ECLI:NL:RBAMS:2018:4217

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
18 juni 2018
Zaaknummer
C/13/634618 / HA ZA 17-850
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging van een opdracht door opdrachtnemer en de gevolgen van een plotselinge beëindiging van de overeenkomst

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Amsterdam op 27 juni 2018, gaat het om een geschil tussen Crown Jewels B.V. en Moij B.V. over de opzegging van een opdracht. Crown, een juwelenontwerper, had Moij ingehuurd voor de ontwikkeling van software voor een nieuw product. De samenwerking verliep echter problematisch, wat leidde tot een plotselinge opzegging door Moij. Crown vorderde een verklaring voor recht dat Moij tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat de ontbinding van de overeenkomst rechtsgeldig was. Moij voerde aan dat zij werkzaamheden had verricht en dat haar facturen niet waren voldaan. De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst tussen partijen een overeenkomst van onbepaalde tijd was, waardoor Moij niet gerechtigd was om de overeenkomst op de door haar gekozen wijze te beëindigen. De rechtbank wees de vorderingen van Crown af, omdat er geen gewichtige redenen waren voor de opzegging door Moij. In reconventie werd de vordering van Moij tot betaling van openstaande facturen afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de werkzaamheden door de plotselinge opzegging waardeloos waren geworden. De proceskosten werden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/634618 / HA ZA 17-850
Vonnis van 27 juni 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CROWN JEWELS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J. Veninga te Koog aan de Zaan,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MOIJ B.V.,
gevestigd te Amsterdam-Duivendrecht,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. B.J. Blindenbach te Utrecht.
Partijen zullen hierna Crown en Moij genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 21 februari 2018,
  • de conclusie van antwoord in reconventie,
  • de brief van Crown met een aanvullende productie en
  • het proces-verbaal van comparitie van 14 mei 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Crown handelt tevens onder de naam Insignity en ontwerpt juwelen.
2.2.
Moij houdt zich bezig met ontwikkeling van software. [naam 1] (hierna: [naam 1] ) is medeoprichter en [functie] van Moij.
2.3.
Vanaf medio januari 2016 heeft Moij in opdracht van Crown gewerkt aan de ontwikkeling van software nodig om een nieuw product voor Crown in de markt te zetten dat de mogelijkheid zou bieden aan consumenten om online en interactief juwelen op maat te ontwerpen. Afgesproken is dat de werkzaamheden van Moij op uurbasis (€ 75,- exclusief BTW per uur) verricht werden.
2.4.
Op 6 juni 2016 heeft [naam 1] aan [naam 2] , [functie] van Crown (hierna: [naam 2] ), een planning gezonden voor voortgang van het project. Deze hield onder meer het volgende in:
“(…)
In dit document definiëren wij de eerste versie met als doel tot afronding te komen van de final version.(…)
De intentie van dit plan is sterk gewijzigd, daar we in deze final versie een algeheel gedocumenteerd en voor development ready versie willen hebben afgerond.(…) Na deze periode staat de beta versie (in ontwerp) van de designer en de back office. (…) De gekozen strategie van dit plan is afwijkend aan de voormalige werkwijze. Voorheen was het plan om met een werkend prototypen de vervolgstap te definiëren. Met dit plan werken we volgens een helder gedefinieerd plan, waarin we door middel van de documentatie en de heldere structuur tot de eindfase, de beta versie komen.
2.5.
Op 13 juni 2016 om 13.42 heeft [naam 2] aan [naam 1] een e-mail gestuurd met onder meer de volgende inhoud:

wij zien de ontwikkeling van UI UX vooralsnog te traag verlopen, ik zie ook dat er te veel zaken open blijven staan (…). Ik heb daarbij de beslissing genomen dat het goed is om een second opinion te verkrijgen van een derde die veel ervaring heeft met dergelijke processen (…)
Ik verwacht volgende week met heldere conclusies te kunnen komen, tot die tijd verzoek ik je een pas op de plaats te maken.”
2.6.
Op dezelfde dag om 14.26 heeft [naam 1] een e-mail gezonden aan [naam 2] met onder meer de volgende inhoud:
“(…) Daarin is mijn vertrouwen in hoe alles verliepen afgelopen tijd ook gedaald.
Nu dit aan bijden kanten er niet meer is, of erg is verminderd kan ik ook maar één beslissing nemen. En dat is dat wij ons per direct terug trekken uit het project.”
2.7.
Op 23 juni 2016 zond [naam 1] een e-mail aan [naam 2] met onder meer de volgende inhoud:

Ik blijf bereid om al mijn werkzaamheden op te sturen en indien nodig die te voorzien van de juiste documentatie, om ervoor te zorgen dat op basis daarvan door jullie verder gewerkt kan worden (…)”
2.8.
Op 15 juli 2016 heeft de raadsman van Crown de overeenkomst van opdracht met Moij ontbonden op de grond dat door de eenzijdige beëindiging zij bij de nakoming is tekort geschoten.
2.9.
Ten tijde van de ontbinding had Crown aan Moij reeds facturen voor verrichte werkzaamheden tot een bedrag van € 12.432,75 inclusief BTW voldaan. Moij heeft Crown na de ontbinding nog facturen verzonden voor een bedrag van in totaal € 12.972,74 inclusief BTW terzake van werkzaamheden uitgevoerd in de maanden april, mei en juni 2018.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Crown vordert – samengevat:
3.1.1.
een verklaring voor recht dat Moij tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst tussen Moij en Crown en dat Crown dientengevolge gerechtigd was om de overeenkomst op 15 juli 2016 te ontbinden, welke ontbinding derhalve rechtsgeldig heeft plaats gevonden,
3.1.2.
veroordeling van Moij tot terugbetaling van € 12.432,75, op grond van artikel 6:271 van het burgerlijk wetboek (hierna: BW),
3.1.3.
veroordeling van Moij tot betaling van € 29.075,00 en subsidiair € 21.353,75 op rond van artikel 6:277 BW (het positief contractsbelang),
3.1.4.
veroordeling van Moij tot betaling van € 20.373,00 in het kader van artikel 6:74 BW,
3.1.5.
veroordeling van Moij tot betaling van € 1.393,81 aan buitengerechtelijke incassokosten,
alles vermeerderd met wettelijke (handels)rente en kosten.
3.2.
Crown legt aan haar vordering ten grondslag dat Moij een resultaatsverbintenis is aangegaan tot het opleveren van een naar wens functionerende User Interface (hierna: UI) en een User Experience (hierna: UX). Door de mededeling van Moij dat zij de samenwerking verbrak stond vast dat zij tekort zou schieten in de nakoming van de overeenkomst. Een nadere ingebrekestelling was daarom niet vereist. Door de ontbinding ontstaan ongedaanmakingsverbintenissen, op grond waarvan Moij het reeds door Crown betaalde bedrag van € 12.432,75 moet terugbetalen. Daarnaast moet Moij aan Crown het positief contractsbelang vergoeden op grond van artikel 6: 277 BW. Crown stelt de waarde van het eindproduct dat de overeenkomst bij juiste nakoming had opgeleverd op € 50.000,00 en brengt daarop in mindering de door Moij gemaakte kosten (inclusief een schatting van nog te maken kosten) die voor rekening van Crown zouden komen, zodat zij vergoeding van € 29.075,25 vordert en subsidiair van € 21.353,75 indien facturen waarvan Moij in reconventie vergoeding vordert ook meegerekend worden. Doordat Moij het bijltje erbij neergooide waren de werkzaamheden verricht door het IT team in Roemenië ineens waardeloos. Crown vordert vergoeding van de kosten daarvan tot een bedrag van € 20.373,00 nu zij een direct gevolg zijn van de wanprestatie.
3.3.
Moij voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
Moij vordert samengevat - veroordeling van Crown tot betaling van € 12.972,74, vermeerderd met € 904,73 aan buitengerechtelijke kosten en met rente en kosten.
3.6.
Moij legt aan deze vordering ten grondslag dat zij voor de beëindiging van de overeenkomst werkzaamheden heeft verricht en dat haar facturen met betrekking tot de periode april-juni 2016 niet voldaan zijn, terwijl de gewerkte uren niet zijn betwist.
3.7.
Crown voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
inhoud opdracht
4.1.
Crown legt aan haar vorderingen ten grondslag dat Moij niet gerechtigd was de overeenkomst te beëindigen op de wijze waarop zij dat deed, omdat de overeenkomst voor Moij een resultaatsverbintenis inhield. De overeenkomst strekte tot de ontwikkeling van een UI en UX en hield naar haar aard in dat zij pas eindigde bij afronding van het project. Slechts omdat de omvang van de voor het project benodigde werkzaamheden onduidelijk was, is een uurvergoeding afgesproken. Uit de in 2.4 aangehaalde passages uit het stappenplan blijkt dat partijen zich bewust waren dat de opdracht de bouw van een UI en UX inhield. Aldus nog steeds Crown.
4.2.
Moij voert daartegen aan dat bij de opdrachtverlening geen vastomlijnd product is vastgesteld. Moij heeft zich er slechts toe verbonden om gedurende twee dagen in de week op het kantoor van Crown haar bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van onder meer de ring designer en de website. Vanwege de open opdracht was geen vaste prijs afgesproken.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 7:408, lid 2 BW inhoudt, dat een opdrachtnemer die een overeenkomst is aangegaan in de uitoefening van een beroep of bedrijf, behoudens gewichtige redenen de overeenkomst slechts kan opzeggen, indien zij voor onbepaalde tijd geldt en niet door volbrenging eindigt.
4.4.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de overeenkomst tussen partijen inhield dat zij door volbrenging van de opdracht zou eindigen, nu deze stelling aan de vorderingen van Crown ten grondslag ligt. De rechtbank kan niet vaststellen dat dit zo is. Tegenover de betwisting door Moij heeft Crown die inhoud onvoldoende onderbouwd. Weliswaar kan de aard van de werkzaamheden met zich brengen dat de overeenkomst door volbrenging eindigt, maar dat deze overeenkomst strekte tot een concreet resultaat van een (naar wens) functionerende UI en EX is tegenover de betwisting daarvan onvoldoende gebleken. Concrete afspraken daaromtrent zijn niet gesteld. Crown heeft slechts gesteld dat uit de aard van het project en de rol van [naam 1] als “architect” voortvloeide, dat min of meer als vanzelfsprekend gold dat [naam 1] zou afmaken waar hij aan begon. Moij heeft betwist dat dit in de afspraak besloten lag, nu die slechts hulp bij het ontwerp inhield en geen duidelijke finishline inhield. Uit de passages van het stappenplan blijkt weliswaar dat het project (volgens de wens bij opstelling van dat plan) moest leiden tot een beta versie, maar niet dat Moij zich verplicht had om dat te volbrengen. De opstelling van het stappenplan is ook verenigbaar met Moij’s visie dat zij zich verplicht had een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling zonder zich tot een bepaald resultaat te verplichten. De slotsom is dat de overeenkomst er een was van onbepaalde tijd, zodat de eis van een gewichtige reden niet aan de opzegging door Moij gesteld kan worden. Nu geen andere grond voor onrechtmatigheid van de opzegging is gesteld, neemt de rechtbank aan dat de overeenkomst tussen partijen is beëindigd door de opzegging door Moij op 13 juni 2016.
4.5.
Voor een ontbinding op grond van niet nakoming door Crown was dan geen plaats, zodat de gevorderde verklaring voor recht en de op de ontbinding gegronde vorderingen van Crown niet kunnen worden toegewezen.
proceskosten
4.6.
Crown zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Moij worden tot op heden begroot op € 2.148,00 (2,0 punten x tarief IV € 1.074) aan salaris advocaat.
in reconventie
4.7.
Crown heeft de reconventionele vordering betwist. Voor zover zij dat gedaan heeft met een beroep op de ontbinding faalt deze betwisting, nu het beroep op ontbinding in conventie wordt afgewezen. Crown voert ook aan dat de facturen te laat zijn gestuurd, drie van de vier facturen waarvan betaling wordt gevorderd dateren immers pas van 26 juli 2016. Dit maakt het ingewikkelder na te gaan of de facturen juist zijn en of de gefactureerde uren daadwerkelijk zijn gemaakt. Crown betwist dat alle uren verschuldigd zijn. Daarnaast heeft Crown aangevoerd dat de werkzaamheden van Moij waardeloos waren, omdat hij geen eindproduct heeft geleverd en door zich plotseling terug te trekken Crown heeft achtergelaten met scherven die niet te lijmen waren tot iets dat enige waarde had. Niets van wat Moij had achtergelaten was voor Crown bruikbaar nadat hij zich had teruggetrokken.
4.8.
De rechtbank vat dit laatste verweer van Crown op als een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:248 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit verweer gaat op en brengt met zich dat Moij na zijn plotselinge opzegging geen betaling meer kan vorderen voor door hem verrichte werkzaamheden die nog niet gefactureerd of betaald waren. Deze beslissing berust op de navolgende omstandigheden. Moij heeft plotseling en zonder enig vooroverleg of waarschuwing de overeenkomst tussen partijen opgezegd. Crown heeft gemotiveerd aangegeven waarom de inbreng van Moij essentieel was om het project te voltooien volgens het door Moij opgezette ontwerp. Daarvan was Moij zich bewust, zoals onder meer blijkt uit zijn latere aanbod alsnog hulp te verlenen. Door haar plotselinge terugtrekking heeft Moij zelf de waarde aan haar tot dan toe geleverde diensten onttrokken. Moij heeft weliswaar betoogd dat zij naderhand alsnog hulp heeft aangeboden om Crown in staat te stellen de bestaande werkbestanden te gebruiken (2.7), maar Crown heeft daartegenover aangevoerd dat zonder de (intensieve) inbreng van Moij voortgang op de bestaande werkbestanden niet mogelijk was, zodat het team van Crown heeft moeten besluiten op een nieuwe basis te starten. Dit is door Moij onvoldoende betwist. Moij had ook kunnen voorzien dat haar plotselinge opzegging zonder overleg of vooraankondiging ertoe zou leiden dat (een gedeelte van) haar werkzaamheden waardeloos zou worden zonder haar nadere inbreng. Het had op haar weg gelegen daarom vóór of ten tijde van haar opzegging te overleggen over de gevolgen daarvan. Zij j moest er dan ook rekening mee houden dat betaling voor werkzaamheden die zij nog niet gefactureerd had of waarvoor zij nog geen betaling had ontvangen, niet meer zou volgen, na haar opzegging, omdat de werkzaamheden waar die op zagen door zijn eigen handelen geen vrucht zouden dragen. De vordering in reconventie zal derhalve worden afgewezen.
proceskosten
4.9.
Moij zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Crown worden tot op heden begroot op € 1.074,00 (2,0 punten x ½ x tarief IV € 1.074) aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt Crown in de proceskosten, aan de zijde van Moij tot op heden begroot op € 2.148,00, te vermeerderen met de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Crown niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
wijst het gevorderde af,
5.5.
veroordeelt Moij in de proceskosten, aan de zijde van Crown tot op heden begroot op € 1.074,00, te vermeerderen met de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Moij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.6.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2018. [1]

Voetnoten

1.type: vVV