ECLI:NL:RBAMS:2018:4396

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2018
Publicatiedatum
22 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4526
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep gegrond verklaard wegens niet tijdig nemen van besluit en vaststelling van dwangsom

Op 2 augustus 2017 heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, op een verzoek van eiser van 20 december 2016. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak van 27 oktober 2017 het beroep kennelijk gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen acht weken alsnog een besluit te nemen. Op 21 maart 2018 heeft de rechtbank het verzet tegen deze uitspraak gegrond verklaard. Tijdens de zitting op 21 juni 2018 is eiser verschenen, terwijl verweerder niet aanwezig was, maar wel voorafgaand had aangegeven niet te verschijnen. Na het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

De rechtbank constateert dat verweerder inmiddels een besluit heeft genomen op het verzoek van eiser, maar dat er nog geen dwangsom is vastgesteld. Eiser heeft verzocht om de hoogte van de dwangsom vast te stellen, omdat hij zich met het besluit van verweerder kan verenigen, maar nog steeds belang heeft bij de vaststelling van de dwangsom. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder te laat heeft beslist en dat het beroep inzake het niet tijdig beslissen gegrond is. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:55c van de Algemene wet bestuursrecht de hoogte van de dwangsom vastgesteld op € 1.260,-. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 168,- moet vergoeden.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de dwangsom vastgesteld en verweerder opgedragen het griffierecht te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.E. Wijnker, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rijs, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/4526
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Bertels).

Procesverloop

Op 2 augustus 2017 heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op het verzoek van eiser van 20 december 2016 om kennisneming van een aantal gegevens.
Bij uitspraak van 27 oktober 2017 (AMS 17/4526) heeft de rechtbank het beroep kennelijk gegrond verklaard en bepaald dat verweerder binnen acht weken na de datum van verzending van de uitspraak alsnog een besluit moet nemen.
Bij uitspraak van 21 maart 2018 (AMS 17/4526 V) heeft deze rechtbank het verzet tegen voornoemde uitspraak gegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2018. Eiser is verschenen. Verweerder is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Na het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat verweerder inmiddels (bij besluit van 13 september 2017) een besluit heeft genomen op het verzoek van eiser. Ter zitting heeft eiser aangegeven zich met dit besluit te kunnen verenigen, maar het beroep te handhaven gelet op het verzoek de hoogte van de dwangsom ingevolge artikel 8:55c van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vast te stellen.
2. Bij brief van 13 juni 2018 heeft verweerder de rechtbank meegedeeld dat er nog geen dwangsom door verweerder is vastgesteld. Verweerder vraagt de rechtbank de dwangsom vast te stellen op het maximale bedrag van € 1.260,-.
3. Ondanks het feit dat er inmiddels een besluit is genomen door verweerder heeft eiser, gelet op zijn verzoek om vaststelling van de dwangsom, nog steeds belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Vast staat dat verweerder te laat heeft beslist. Het beroep inzake het niet tijdige beslissen op de aanvraag dient daarom gegrond te worden verklaard.
4. Op grond van artikel 8:55c van de Awb stelt de rechtbank desgevraagd de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 van de Awb verbeurde dwangsom vast. Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank stelt vast dat de dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb € 1.260,- bedraagt.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond;
- stelt vast dat verweerder als gevolg van het niet tijdig beslissen een dwangsom heeft verbeurd van in totaal € 1.260,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.E. Wijnker, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rijs, griffier
.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hiervan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.