ECLI:NL:RBAMS:2018:432

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2018
Publicatiedatum
31 januari 2018
Zaaknummer
13/684197-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling na huiselijk geweld

Op 31 januari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 48-jarige man, die werd beschuldigd van huiselijk geweld. De verdachte werd ervan beschuldigd op 22 april 2017 in Amsterdam zijn partner, [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel te hebben toegebracht door haar te slaan. De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte beoordeeld, waarbij onder andere de verklaringen van de aangeefster, haar zoon en de politie zijn meegenomen. De rechtbank oordeelde dat het letsel van de aangeefster, een breukje in de oogkas, niet kon worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar werd hij wel schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling. De rechtbank legde een taakstraf van 60 uur op, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en behandelverplichting. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn PTSS, en de impact van zijn gedrag op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/684197-17
Datum uitspraak: 31 januari 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 januari 2017 waarbij verdachte aanwezig was.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, en van wat zij, verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.M.C. Laumanns, naar voren hebben gebracht.

2.De beschuldiging

Verdachte wordt er – kort gezegd – primair van beschuldigd dat hij op 22 april 2017 in Amsterdam [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (een gebroken oogkas) heeft toegebracht door haar tegen het hoofd en/of gezicht en/of borst te stompen en/of te slaan en/of te trappen en/of te schoppen. Dat is subsidiair in de beschuldiging opgenomen als een poging om haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en meer subsidiair als een mishandeling waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen en/of pijn heeft ondervonden.
De volledige tekst van de beschuldiging is opgenomen in een bijlage die achter dit vonnis is gevoegd.

3.De waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
De politie krijgt op 22 april 2017 een melding om te gaan naar een adres in Amsterdam waar huiselijk geweld zou plaatsvinden. Een buurman heeft de politie gebeld omdat zijn buurjongen, de zoon van aangeefster [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), dit aan hem vroeg. Zijn moeder zou worden geslagen.
Ter plaatse spreekt de politie met [naam zoon] , de tienjarige zoon van [slachtoffer] . Hij heeft gezien dat zijn moeder op het bed werd gesmeten waar ook zijn broertje (een baby) lag en dat zij door verdachte werd geslagen. [slachtoffer] heeft een dik rechteroog en verklaart ook dat verdachte haar meerdere keren met zijn vuist heeft geslagen. In het ziekenhuis blijkt dat zij een breukje in haar rechteroogkas heeft. In de woning ziet de politie bloedvegen op het hoeslaken van het bed en bloedspatten op het dekbed.
De politie spreekt na aankomst ook met verdachte. Hij verklaart dat hij [slachtoffer] inderdaad heeft geslagen, omdat zij ruzie hadden omdat zij dronken was. Op de zitting heeft verdachte daarover verklaard dat hij met de baby op bed was gaan liggen en dat [slachtoffer] toen zijn been vastpakte. Het licht in de slaapkamer was uit. Er ontstond een worsteling waarbij verdachte [slachtoffer] van zich af heeft geduwd. Zij ging weg en kwam terug met een bezem waarmee ze verdachte heeft geslagen. Het licht in de slaapkamer was inmiddels aan en verdachte zag het letsel aan het oog van [slachtoffer] . Hij weet niet precies hoe dit is veroorzaakt.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt de ontkennende verklaringen van verdachte niet aannemelijk. [slachtoffer] geeft aan dat zij meerdere keren is geslagen. De politie heeft in de woning ook met de zoon van [slachtoffer] gesproken die aangeeft dat zijn moeder is geslagen en getrapt. Dit schept een duidelijk beeld. Verdachte heeft bovendien bij aankomst van de politie zelf ook verklaard dat hij [slachtoffer] heeft geslagen. De toedracht die [slachtoffer] schetst, wordt bovendien ook ondersteund door de letselverklaring en de foto’s die van [slachtoffer] zijn gemaakt waarop dit letsel goed te zien is.
Volgens vaste jurisprudentie is een gebroken oogkas geen zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft wel zo hard en vaak geslagen dat de oogkas daadwerkelijk gebroken is. Door zo in het gezicht te slaan – dichtbij het oog – heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat er zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan, zoals schade aan het oog of blijvende gezichtsvermindering. Verdachte heeft voorwaardelijke opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gehad, aldus de officier.
3.3
Het standpunt van de raadsvrouw van verdachte
De raadsvrouw van verdachte is van mening dat [naam zoon] , de tienjarige zoon van [slachtoffer] , geen betrouwbare objectieve getuige is. Hij is familie van [slachtoffer] en van hem kan niet verwacht worden dat hij een verklaring aflegt die niet in het belang van zijn moeder is, omdat hij pas tien jaar oud is. Ook heeft hij door zijn leeftijd en mogelijke emoties het gebeuren niet objectief kunnen verklaren. Zijn verklaring wijkt ook af van de verklaring van [slachtoffer] .
Daarnaast vindt de raadsvrouw dat het opzet op een zware mishandeling dan wel een mishandeling niet uit het dossier blijkt. Verdachte had geen voorwerpen bij de hand waaruit dit bleek en hij heeft nooit de intentie gehad om enig letsel te veroorzaken. Hij handelde uit zelfverdediging, omdat [slachtoffer] hem juist aanviel.
Tot slot kan het letsel van [slachtoffer] niet worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Enkel een summiere letselverklaring die spreekt van een gezwollen oog rechts en een breukje rechts is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 Sr.
Al met al is het bewijs te mager en onvolledig en moet verdachte worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
Vrijspraak van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (het primair ten laste gelegde)
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte – van oordeel dat het opgelopen breukje in de oogkas van [slachtoffer] geen zwaar lichamelijk letsel is in de zin van artikel 82 Sr. Ondanks de letselverklaring van dokter E. Dokter (afdeling chirurgie) van het BovenIJ Ziekenhuis in Amsterdam is niets bekend over de aard van de breuk, of [slachtoffer] medisch behandeld moest worden en zo ja, de aard van dit handelen en het uitzicht op herstel. Kortom, er is onvoldoende bekend over het letsel als zodanig waardoor het niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.
Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (het primair ten laste gelegde).
3.4.2
Veroordeling voor de poging tot zware mishandeling (het subsidiair ten laste gelegde)
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling (het subsidiair ten laste gelegde) en zal uitleggen waarom.
Verdachte heeft onder meer op de zitting verklaard dat het [slachtoffer] is geweest die hem als eerste sloeg en dat hij niet weet waardoor het letsel is ontstaan. De rechtbank gaat niet uit van dit scenario. [slachtoffer] heeft bij aankomst van de politie verklaard dat zij door verdachte meerdere keren in haar gezicht is geslagen. Het geconstateerde breukje in de oogkas en de foto’s van [slachtoffer] waarop te zien is dat zij een dik en gezwollen oog heeft, passen bij dit scenario.
De verklaring van de tienjarige [naam zoon]De rechtbank vindt de op ambtseed door een verbalisant opgemaakte verklaring, waarin de verbalisant zijn gesprek weergeeft met [naam zoon] , de tienjarige zoon van [slachtoffer] , bruikbaar voor het bewijs.
De politie heeft vrijwel direct na aankomst gesproken met [naam zoon] . Hij heeft onder meer verteld dat verdachte zijn moeder meerdere keren heeft geslagen. De rechtbank vindt dit betrouwbaar, met name omdat de politie zo snel na het incident met [naam zoon] heeft gesproken. Het enkele feit dat [naam zoon] tien jaar oud is, betekent niet dat hij deze situatie niet voldoende objectief zou kunnen beoordelen en dat hij niet behoorlijk zou kunnen reproduceren wat hij heeft gezien. Uit de verklaring van [slachtoffer] blijkt bovendien dat [naam zoon] in ieder geval een deel van het incident daadwerkelijk heeft gezien.
Poging tot zware mishandelingDe rechtbank gaat dus, op grond van het bovenstaande, uit van het scenario dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] meerdere keren in haar gezicht heeft geslagen.
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte boos opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Wel vindt de rechtbank dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het is algemeen bekend dat de ogen zeer kwetsbare delen van het gezicht zijn. Het kan dus niet anders dan dat verdachte zich ervan bewust was dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen toen hij haar met zijn vuist meerdere keren in haar gezicht in de buurt van haar ogen stompte. Dit heeft hem er niet van weerhouden te stoppen, waardoor hij die aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel naar de uiterlijke verschijningsvorm heeft aanvaard.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 22 april 2017 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen met kracht in het gezicht van voornoemde [slachtoffer] heeft gestompt.

4.Het bewijs

De rechtbank zal de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring is gebaseerd uitwerken als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld.

5.De strafbaarheid van het feit en van verdachte

5.1
De strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet strafbaar.
5.2
Het beroep op noodweer subsidiair noodweerexces
De raadsvrouw van verdachte heeft een beroep op noodweer, subsidiair noodweerexces gedaan waardoor verdachte niet strafbaar zou zijn en ontslag van alle rechtsvervolging zou moeten volgen.
Door het handelen van [slachtoffer] zou verdachte in een situatie zijn gebracht waarin hij zichzelf en de baby noodzakelijkerwijs moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en tegen het onmiddellijk dreigend gevaar van een zodanige aanranding. [slachtoffer] gaf hem immers de eerste klap en bovendien was verdachte bang dat [slachtoffer] hem weer in zijn hand zou bijten. Dit had ze al eens eerder gedaan toen zij dronken was.
Daarnaast heeft de raadsvrouw bepleit dat bij verdachte sprake was een hevige gemoedsbeweging toen [slachtoffer] terugkwam met de bezem. Verdachte lijdt aan een posttraumatisch stressstoornis (hierna: PTSS) en [slachtoffer] wist hiervan. Ze wist dus ook dat verdachte zich erg bedreigd kan voelen door een dergelijke aanval en dat hij op dat moment weinig gedragskeuzemogelijkheden had. Verdachte was erg bang dat de baby iets zou kunnen overkomen en kon zich niet aan het gevecht onttrekken, omdat hij de baby in zijn armen had en [slachtoffer] aan zijn benen hing (en vervolgens met de bezem kwam).
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer subsidiair noodweerexces en zal uitleggen waarom.
NoodweerEen beroep op noodweer kan slagen als sprake is van een verdediging(swil) tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding die het lijf, de eerbaarheid of een goed betreft welke verdediging noodzakelijk en proportioneel is.
Verdachte heeft een scenario geschetst waarin hij degene is die als eerste door [slachtoffer] wordt aangevallen en waardoor hij zichzelf (en de baby) moest verdedigen. De rechtbank acht dit scenario, gelet op de verklaring van [slachtoffer] , de verklaring van [naam zoon] en het letsel bij [slachtoffer] , niet aannemelijk. Dit betekent dat verdachte het geweld niet heeft gepleegd in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding dan wel tegen onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
NoodweerexcesDe rechtbank is van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat ook het beroep op noodweerexces niet slaagt.
Dit betekent dat verdachte naar het oordeel van de rechtbank strafbaar is.

6.Motivering van de straf

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen. Daarnaast heeft zij gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren. Zij heeft tevens gevorderd de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en een behandelverplichting te koppelen aan die voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals omschreven in het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 11 augustus 2017.
6.2
Het standpunt van de raadsvrouw van verdachte
De raadsvrouw van verdachte heeft primair vrijspraak en subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. Mocht de rechtbank hier niet in meegaan, heeft zij verzocht een voorwaardelijke (werk)straf op te leggen volgens het advies van de reclassering.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal aan verdachte een taakstraf voor de duur van zestig uren opleggen met daarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Aan deze voorwaardelijke gevangenisstraf zal zij de bijzondere voorwaarden koppelen zoals die zijn geformuleerd in het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 11 augustus 2017. De rechtbank zal uitleggen waarom zij deze straf oplegt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] . Hij heeft haar meerdere keren in haar gezicht geslagen waardoor zij een breukje in haar oogkas heeft opgelopen. Dit is een naar feit.
Persoonlijke omstandighedenBij het bepalen van de straf heeft de rechtbank onder meer het Psychologisch Pro Justitia rapport van 11 augustus 2017 bestudeerd dat is opgemaakt door drs. R.S. Turk (GZ-psycholoog). Hieruit volgt onder meer dat verdachte lijdt aan PTSS ten gevolge van blootstelling aan een reeks van traumatische gebeurtenissen in Uganda, eerst als kind, later als volwassene. Door zijn PTSS kan het zo zijn dat verdachte sneller dan anderen woedend, ontremd en impulsief kan reageren. Verdachte moet daarom als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd. Ook is de kans op nieuw grensoverschrijdend gedrag verhoogd. Het rapport stelt dat verdachte moet worden behandeld om dit recidiverisico te verlagen.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het rapport van Reclassering Nederland van 11 augustus 2017, opgemaakt door C. Lanzilli. De reclassering heeft geadviseerd om een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en een behandelverplichting. Uit het rapport volgt onder meer dat de reclassering het zorgelijk vindt dat er oogletsel bij [slachtoffer] is vastgesteld en dat er twee minderjarige kinderen in de woning aanwezig waren. De indruk is dat er geen instanties actief zijn in het gezin van verdachte. Positief is dat verdachte en [slachtoffer] niet meer samenwonen.
De strafDe rechtbank neemt mee dat de LOVS-oriëntatiepunten in geval van een zware mishandeling een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden voorschrijven, maar dat het in deze zaak om een poging tot zware mishandeling gaat. Wat betreft de strafmodaliteit heeft Reclassering Nederland een werkstraf geadviseerd. De rechtbank zal dit advies volgen en aan verdachte een taakstraf voor de duur van zestig uren opleggen.
Wel vindt de rechtbank het belangrijk dat verdachte een zogenaamde stok achter de deur heeft. Verdachte is, mede door zijn PTSS, nogal onberekenbaar in zijn gedrag en de kans dat het opnieuw fout gaat, is aanwezig. Verdachte heeft immers nog steeds een relatie met [slachtoffer] . De rechtbank zal daarom een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken opleggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door Reclassering Nederland, te weten een meldplicht en een behandelverplichting.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
60 (zestig)uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 (dertig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Veroordeelt verdachte daarnaast tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) weken.
Beveelt dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
Stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
  • zich zo frequent en zo lang bij Reclassering Nederland op het adres [adres 1] moet melden zolang Reclassering Nederland dit noodzakelijk acht;
  • wordt verplicht mee te werken aan een behandeling door De Waag, Stichting Centrum ’40-’45 of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.H.J. Evers, voorzitter,
mrs. L. Voetelink en A.A. Spoel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Spaan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 januari 2018.