het verzet gegrond te verklaren en verder beslissingen te nemen die de rechtbank in goede justitie juist acht, kosten rechtens.
3.2.
CRDJ legt aan haar verzoek het volgende ten grondslag. De Nederlandse overheid heeft in het kader van rechtsherstel fl 400.000.000,- beschikbaar gesteld als zogenoemde Maror-gelden. Deze gelden zijn verdeeld over het Joods Humanitair Fonds en SAMO. SAMO heeft fl 350.000.000,- ontvangen. Op basis van artikel 3.2 van de statuten van SAMO is het SAMO niet toegestaan gelden voor doelen in Israël uit te keren aan andere organisaties dan Stichting Collectieve Marorgelden Israël (hierna: SCMI). CRDJ is bijna geheel financieel afhankelijk van uitkeringen van SCMI. De rekening en verantwoording van SAMO is in strijd met de statutaire bepalingen, omdat daarin is opgenomen dat er een restantschuld is van € 1.108,- aan Maror Researchers 2 Ltd. Ook eerder gedane uitkeringen aan deze en andere organisaties zijn in strijd met de statutaire en wettelijke bepalingen.
Begin 2005 diende SAMO € 8.096.525,- over te maken aan SCMI. Pas in 2009 heeft SAMO (een deel van) het aan SCMI toekomende bedrag aan haar overgemaakt. Dit betekent dat SCMI een forse renteclaim heeft op SAMO. Er bestaan tot slot gegronde vermoedens en aanwijzingen dat grootschalige fraude is gepleegd met de door de Nederlandse overheid ter beschikking gestelde Maror-gelden.
3.3.
SAMO voert verweer. Zij stelt zich eerst en vooral op het standpunt dat CRDJ gerechtigde noch schuldeiser is, zodat zij niet-ontvankelijk is in haar verzet.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna – voor zover van belang – nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 2:23b lid 5 Burgerlijk Wetboek (BW) kan iedere schuldeiser of gerechtigde binnen twee maanden nadat de rekening en verantwoording en het plan van verdeling zijn neergelegd en de nederlegging overeenkomstig lid 4 is bekendgemaakt, daartegen door een verzoekschrift aan de rechtbank in verzet komen.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is CRDJ niet aan te merken als schuldeiser of gerechtigde in de zin van artikel 2:23b lid 5 BW. Tussen partijen is niet in geschil dat op grond van de statuten van SAMO slechts de Stichting Collectieve Maror-gelden Nederland (hierna: SCMNL) en SCMI gerechtigd zijn tot het batig saldo na vereffening van SAMO. Vaststaat voorts dat SCMNL en SCMI niet in verzet zijn gekomen tegen de rekening en verantwoording en het plan van verdeling. Dat CRDJ, naar zij stelt, bijna volledig financieel afhankelijk is van uitkeringen aan haar van SCMI maakt niet dat zij (als ‘gerechtigde’) in verzet kan komen: door dit gestelde afgeleide belang kan zij niet worden aangemerkt als gerechtigde tot het batig saldo van SAMO. Zoals zijdens SAMO tijdens de mondelinge behandeling terecht is opgemerkt, kan het niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest dat het begrip ‘gerechtigde’ zo ruim zou moeten worden uitgelegd. Indien CRDJ in haar lezing zou worden gevolgd, zou het begrip immers elk onderscheidend vermogen verliezen en zou er geen enkele reden zijn om in het artikel naast ‘gerechtigden’ ook ‘schuldeisers’ te noemen, hetgeen de wetgever wel heeft gedaan.
4.3.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat CRDJ niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar verzoek. Gelet hierop kan al het overige dat partijen naar voren hebben gebracht onbesproken blijven.
4.4.
De rechtbank ziet aanleiding om CRDJ, als verzocht, te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten worden aan de zijde van SAMO tot op heden begroot op € 1.712,- (€ 626,- aan griffierecht en € 1.086,- (2 punten × € 543,-) aan salaris advocaat).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart CRDJ niet-ontvankelijk in haar verzoek,
5.2.
veroordeelt CRDJ in de proceskosten aan de zijde van SAMO tot op heden begroot op € 1.712,-.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Dudok van Heel, rechter, bijgestaan door mr. L.D. Wevers, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2018.