ECLI:NL:RBAMS:2018:4343

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juni 2018
Publicatiedatum
21 juni 2018
Zaaknummer
13-684086-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

ISD-maatregel opgelegd aan verdachte voor diefstal en drugsbezit

Op 12 juni 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een fiets en een fietskar, alsook aan het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 20 februari 2018 een lokfiets heeft gestolen in Uithoorn en kort daarna werd aangetroffen met de gestolen fietskar. Bij zijn aanhouding werden ook inbrekersgereedschappen aangetroffen. Op 22 februari 2018 werd bij de verdachte 0,76 gram amfetamine aangetroffen tijdens een fouillering. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar is en legde een ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, zonder aftrek van voorarrest. De rechtbank overwoog dat de verdachte voldoet aan de criteria voor de ISD-maatregel, gezien zijn recidive en het risico op herhaling. De officier van justitie had de ISD-maatregel geëist, terwijl de verdediging pleitte voor een andere strafmaat. De rechtbank besloot dat de ISD-maatregel noodzakelijk was voor de bescherming van de maatschappij en om de recidive van de verdachte te verminderen. De vordering van de benadeelde partij, de Nationale Politie, werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de artikelen 38m, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/684086-18 (Promis)
Datum uitspraak: 12 juni 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1987,
verblijvende op het adres [BRP-adres] te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in het [penitentiaire inrichting] te [plaats 1] .

1. Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 mei 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.H. van der Meij en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. K. Cras naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
diefstal van een fiets, toebehorende aan de politie Amsterdam-Amstelland, op 20 februari 2018 te Uithoorn, subsidiair de heling daarvan;
diefstal van een fietskar, toebehorende aan [persoon] , in de periode van 19 tot en met 20 februari 2018 te Uithoorn, subsidiair de heling daarvan;
het opzettelijk aanwezig hebben van 0,76 gram amfetamine in de periode van 20 tot en met 22 februari 2018 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1. primair, 2. primair en 3. ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij heeft hiertoe de in haar ogen relevante bewijsmiddelen opgesomd.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting ten aanzien van de feiten niets willen verklaren. Zijn raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 20 februari 2018 werd om 04:21 uur een lokfiets weggenomen vanaf het Zijdelwaardplein te Uithoorn. Slechts twaalf minuten later, om 04:33 uur, werd verdachte aangetroffen op de bewuste lokfiets, met daarachter een fietskar, die dezelfde nacht was gestolen vanaf de [flat] te Uithoorn. In de mouw van verdachte werden een nijptang, een kniptang en een schroevendraaier aangetroffen. Uit de track & tracegegevens van de lokfiets is gebleken dat deze binnen voornoemde twaalf minuten twee keer bij de [flat] is geweest en daar ook tweemaal (kort) heeft stilgestaan. Het kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet anders zijn dan dat verdachte eerst de lokfiets en vervolgens de fietskar heeft weggenomen, waarna hij werd aangehouden met beide in zijn bezit. De politie heeft later op de plaats waar de lokfiets werd weggenomen een doorgeknipt kabelslot aangetroffen. Het betrof het Techno-slot waarmee de lokfiets (een paarse damesfiets, merk Sparta) op slot was gezet. Het onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde is in zoverre bewezen.
Op 22 februari 2018 werd verdachte voorgeleid voor de rechter-commissaris en daartoe werd hij onderworpen aan een insluitingsfouillering. Hierbij werd in de sokken van verdachte een zakje met 0,76 gram amfetamine aangetroffen.
Niet kan worden vastgesteld dat verdachte deze drugs eerder dan 22 februari 2018 in zijn bezit had. Hierbij wijst de rechtbank op het feit dat verdachte ten tijde van zijn aanhouding al een onderzoek aan de kleding heeft ondergaan en dat op dat moment geen verdovende middelen zijn aangetroffen. Bovendien is het niet uitgesloten dat verdachte in detentie, op wat voor manier dan ook, de drugs heeft weten te bemachtigen. Hetgeen ter zake bewezen wordt verklaard beperkt zich dan ook tot de datum van 22 februari 2018.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht, op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde:
op 20 februari 2018 te Uithoorn met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (merk Sparta Pick-Up), toebehorende aan de politie Amsterdam-Amstelland, waarbij hij, verdachte, die weg te nemen fiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak op het kabelslot van die fiets;
Ten aanzien van het onder 2. primair ten laste gelegde:
op 20 februari 2018 te Uithoorn met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fietskar, toebehorende aan [persoon] ;
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde:
hij op 22 februari 2018 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 0,76 gram van een materiaal bevattende amfetamine.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten en de strafbaarheid van verdachte

De bewezenverklaarde feiten zijn strafbaar. Ook kan verdachte worden verweten dat hij deze feiten heeft gepleegd.

6.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

6.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte voor de door haar onder 1. primair, 2. primair en 3. bewezen geachte feiten de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar, zonder aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tot oplegging van de ISD-maatregel dient te worden afgewezen, omdat er voldoende contra-indicaties zijn. Zo is verdachte niet eerder tot een voorwaardelijke ISD-maatregel of een forse (on)voorwaardelijke gevangenisstraf veroordeeld. Tevens zal er, kijkend naar de instelling van verdachte met betrekking tot de maatregel, geen gedragsverandering kunnen worden bewerkstelligd en zal er geen sprake kunnen zijn van nazorg, omdat hij geen aanspraak kan maken op enige sociale voorziening. Bovendien kan verdachte niet op de ISD VRIS-afdeling worden geplaatst in Veenhuizen, omdat hij geen onrechtmatige verblijfsstatus heeft, hetgeen kale, intramurale detentie voor de duur van twee jaar tot gevolg zou hebben, hetgeen ook de reclassering onwenselijk acht. Verdachte moet dan ook middels een forse, deels voorwaardelijke, gevangenisstraf worden afgestraft. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat, bij wijze van allerlaatste kans, de ISD-maatregel in voorwaardelijke vorm zou moeten worden opgelegd. Uiterst subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de ISD-maatregel voor een kortere periode dan twee jaar zou moeten worden opgelegd waarbij rekening zou moeten worden gehouden met de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van 4 april 2018, opgemaakt door K. Holterman. Zij heeft dit rapport mondeling ter terechtzitting toegelicht. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Betrokkene is niet in staat gebleken om een zelfvoorzienend, delictvrij bestaan op te bouwen in Nederland. Hij geeft aan geen meerwaarde te zien in een reclasseringstoezicht omdat hij “alles wel alleen af kan”. Hij heeft geen hulpvragen en ziet het reclasseringstoezicht enkel als mogelijkheid om vrij te komen. De reclassering vraagt zich dan ook af of betrokkene zich daadwerkelijk wil conformeren aan voorwaarden. Hij stelt zich bovendien niet begeleidbaar op door geen openheid van zaken te geven en er kan dan ook geen invulling worden gegeven aan een reclasseringstoezicht. Er is een delictpatroon ten aanzien van vermogensdelicten en het recidiverisico is hoog, evenals het risico op onttrekken aan voorwaarden. De reclassering sluit niet uit dat betrokkene op illegale wijze aan zijn geld komt. Voor een regulier ISD-traject komt hij formeel in aanmerking, maar dit kan geen doorgang vinden zodra betrokkene in aanmerking komt voor de extramurale fase. Hij kan immers geen aanspraak maken op sociale voorzieningen. Omdat betrokkene voldoet aan de ISD-criteria, maar ook vreemdeling is, wordt geadviseerd de ISD-maatregel gericht op terugkeer op te leggen. Hiertoe zal betrokkene geplaatst worden in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) en Vreemdeling in Strafrecht (VRIS). De ISD-VRIS heeft als doel re-integratie in het land van herkomst. Er is hulpaanbod beschikbaar op de volgende gebieden:
  • Emotioneel welzijn;
  • Intramurale verslavingszorg;
  • Leefstijltraining;
  • Cognitieve Vaardigheidstraining (CoVa)
  • AA
  • I-Psy
  • Onderwijs
  • Deelname arbeid
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 1 mei 2018 betreffende verdachte blijkt dat hij gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 20 februari 2018 meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf/maatregel, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens voornoemd uittreksel Justitiële Documentatie is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane (soortgelijke) feiten.
De rechtbank vindt, in weerwil van hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd, voldoende aanleiding om aan verdachte de ISD-maatregel op te leggen. Een eerdere veroordeling tot een voorwaardelijke ISD-maatregel of forse (on)voorwaardelijke gevangenisstraf is voor oplegging van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel niet vereist. Ook kan een eventuele gedragsverandering bij verdachte niet op voorhand worden uitgesloten. Verdachte kan immers op een later moment alsnog beslissen om mee te werken aan een behandeling. Verdachte heeft bij de reclassering geen openheid van zaken willen geven, waardoor men weliswaar geen volledig beeld heeft kunnen krijgen van zijn persoonlijke omstandigheden en de mogelijke aanwezige risicofactoren en beschermende factoren, maar toch ziet de reclassering, hetgeen ter terechtzitting door de deskundige is bevestigd, wel degelijk de nodige risico’s ten aanzien van het middelengebruik en het sociale netwerk van verdachte en er zijn aanwijzingen van antisociaal gedrag. De rechtbank vindt het belangrijk dat deze problematiek binnen de ISD-maatregel in kaart wordt gebracht en, indien mogelijk, ook wordt aangepakt door behandeling van verdachte.
Het behoort niet tot de taak van de rechtbank te beslissen waar verdachte de ISD-maatregel dient te ondergaan. Kijkend naar de status van verdachte is het niet waarschijnlijk dat hij, zoals de reclassering adviseert, zal worden geplaatst op de ISD VRIS-afdeling in Veenhuizen. Dit betekent echter niet dat kale detentie voor de duur van twee jaar het gevolg is. Ook binnen een reguliere ISD-afdeling kan verdachte worden behandeld aan de problematiek die bij hem speelt. Nu verdachte geen aanspraak zal kunnen maken op sociale voorzieningen kan de uitvoering van de ISD-maatregel in de extramurale fase problematisch blijken, maar de rechtbank merkt op dat een andere doelstelling van de ISD-maatregel in het geval van verdachte repatriëring naar diens land van herkomst, [land van herkomst] , kan zijn. De rechtbank merkt hierbij op dat de ISD-maatregel kan worden opgeheven als dit daadwerkelijk en onder de juiste omstandigheden kan worden bewerkstelligd. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de officier van justitie dan ook volgen in haar vordering.
Teneinde de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Tussentijdse beoordeling
De rechtbank ziet ten slotte aanleiding om uiterlijk tien maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel te toetsen. Ondanks dat verdachte geen hulpvraag heeft en alles zelf zegt af te kunnen zijn er wel degelijk aanwijzingen voor het bestaan van de nodige problemen op meerdere leefgebieden. Zo heeft de reclassering vermoedens van een (deels) negatief sociaal netwerk, problematisch middelengebruik en zijn er aanwijzingen van antisociaal gedrag. De rechtbank vindt het dan ook van belang dat binnen de ISD deze problematiek in kaart wordt gebracht en dat een behandelplan wordt opgesteld, waarna kan worden beoordeeld of de ISD-maatregel moet worden voortgezet.
Ten aanzien van de benadeelde partij Nationale Politie, Eenheid Amsterdam
De benadeelde partij Nationale Politie, Eenheid Amsterdam vordert € 23,91 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1. primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is betwist. De officier van justitie en de raadsvrouw hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden gematigd, nu de waarde van het verbroken fietsslot niet kan worden vastgesteld.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Ter onderbouwing van de schade is immers een bon bijgevoegd van een AXA-kabelslot, terwijl de bewuste lokfiets is weggenomen door braak op een fietsslot van het merk Techno. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

8.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1. primair bewezenverklaarde:
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Ten aanzien van het onder 2. primair bewezenverklaarde:
Diefstal;
Ten aanzien van het onder 3. bewezenverklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt opde
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen
10 (tien) maandenna aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel de rechtbank zal berichten over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Verklaart niet-ontvankelijkNationale Politie, Eenheid Amsterdam in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Leijten, voorzitter,
mrs. L. Dolfing en W.M. van den Bergh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.P. Terwindt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 juni 2018.