ECLI:NL:RBAMS:2018:4379

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juni 2018
Publicatiedatum
22 juni 2018
Zaaknummer
AMS 18/3711
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de status van terrasoverkappingen in het kader van het Terrassenbeleid van de gemeente Amsterdam

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 15 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Tripbar Barҫa Amsterdam B.V. en de burgemeester van de gemeente Amsterdam. Het geschil betreft de vraag of een terrasoverkapping, geplaatst door Tripbar Barҫa, kan worden gekwalificeerd als een parasol volgens het Terrassenbeleid van stadsdeel Zuid 2017. De burgemeester had op 25 mei 2018 een last onder dwangsom opgelegd aan Tripbar Barҫa om de overkappingen van het terras te verwijderen, omdat deze niet voldeden aan de voorwaarden van het beleid. Tripbar Barҫa heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 15 juni 2018 heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat de terrasoverkapping, die op vier staanders rust, niet kan worden gekwalificeerd als een parasol. De voorzieningenrechter oordeelde dat de overkapping niet voldoet aan de criteria van een parasol zoals beschreven in het Terrassenbeleid, dat geen definitie van het woord ‘parasol’ geeft. De voorzieningenrechter concludeerde dat de attributen van Tripbar Barҫa niet als verplaatsbaar of licht kunnen worden beschouwd, en dat ze niet voldoen aan de eisen die in het beleid zijn gesteld. Bovendien werd opgemerkt dat de burgemeester terecht had gesteld dat de overkapping als een bouwwerk kan worden gekwalificeerd, wat ook in strijd is met het Terrassenbeleid.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat het bezwaar van Tripbar Barҫa geen redelijke kans van slagen had. De voorzieningenrechter benadrukte dat de bestuursrechter in een eventuele bodemzaak niet aan zijn oordeel gebonden is en dat er geen aanleiding was voor veroordeling van de burgemeester in proceskosten of vergoeding van griffierecht. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/3711
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 juni 2018 in de zaak tussen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Tripbar Barҫa Amsterdam B.V.,te Amsterdam, verzoekster, hierna: Tripbar Barҫa
(gemachtigde: mr. G.L.M. Teeuwen),
en

de burgemeester van de gemeente Amsterdam, verweerder, hierna: de burgemeester

(gemachtigde: mr. C.A.R. Bleijendaal).

Procesverloop

Bij besluit van 25 mei 2018 heeft de burgemeester Tripbar Barҫa onder oplegging van een dwangsom gelast om de overkappingen (hierna: de attributen) op het terras van haar horeca-inrichting op het Maria Heinekenplein te verwijderen en verwijderd te houden (hierna: de last).
Tripbar Barҫa heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2018. Tripbar Barҫa heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [naam ] , directeur. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De voorzieningenrechter heeft in een bijlage de toepasselijke wet- en regelgeving opgenomen. De bijlage hoort bij deze uitspraak.
3. Ter zitting is besproken dat de procedure bij de voorzieningenrechter vooral ziet op de vraag of de attributen op het terras van de horeca-inrichting van Tripbar Barҫa parasols zijn of niet. Indien de attributen geen parasols zijn, dan zijn dit geen toegestane attributen zoals bedoeld in artikel 6 van het Terrassenbeleid stadsdeel Zuid 2017 (hierna: het Terrassenbeleid) en mogen ze niet op het terras worden geplaatst.
4. De last is opgelegd in het kader van de Handhavingsstrategie Horeca en slijterijen (hierna: de Handhavingsstrategie) van de gemeente Amsterdam. De last is in dit verband opgelegd als ‘stap 1’, zoals bedoeld in de Handhavingsstrategie, omdat Tripbar Barҫa naar aanleiding van een eerdere bestuurlijke waarschuwing (zijnde ‘stap 0’) voor dezelfde overtreding de attributen niet van het terras bij haar horeca-instelling heeft gehaald/verwijderd.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de attributen (kort gezegd een stalen frame op vier poten waartussen een canvas/zeilen ‘dak’ kan worden uitgerold) op het terras van de horeca-inrichting van Tripbar Barҫa geen parasols zijn. Dit betekent dat deze niet op het terras mogen worden geplaatst op grond van artikel 6, eerste lid, van het Terrassenbeleid. Tripbar Barҫa heeft in dit verband terecht betoogd dat in het Terrassenbeleid geen definitie van het woord ‘parasol’ is gegeven, maar wel valt uit het beleid op te maken dat de door Tripbar Barҫa geplaatste attributen hier niet onder vallen. Uit artikel 6, eerste lid, van het Terrassenbeleid blijkt dat attributen die wel aanwezig mogen zijn (eenvoudig) verplaatsbaar en/of verwijderbaar moeten zijn en niet te groot moeten zijn. Deze lezing van het artikellid wordt versterkt door het tweede lid van dat artikel. Uit dat artikellid blijkt dat als parasols zo groot zijn dat ze verankerd dienen te worden, er door de uitbater van een inrichting een afzonderlijke vergunning dient te worden aangevraagd. Verder spreekt artikel 6, derde lid, van het Terrassenbeleid over parasols “in (…) uitgeklapte toestand”. Dit laatste kunnen de attributen van Tripbar Barҫa niet. De zonneschermen op die attributen rollen uit middels een elektrisch systeem. Overigens heeft de burgemeester terecht in de last aangegeven dat de attributen op het terras van de horeca-inrichting van Tripbar Barҫa in het normaal spraakgebruik niet een parasol zullen worden genoemd. In de Dikke Van Dale is een parasol omschreven als een licht, draagbaar zonnescherm. Het attribuut van verzoekster is niet licht en ook niet draagbaar. Zoals ter zitting besproken, dient bovendien een professioneel bedrijf ingeschakeld te worden om het attribuut te verwijderen.
6. Zouden overigens de attributen op het terras van de horeca-inrichting van Tripbar Barҫa wel als parasol gekwalificeerd kunnen worden, dan nog zouden deze attributen niet op het terras mogen worden geplaatst. Op grond van artikel 6, derde lid, van het Terrassenbeleid mogen parasols niet zo worden toegepast dat sprake is van een bouwwerk. Het begrip ‘bouwwerk’ is in het Terrassenbeleid niet gedefinieerd. De burgemeester heeft op zitting evenwel gesteld dat hij voor de uitleg van dat begrip aansluiting zoekt bij de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). [1] Anders dan Tripbar Barҫa, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester bij de uitleg van het begrip ‘bouwwerk’ uit het Terrassenbeleid redelijkerwijs aansluiting heeft kunnen zoeken bij de uitleg die daaraan wordt gegeven in de Wabo. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester terecht heeft gesteld dat de attributen van Tripbar Barҫa als bouwwerken kunnen worden gekwalificeerd.
7. Het beroep van Tripbar Barҫa op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Zij heeft aangegeven dat de naastgelegen horeca-inrichting dezelfde of soortgelijke attributen heeft, terwijl tegen die naastgelegen horeca-inrichting niet handhavend wordt opgetreden. De burgemeester heeft op zitting aangegeven dat dit een fout betreft. Een handhavingsverzoek tegen die inrichting is ten onrechte afgewezen. Hij is evenwel, zo heeft de burgemeester terecht op zitting gesteld, niet gehouden een eerder gemaakte fout te herhalen. De burgemeester mag daarom handhavend optreden tegen de door Tripbar Barҫa geplaatste attributen. Daarnaast heeft de burgemeester aangegeven dat hij ook tegen uitbaters van andere inrichtingen handhavend wenst op te treden, indien zij dezelfde attributen op hun terrassen hebben staan.
8. De voorzieningenrechter is, gelet op de eerder uitgesproken overwegingen, van oordeel dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. Bij die stand van zaken ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de door Tripbar Barҫa verzochte voorlopige voorziening te treffen.
9. Ter voorlichting van partijen deelt de voorzieningenrechter mee dat de bestuursrechter in een eventuele bodemzaak niet aan zijn oordeel is gebonden.
10. Voor veroordeling van verweerder in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
11. Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bode, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.J. van der Wal, griffier, op 15 juni 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bijlage (toepasselijke wet- en regelgeving)

Op grond van artikel 6, eerste lid, van het Terrassenbeleid stadsdeel Zuid 2017 (hierna: het Terrassenbeleid) mogen op het terras geen andere attributen aanwezig zijn dan tafels, stoelen, (gevel)banken, parasols, verplaatsbare vlonders, verplaatsbare plantenbakken, zijschotten kleiner of gelijk aan 1,5 meter waarvan minimaal de bovenzijde vanaf 0,90 meter transparant is en energiezuinige terrasverwarming aan de gevel en/of parasol.
Op grond van het tweede lid is het aanbrengen van een anker in de openbare weg voor het verankeren van de parasol toegestaan, mits hiervoor een vergunning op grond van de verordening Werken In de Openbare Ruimte is afgegeven en het anker niet boven de openbare weg uitsteekt.
Op grond van het derde lid mogen parasols in de uitgeklapte toestand de grenzen van een terras niet overschrijden en mogen [ze] niet zo worden toegepast dat er feitelijk sprake is van bebouwing, een bouwwerk of serre in de openbare ruimte.

Voetnoten

1.Welk begrip volgens vaste rechtspraak wordt gedefinieerd als volgt: ‘elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plekke te functioneren.’ Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 januari 2018, met vindplaats ECLI:NL:RVS:2018:223.