ECLI:NL:RBAMS:2018:4235

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2018
Publicatiedatum
19 juni 2018
Zaaknummer
13/654157-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met een scherp voorwerp in Amsterdam

Op 15 februari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 21 oktober 2017 in Amsterdam, waarbij de verdachte met een stuk glas een grote snijwond toebracht aan het slachtoffer, wat resulteerde in blijvende schade. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren om de vervolging te schorsen. De verdachte heeft niet meegewerkt aan een pro Justitia rapport, wat de beoordeling van zijn toerekeningsvatbaarheid bemoeilijkte. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 30 maanden, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 12 maanden op, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de eerdere veroordelingen van de verdachte in Duitsland. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, inclusief wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een totaalbedrag van € 2.109,88, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van het strafbare feit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/654157-17
Datum uitspraak: 15 februari 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1966,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
wonende op het adres [adres] ,
gedetineerd in [detentieadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 februari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. de Klerk, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C.J.B. Rijser, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 21 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een grote snijwond en/of een litteken in de wang, in elk geval in het gezicht en/of een doof gevoel van de huid rond voornoemd litteken en/of een beschadiging van de huidzenuw, heeft toegebracht, door met dat opzet met een stuk glas, althans een scherp voorwerp, in de linkerwang van voornoemde [slachtoffer]
te steken;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 21 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een stuk glas, althans een scherp voorwerp, in de linkerwang van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen, zoals hierna vermeld. De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 21 oktober 2017 te Amsterdam, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een grote snijwond in het gezicht, heeft toegebracht, door met dat opzet met een stuk glas, in de linkerwang van voornoemde [slachtoffer] te steken.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op het pro Justitia rapport van 20 december 2017 rekening dient te worden gehouden met de omstandigheid dat het gezien de stoornissen van verdachte, waarmee hij ook bekend is, het waarschijnlijk is dat deze invloed hebben gehad op de toerekeningsvatbaarheid.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het pro Justitia rapport niet kan worden vastgesteld dat verdachte niet volledig toerekeningsvatbaar is. Verdachte heeft niet willen meewerken aan de pro Justitia rapportage. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat daardoor geen uitspraak over de toerekeningsvatbaarheid kan worden gedaan.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
De eis van de officier van justitie
Verdachte dient ter zake van het primair bewezen geachte feit te worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest. Nu verdachte niet aan de pro Justitia rapportage heeft meegewerkt, zijn er geen mogelijkheden in het kader van behandeling dan wel begeleiding.
7.2
Het standpunt van de raadsman
Bij de strafmaat moet rekening worden gehouden met de omstandigheid dat de zaak in eerste instantie op een snelrechtzitting zou worden geplaatst. In dat geval was er geen gevangenisstraf van 30 maanden geëist. Tevens moet rekening worden gehouden met het feit dat de Duitse autoriteiten op zoek zijn naar verdachte in verband met een eerdere voorwaardelijke veroordeling die hij moet gaan uitzitten. De Duitse autoriteiten zullen daarom nadat verdachte zijn straf in Nederland heeft uitgezeten om zijn overlevering vragen.
Een behandeling in Nederland zou sowieso niet van de grond zijn komen nu verdachte de Duitse nationaliteit heeft, in Duitsland woont en in Duitsland wordt behandeld.
Gelet op het voorgaande en met inachtneming van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) is een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van voorarrest passend.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van een toevallige passant. Verdachte heeft het slachtoffer zonder enige aanleiding met een stuk glas in zijn gezicht geslagen, waaraan het slachtoffer een ontsierend litteken in zijn gezicht heeft overgehouden. Het slachtoffer heeft ter zitting onder meer verklaard dat hij nog steeds een dof gevoel heeft op de plek van het litteken en dat hij vanwege het litteken moeite heeft met scheren. Het slachtoffer heeft als gevolg van het incident ook enige tijd slecht geslapen.
Verdachte is in Nederland niet eerder voor een strafbaar feit veroordeeld, maar is volgens het Europese strafblad van 26 oktober 2017 meermalen – ook in de afgelopen jaren – voor onder meer geweldsdelicten in Duitsland veroordeeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op het beknopte reclasseringsadvies van 28 december 2017, waarin wordt geadviseerd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Gezien het feit dat verdachte de Duitse nationaliteit heeft en waarschijnlijk spoedig na zijn detentie in Nederland zal terugkeren naar Duitsland, is volgens de reclassering een andere strafafdoening dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet aan de orde.
Zoals hiervoor reeds is overwogen heeft verdachte niet meegewerkt aan het pro Justitia rapport van 20 december 2017, waardoor de rechtbank geen inzicht in de geestesgesteldheid van verdachte heeft gekregen en hiermee bij de strafoplegging geen rekening kan houden.
De rechtbank heeft kennis genomen van de oriëntatiepunten van het LOVS en neemt als uitgangspunt bij het toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) een gevangenisstraf van zeven maanden. Gelet op de hierboven genoemde (strafverzwarende) omstandigheden, te weten de ernst en de gevolgen van het (onverhoedse) geweld en de omstandigheid dat verdachte in Duitsland reeds eerder en meermalen voor geweldsdelicten is veroordeeld, acht de rechtbank – anders dan door de officier van justitie geëist – een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van voorarrest op zijn plaats.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 609,88 aan materiële schadevergoeding en € 1.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
De vordering is ten aanzien van het immateriële schade niet betwist.
Ten aanzien van gevorderde materiële schade voor de jas (€ 145,-) heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat gezien de omstandigheid dat de jas een maand voor het incident is gekocht er een bon dan wel bankafschrift moet kunnen worden overgelegd. De advocaat van de benadeelde partij heeft ter zitting toegelicht dat de benadeelde partij onder bewind staat en contant leefgeld krijgt. Er is daarom geen bankafschrift. De bon heeft hij niet bewaard. De overige gevorderde materiële schade is niet betwist.
De gevorderde schadevergoeding, waaronder de vergoeding van de jas, komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] , toe tot een bedrag van
€ 2.109,88 (eenentwintighonderdnegen euro en achtentachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 oktober 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen de som van € 2.109,88 (eenentwintighonderdnegen euro en achtentachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 oktober 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 31 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.R.P.J. Davids, voorzitter,
mrs. C.M. Degenaar en E.M.M. Gabel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Bouwhuis, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 februari 2018.