ECLI:NL:RBAMS:2018:4246
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Naheffingsaanslag parkeerbelasting en beroep tegen de gemeente Amsterdam
In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 18 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Amsterdamse vrouw en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De vrouw had een naheffingsaanslag van 38,10 euro ontvangen omdat zij op het tijdstip van controle geen parkeergeld had betaald. De heffingsambtenaar had op 21 oktober 2016 de naheffingsaanslag opgelegd, welke door de vrouw werd betwist. In de uitspraak op bezwaar van 17 november 2016 werd het bezwaar van de vrouw ongegrond verklaard, waarna zij beroep instelde. Tijdens de zitting op 26 maart 2018 werd de zaak behandeld, waarbij de vrouw werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en de heffingsambtenaar door mr. H. Oderkerk.
De rechtbank constateerde dat het griffierecht niet was betaald, maar dat de vrouw om vrijstelling had verzocht wegens betalingsonmacht. De rechtbank bevestigde dat de vrouw het griffierecht niet hoefde te betalen. De vrouw voerde aan dat zij wel degelijk parkeerbelasting had betaald via een mobiele parkeerapp, maar dat er een probleem was opgetreden bij het aanmelden voor een bepaalde periode. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht had opgelegd, omdat de kosten van de naheffingsaanslag binnen de wettelijk toegestane grenzen lagen. De rechtbank wees het beroep van de vrouw af, omdat zij verantwoordelijk was voor het tijdig betalen van de parkeerbelasting en een technische storing bij de parkeerapp niet voor rekening van de heffingsambtenaar kwam.
De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en dat het beroep ongegrond was. Er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht toegewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 18 juni 2018, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.