7.3Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van een toevallige passant. Verdachte heeft het slachtoffer zonder enige aanleiding met een stuk glas in zijn gezicht geslagen, waaraan het slachtoffer een ontsierend litteken in zijn gezicht heeft overgehouden. Het slachtoffer heeft ter zitting onder meer verklaard dat hij nog steeds een dof gevoel heeft op de plek van het litteken en dat hij vanwege het litteken moeite heeft met scheren. Het slachtoffer heeft als gevolg van het incident ook enige tijd slecht geslapen.
Verdachte is in Nederland niet eerder voor een strafbaar feit veroordeeld, maar is volgens het Europese strafblad van 26 oktober 2017 meermalen – ook in de afgelopen jaren – voor onder meer geweldsdelicten in Duitsland veroordeeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op het beknopte reclasseringsadvies van 28 december 2017, waarin wordt geadviseerd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Gezien het feit dat verdachte de Duitse nationaliteit heeft en waarschijnlijk spoedig na zijn detentie in Nederland zal terugkeren naar Duitsland, is volgens de reclassering een andere strafafdoening dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet aan de orde.
Zoals hiervoor reeds is overwogen heeft verdachte niet meegewerkt aan het pro Justitia rapport van 20 december 2017, waardoor de rechtbank geen inzicht in de geestesgesteldheid van verdachte heeft gekregen en hiermee bij de strafoplegging geen rekening kan houden.
De rechtbank heeft kennis genomen van de oriëntatiepunten van het LOVS en neemt als uitgangspunt bij het toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) een gevangenisstraf van zeven maanden. Gelet op de hierboven genoemde (strafverzwarende) omstandigheden, te weten de ernst en de gevolgen van het (onverhoedse) geweld en de omstandigheid dat verdachte in Duitsland reeds eerder en meermalen voor geweldsdelicten is veroordeeld, acht de rechtbank – anders dan door de officier van justitie geëist – een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van voorarrest op zijn plaats.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 609,88 aan materiële schadevergoeding en € 1.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
De vordering is ten aanzien van het immateriële schade niet betwist.
Ten aanzien van gevorderde materiële schade voor de jas (€ 145,-) heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat gezien de omstandigheid dat de jas een maand voor het incident is gekocht er een bon dan wel bankafschrift moet kunnen worden overgelegd. De advocaat van de benadeelde partij heeft ter zitting toegelicht dat de benadeelde partij onder bewind staat en contant leefgeld krijgt. Er is daarom geen bankafschrift. De bon heeft hij niet bewaard. De overige gevorderde materiële schade is niet betwist.
De gevorderde schadevergoeding, waaronder de vergoeding van de jas, komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.