ECLI:NL:RBAMS:2018:4210

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juni 2018
Publicatiedatum
15 juni 2018
Zaaknummer
17/2870
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag door het Nederlands Fonds voor Podiumkunsten+ in het kader van de Deelregeling meerjarige activiteitensubsidies 2017-2020

Op 15 juni 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen Stichting, eiseres, en de raad van bestuur van de Stichting Nederlands Fonds voor Podiumkunsten+, verweerder. De zaak betreft de afwijzing van een subsidieaanvraag door verweerder in het kader van de Deelregeling meerjarige activiteitensubsidies 2017-2020. Eiseres, een kamerkoor, had op 29 februari 2016 een aanvraag ingediend voor een meerjarige subsidie voor de periode 2017-2020. Het primaire besluit van 1 augustus 2016, waarbij de subsidieaanvraag werd afgewezen, werd door verweerder gehandhaafd in het bestreden besluit van 29 maart 2017, na advies van de adviescommissie muziek. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij zich liet vertegenwoordigen door haar gemachtigde en enkele andere personen. De rechtbank heeft de beoordeling van de adviescommissie terughoudend getoetst en geconcludeerd dat de afwijzing van de subsidieaanvraag niet in strijd is met de beginselen van behoorlijk bestuur. De rechtbank oordeelde dat de adviescommissie de aanvraag op basis van de criteria artistieke kwaliteit, ondernemerschap, pluriformiteit en geografische spreiding had beoordeeld. De rechtbank heeft de scores van de adviescommissie, waaronder 'ruim voldoende' voor artistieke kwaliteit en 'zwak' voor ondernemerschap, in stand gelaten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 15 juni 2018.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/2870

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 juni 2018 in de zaak tussen

[Stichting] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. I.H. van den Berg),
en
de raad van bestuur van de Stichting Nederlands Fonds voor Podiumkunsten+, verweerder
(gemachtigde: D.M. Stam).

Procesverloop

Bij besluit van 1 augustus 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de subsidieaanvraag van eiseres in het kader van de Deelregeling meerjarige activiteitensubsidies 2017-2020 afgewezen.
Bij besluit van 29 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit onder nadere motivering van de adviescommissie gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2018.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verder zijn namens eiseres verschenen [de persoon 1] [beroep 1] ), [de persoon 2] ( [beroep 2] ) en [de persoon 3] [beroep 3] ).
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en F.I.M. Vermeulen (secretaris adviescommissie muziek).

Overwegingen

1. Het Nederlands Fonds voor Podiumkunsten+ is een cultuurfonds dat is opgericht door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het verstrekt onder meer subsidie aan natuurlijke personen en rechtspersonen die werkzaam zijn op het gebied van de professionele podiumkunsten in Nederland.
2. Eiseres is een kamerkoor. In de periode 2013-2016 heeft eiseres van verweerder meerjarige activiteitensubsidie ontvangen.
3. Eiseres heeft op 29 februari 2016 een meerjarige subsidie voor de periode 2017-2020 voor producerende instellingen aangevraagd op grond van de Deelregeling meerjarige activiteitensubsidies 2017-2020 (hierna: de Deelregeling).
4. Op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Deelregeling worden aanvragen die voldoen aan de vereisten om voor subsidie in aanmerking te komen voor advies voorgelegd aan een van de volgende adviescommissies: theater, muziektheater, dans, muziek of festivals. Op grond van artikel 2.3, derde lid, van de Deelregeling beoordeelt de adviescommissie de aanvragen aan de hand van de criteria in deze regeling.
5. Op grond van artikel 3.4, eerste lid, van de Deelregeling worden aanvragen beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:
a. artistieke kwaliteit;
b. ondernemerschap;
c. pluriformiteit;
d. geografische spreiding in Nederland.
6. In de door verweerder vastgestelde Toelichting op de Deelregeling, gepubliceerd in de Staatscourant 2015 nr. 39015, (hierna: de Toelichting op de Deelregeling) is onder meer per beoordelingscriterium beschreven welke aspecten in aanmerking worden genomen. Ook is beschreven welke waarderingen per beoordelingscriterium kunnen worden gegeven. Die waardering wordt ook uitgedrukt in een cijfer. De optelsom van de cijfers voor de vier beoordelingscriteria bepaalt vervolgens of een aanvraag wordt gehonoreerd, wordt gehonoreerd voor zover het budget dat toelaat of niet wordt gehonoreerd.
7. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres voorgelegd aan de adviescommissie muziek (hierna: de adviescommissie). De adviescommissie heeft de artistieke kwaliteit van eiseres beoordeeld als ruim voldoende (2 punten), het ondernemerschap als zwak (-1 punt), de bijdrage aan de pluriformiteit neutraal (0 punt) en de bijdrage aan de geografische spreiding voldoende (1 punt). De commissie heeft vervolgens geadviseerd de aanvraag van eiseres niet te honoreren.
8. In het primaire besluit heeft verweerder de subsidieaanvraag van eiseres afgewezen onder verwijzing naar het advies van de adviescommissie.
9. De bezwaaradviescommissie heeft geconcludeerd dat het oordeel met betrekking tot de artistieke kwaliteit en dan in bijzonder het retrospectief niet voldoende is onderbouwd. Verweerder heeft daarom de adviescommissie om nader advies op dit punt gevraagd. De adviescommissie heeft op 28 maart 2017 een nader advies opgesteld. Verweerder heeft onder verwijzing naar het advies en het nadere advies geen aanleiding gezien om tot een ander besluit over de aanvraag van eiseres te komen.
10.1.
Volgens vaste jurisprudentie, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 mei 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1731), heeft een bestuursorgaan bij het verlenen, verminderen of beëindigen van subsidie een grote mate van beleidsvrijheid. Dit betekent dat de rechter zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit terughoudend dient op te stellen.
10.2.
De rechtbank beoordeelt of een weigering van subsidie in strijd is met een of meer door betrokkene ingeroepen algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Zo zal een dergelijk besluit zorgvuldig moeten worden voorbereid en van een inzichtelijke motivering moeten worden voorzien, waarbij de relevante beoordelingscriteria zijn betrokken. Beoordeeld moet worden of het bestuursorgaan, met inachtneming van de hierboven genoemde beginselen, in redelijkheid, bij afweging van de betrokken belangen tot dat besluit heeft kunnen komen.
10.3.
Het is vaste jurisprudentie van zowel de Afdeling als het College van Beroep voor het bedrijfsleven dat het meenemen van informatie die dateert van na de sluiting van de aanvraagtermijn zich niet verdraagt met het tendersysteem. [1] Deze ‘spelregel’ zorgt ervoor dat geen van de aanvragers wordt bevoordeeld ten opzichte van andere aanvragers doordat er geen gelegenheid meer is tot beïnvloeding van de rangschikking na de sluitingsdatum.
11. Vaststaat dat het subsidieplafond voor de discipline muziek voor de periode 2017-2020 per jaar iets meer dan € 6.300.000,- bedraagt, terwijl er voor deze periode 45 aanvragen waren, waarbij voor een totaalbedrag van bijna € 12.500.000,- aan subsidie is aangevraagd. Dit betekent dat verweerder keuzes moest maken. Door de verschillen in de individuele beoordelingen is het mogelijk dat aanvragers die eerder wel voor subsidie in aanmerking kwamen nu, wegens hun lagere waardering ten opzichte van andere aanvragers, geen subsidie (meer) krijgen.
12. Verweerder heeft zich laten adviseren door de adviescommissie muziek en mag ingevolge artikel 3:49 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ter motivering van een besluit volstaan met een verwijzing naar een met het oog daarop uitgebracht advies, indien het advies zelf de motivering bevat. Wel moet verweerder zich er ingevolge artikel 3:9 van de Awb van vergewissen dat het onderzoek van de commissie op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Verweerder mag bij haar besluitvorming dus in beginsel uitgaan van een door een deskundigencommissie opgesteld advies, indien dit op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld.
13. In beroep heeft eiseres – samengevat – aangevoerd dat de beoordelingssystematiek niet inzichtelijk is en dat het oordeel over de beoordelingscriteria van de Deelregeling onjuist is, dan wel ondeugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank zal hierna op de door eiseres naar voren gebrachte afzonderlijke punten ingaan.
Het oordeel van de rechtbank
14. De rechtbank moet beoordelen of in het bestreden besluit de afzonderlijke beoordelingscriteria voldoende inzichtelijk en draagkrachtig zijn gemotiveerd. Daarbij merkt de rechtbank op dat het advies van de adviescommissie, omdat dat een deskundigenoordeel is, door de rechtbank terughoudend wordt getoetst voor zover het inhoudelijke oordelen betreft.

Het criterium ‘artistieke kwaliteit’

15. Met betrekking tot de artistieke kwaliteit heeft de adviescommissie verschillende positieve punten en verschillende kritische punten benoemd. Dat heeft geleid tot de waardering ‘ruim voldoende’. Die waardering houdt volgens de Toelichting op de Deelregeling in dat het oordeel positief is, maar met een aantal punten van kritiek. Naar aanleiding van de hoorzitting in bezwaar heeft de adviescommissie op 28 maart 2017 nader advies uitgebracht waarbij de beoordeling ‘ruim voldoende’ in stand is gebleven.
16. Eiseres is het ten eerste niet eens met het kritiekpunt over de samenwerkingsverbanden en de oorspronkelijkheid. Zij voert – samengevat – aan dat verweerder hiermee een nieuw kritiekpunt introduceert en dat dit in tegenspraak is met het eerdere advies. Eiseres voert aan dat veel samenwerkingsproducties (mede) op initiatief van haar tot stand zijn gekomen. Verder voert eiseres aan dat de inbreng van de samenwerkingspartners dient te worden betrokken bij het oordeel over de samenwerkingsverbanden.
17.1.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat sprake is van een nieuw kritiekpunt. Uit het eerste advies van de adviescommissie volgt dat de adviescommissie kritisch was over de samenwerkingsverbanden en de eigen artistieke inbreng van eiseres. Daartoe heeft de adviescommissie bijvoorbeeld overwogen dat
“(..) [Stichting] (lijkt) volgens de commissie weinig regie te nemen over zijn artistieke koers”en
“ontbreekt een visie op de verhouding tussen de eigen producties en het deel van de activiteiten waarbij het koor aansluiting vindt bij de producties die door partners worden geïnitieerd” en “Dit gaat volgens haar echter ten koste van de eigen artistieke inbreng” en “(..) herkent de commissie te weinig een eigenzinnige artistieke visie van het koor”.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat ook in het eerste advies al sprake was van een kritische houding met betrekking tot de samenwerkingsverbanden en artistieke inbreng van eiseres, zodat de stelling van eiseres dat sprake is van een nieuw kritiekpunt geen stand houdt. Het gaat de adviescommissie, blijkens het nadere advies, er bij dit kritiekpunt namelijk om dat zij
“(…) vooral de samenwerkingsprojecten van [Stichting] in de periode 2013-2016 minder overtuigend vond wat betreft de artistieke signatuur en eigenheid, heeft de commissie gezocht naar een onderbouwing waarom [Stichting] juist deze concerten wil verzorgen en hoe die zich verhouden tot andere activiteiten. Die onderbouwing heeft de commissie niet gevonden in het plan.”
De rechtbank acht het oordeel van de adviescommissie voldoende inzichtelijk onderbouwd. Of de samenwerkingsproducties op initiatief van derden dan wel van eiseres tot stand zijn gekomen, kan verder onbesproken blijven, omdat de rechtbank uit het nadere advies van de adviescommissie afleidt dat de vraag wie het initiatief neemt niet van doorslaggevend belang is geweest bij de beoordeling van het kritiekpunt van de samenwerking en voor het oordeel over de artistieke eigenheid van [Stichting] . De beroepsgrond slaagt niet.
17.2.
Verder volgt uit de Toelichting op de Deelregeling dat bij artistieke kwaliteit naast op de praktijk gebaseerde informatie gebruik wordt gemaakt van de algemene kennis van de adviescommissieleden over de aanvrager en de waardering die er in het veld is voor de activiteiten van de aanvrager bij vakgenoten. Uitgangspunt is echter steeds het eigen oordeel van de commissie. Dit laatste staat eraan in de weg dat aan lovende recensies en een positieve waardering door het publiek of samenwerkingspartners doorslaggevende betekenis zou moeten toekomen. De beroepsgrond slaagt niet.
18. Eiseres voert verder aan dat het oordeel over [de persoon 2] in programma’s met koor en orkest niet transparant is. Eiseres vraagt zich af hoe relevant deze kritiek is, nu de adviescommissie hem daarnaast als koordirigent als ‘uitmuntend’ beoordeelt.
19. De rechtbank overweegt als volgt. Zoals ter zitting ook uitgebreid is besproken, is het oordeel van de adviescommissie niet een mathematische beoordeling die per kritiekpunt in een waardering in cijfers kan worden vertaald. Er is sprake van een weging van meerdere aspecten, die in samenhang bezien tot een oordeel leidt. De rechtbank volgt eiseres niet in de stelling dat het oordeel over [de persoon 2] niet transparant is. De adviescommissie heeft concerten bezocht en zijn oordeel over de kwaliteiten van [de persoon 2] op het voorstellingsbezoek gebaseerd. De rechtbank is van oordeel dat de adviescommissie zijn oordeel over [de persoon 2] voldoende heeft gemotiveerd, waarbij de rechtbank het advies zo leest dat de adviescommissie zeer lovend is over [de persoon 2] , met als kanttekening dat
“De commissie meent dat hij in programma’s van koor plus orkest minder tot zijn recht komt.”De rechtbank is van oordeel dat de adviescommissie hierover voldoende inzichtelijk heeft geoordeeld. Dat het oordeel van de adviescommissie in interactie met de verschillende leden tot eensluidend schriftelijk advies komt, wat wellicht niet een letterlijke weergave is van de intern gevoerde gesprekken en mogelijk gevoerde discussies, doet daaraan niet af. De beroepsgrond slaagt niet.
20. Eiseres voert tot slot in het kader van de artistieke kwaliteit aan dat de adviescommissie ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake is van ‘gebaande paden’ en een gebrek aan vernieuwing. Eiseres wijst in dit verband op een nieuwe productie voor kinderen, maar ook naar allerlei andere eigen producties. Eiseres vraagt zich af waar dit oordeel op is gebaseerd.
21. De adviescommissie heeft in dit kader doorslaggevende betekenis toegekend aan het door eiseres ingediende plan en overweegt dat
“Ook over de programma’s die het koor zelfstandig produceert, is de commissie niet onverdeeld positief. Deze getuigen volgens de commissie van een smaakvolle en grondige kennis van het repertoire, maar ze vindt de plannen in te hoge mate een al gebaand pad van het koorrepertoire volgen.”Dat oordeel is gebaseerd op het plan, waar eiseres in voldoende mate alle nieuwe producties en/of andere vernieuwingen naar voren heeft kunnen brengen. Dat de adviescommissie dat blijkbaar onvoldoende vindt om te spreken van het verlaten van gebaande paden, is een inhoudelijk oordeel wat tot het terrein van de deskundige adviescommissie behoort. De rechtbank overweegt dat in het advies van de adviescommissie voldoende inzichtelijk is onderbouwd dat er sprake is van het volgen van gebaande paden én waar dat op is gebaseerd. De beroepsgrond slaagt niet.
22. De rechtbank is van oordeel dat het advies van de adviescommissie over het criterium artistieke kwaliteit ook voor het overige – mede in het licht van de inhoud van de aanvraag en het daarbij ingebrachte plan – voldoende is gemotiveerd. Hetgeen eiseres verder heeft aangevoerd doet daar niet aan af. Dit betekent dat de score ‘ruim voldoende’ in stand blijft.

Het criterium ‘ondernemerschap’

23. De adviescommissie heeft het ondernemerschap van eiseres als ‘zwak’ beoordeeld. De waardering zwak houdt volgens de Toelichting op de Deelregeling in dat het ondernemerschap onder de maat is; er zijn enkele positieve elementen, maar de kritische elementen hebben de overhand.
24. Eiseres stelt allereerst dat het kritiekpunt dat de liquiditeit matig zou zijn niet ten grondslag lag aan het primaire besluit en gelet op het karakter van een tenderprocedure niet kan meetellen.
25.1.
De rechtbank overweegt dat in het advies van de adviescommissie in dit verband het volgende wordt opgemerkt:
“Over het geheel genomen is de financiële situatie van de organisatie stabiel en heeft zij een redelijke reserve opgebouwd, waardoor tegenvallende resultaten kunnen worden opgevangen.”De bezwaaradviescommissie heeft in zijn advies overwogen
“Dat de liquiditeit van bezwaarde op grond van de door het Fonds gehanteerde maatstaven als matig wordt beoordeeld acht de commissie, gelet op de gemaakte berekeningen en gehanteerde maatstaven, niet onjuist.”
25.2.
De rechtbank is van oordeel dat de bezwaaradviescommissie hiermee een kritiekpunt heeft geïntroduceerd, dat niet volgt uit een goede lezing van het advies van de adviescommissie. Op dit punt mocht verweerder zijn besluit dan ook niet baseren op het oordeel van de bezwaaradviescommissie, nu dat een onjuiste lezing heeft gegeven van het advies van de adviescommissie. Dit betekent op zichzelf echter niet dat het beroep gegrond is, want de rechtbank moet beoordelen of de uiteindelijke beoordeling met betrekking tot het criterium ‘ondernemerschap’ in stand kan blijven. Als dat zo is, heeft verweerder ondanks deze tekortkoming, zich toch kunnen baseren op het advies waaruit volgt dat eiseres ‘zwak’ op ondernemerschap scoort en heeft de weglating van dit kritiekpunt geen verdere gevolgen voor het uiteindelijke oordeel.
26.1.
De rechtbank is van oordeel dat de adviescommissie voldoende inzichtelijk en gemotiveerd heeft onderbouwd waarom aan eiseres de score ‘zwak’ wordt toegekend. Uit de beoordeling van de adviescommissie van het criterium ondernemerschap blijkt dat – behoudens dat de financiële situatie stabiel is, een redelijke reserve heeft opgebouwd en dat het afgelopen jaar goede resultaten heeft geboekt als het gaat om de afzet van producties en het publieksbereik (de positieve punten) – de adviescommissie veel en ernstige kritiek levert op het ondernemerschap van eiseres. Daartoe heeft de adviescommissie als volgt overwogen:
“In de begroting voor de periode 2017-2020 wordt uitgegaan van een forse stijging van de eigen inkomsten. Deze zou vooral gerealiseerd moeten worden door een toename van de publieksinkomsten uit binnen- en buitenland met ruim 25 procent ten opzichte van de huidige periode. In de aanvraag is echter geen strategie beschreven hoe dit wordt gerealiseerd, waardoor dit perspectief in de ogen van de commissie niet aannemelijk wordt gemaakt. Ook verwacht [Stichting] extra inkomsten te kunnen verwerven uit donaties van particulieren, zonder dat dit nader wordt onderbouwd met plannen voor de toekomst of perspectief uit het verleden. De commissie is er niet van overtuigd dat dit haalbaar is, ook gelet op het feit dat in de periode 2013-2015 de doelstellingen op dit terrein niet zijn gehaald. De commissie constateert daarnaast dat de beheerslasten en marketingkosten fors stijgen ten opzichte van de afgelopen jaren, terwijl er geen verklaring wordt gegeven waarom de organisatie deze stijging verwacht.(…)
de commissie vindt dat er te weinig reflectie is op de risico’s die bijvoorbeeld het achterblijven van de eigen inkomsten met zich meebrengen. De commissie is kritisch over de publieksbenadering die uit de aanvraag naar voren komt. Er ontbreekt volgens haar een goede onderliggende visie. De doelgroepen die het koor voor ogen staan, zijn summier en in zeer algemene termen beschreven. De aanvraag benoemt met name voornemens, maar koppelt daaraan geen concrete strategie die gericht is op specifieke doelgroepen. Zo noemt [Stichting] als ambitie het bereiken van een jonger publiek, maar vertaalt dat niet naar concrete doelgroepen of inhoudelijke plannen.(…)
vindt in de plannen geen reflectie op de ervaring en kennis die daarmee is opgedaan. Hoe bijvoorbeeld in de samenwerking met partners de publiekswerving wordt afgestemd op nieuwe bezoekers, wordt niet uitgelegd. Met betrekking tot de positie in het veld(…)
. De commissie vindt dit profiel weinig overtuigend(…)
.”
26.2.
De rechtbank is van oordeel dat het advies voldoende inzichtelijk gemotiveerd is, zodat het beroep op dit punt niet slaagt. Dit betekent dat de score ‘zwak’ in stand blijft.

Het criterium ‘pluriformiteit’

27. De adviescommissie heeft de bijdrage aan de pluriformiteit van eiseres als ‘neutraal’ beoordeeld. De waardering ‘neutraal’ houdt volgens de Toelichting op de Deelregeling in dat eiseres geen bijzondere bijdrage aan de pluriformiteit levert.
28. Eiseres voert aan dat de adviescommissie als reden zag om geen punten toe te kennen dat het hedendaags gecomponeerd repertoire toe te rekenen valt aan samenwerkingspartners. In het bestreden besluit wordt gesteld dat hedendaags gecomponeerd werk geen substantieel onderdeel uitmaakt van de activiteiten. Gelet op het karakter van een tenderprocedure kan dit niet meetellen, aldus eiseres. Inhoudelijk is dit kritiekpunt bovendien onjuist, omdat het uitvoeren van hedendaags gecomponeerd repertoire ongeveer 50% van het totaal uitmaakt. Dit staat wel degelijk in het plan en de programmering. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt lijsten met concerten uit de periode 2013-2016 overgelegd.
29.1.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat sprake is van een nieuw kritiekpunt. Uit het eerste advies van de adviescommissie blijkt dat de adviescommissie van oordeel is dat eiseres geen bijzondere bijdrage aan de pluriformiteit levert. Daartoe heeft de adviescommissie overwogen dat
“Het repertoire dat [Stichting] brengt, bestaat voornamelijk uit klassieke werken. Klassiek repertoire is ruim vertegenwoordigd op de Nederlandse podia. De commissie constateert dat [Stichting] daarnaast ook hedendaags gecomponeerd repertoire speelt dat in mindere mate voorkomt op de podia. Dit doet [Stichting] vooral in coproducties, waardoor de commissie van mening is dat de innovatieve aspecten in de plannen vooral kunnen worden toegeschreven aan de inbreng van de samenwerkingspartners.”
29.2.
De rechtbank leest in de bewoordingen van de adviescommissie (“voornamelijk”) dat ook de adviescommissie van mening is dat hedendaags gecomponeerd werk in mindere mate (of anders omschreven: niet-substantieel) onderdeel uitmaakt van het werk dat eiseres uitvoert. Dat sprake is van een nieuw kritiekpunt door de bezwaaradviescommissie is dan ook feitelijk onjuist. Het argument van eiseres met betrekking tot het karakter van een tenderprocedure behoeft dan ook niet te worden besproken.
29.3.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de adviescommissie voldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd en onderbouwd dat voor zover eiseres hedendaags gecomponeerd werk ten uitvoer brengt, dit onvoldoende is om te kunnen spreken van een bijzondere bijdrage aan de pluriformiteit. Dit blijkt uit het oordeel van de adviescommissie, die daartoe overweegt dat
(…)
de innovatieve aspecten in de plannen vooral kunnen worden toegeschreven aan de inbreng van de samenwerkingspartners.”
29.4.
De rechtbank kan dit oordeel volgen. De door eiseres in beroep overgelegde concertlijsten maken het oordeel niet anders. Verweerder heeft hierover terecht opgemerkt dat niet alleen de uitgevoerde werken bepalend zijn bij de beoordeling van het totale repertoire maar (vooral) ook de frequentie waarmee de werken zijn uitgevoerd. De beroepsgrond slaagt niet.
30. Verder stelt eiseres dat naast haar alleen het NKK in Nederland actief is als professioneel kamerkoor. Nu er slechts twee professionele kamerkoren zijn gaat het om aanbod dat weinig voorkomt op de Nederlandse podia en dat maakt het pluriform. Deze twee aspecten zorgden in de vorige kunstenplanperiode voor een ‘ruim voldoende’ en sindsdien zijn noch het toetsingskader noch de feiten veranderd.
31. Allereerst merkt de rechtbank op dat het feitelijk onjuist is dat de feiten ten opzichte van de vorige kunstenplanperiode niet zijn veranderd. Dat blijkt alleen al uit het feit dat er nieuwe subsidieaanvragers zijn bijgekomen, een ander subsidiebudget te verdelen valt en andere subsidieaanvragers zich ook (door)ontwikkelen en een nieuw plan voorleggen aan verweerder. Verweerder heeft ter zitting opgemerkt dat
‘stilstand achteruitgang is’en dat er sprake is geweest van forse bezuinigingen op de kunstsector(en). Dat maakt de context waarin een beoordeling plaatsvindt anders. Dat betekent, hoe vervelend ook voor eiseres, dat bij een subsidieaanvraag in het verleden behaalde resultaten geen garantie bieden voor toekomstige subsidies.
32. Uit de Toelichting op de Deelregeling volgt dat bij het criterium pluriformiteit het aanbod dat wordt gemaakt centraal staat. Bij de beoordeling wordt geen vergelijking gemaakt tussen aanvragers onderling, maar wordt gekeken wat een aanvrager met zijn activiteiten toevoegt binnen het totale podiumkunstenaanbod in Nederland. De functie en positie van een aanvrager ligt niet ter beoordeling voor. Zelfs al zou de rechtbank de stelling van eiseres volgen dat zij één van de twee professionele kamerkoren in Nederland is, hetgeen verweerder gemotiveerd heeft betwist, dan nog maakt dat niet dat deze positie van eiseres op zichzelf leidt tot een bijzondere bijdrage aan de pluriformiteit. Voor het overige dat eiseres heeft aangevoerd verwijst de rechtbank naar hetgeen zij heeft overgenomen uit het advies van de adviescommissie onder rechtsoverweging 29. De rechtbank is van oordeel dat het advies voldoende inzichtelijk en gemotiveerd is, zodat het beroep op dit punt niet slaagt. Dit betekent dat de score ‘neutraal’ in stand blijft.

De beoordelingssystematiek

33. Eiseres heeft gronden aangevoerd tegen de systematiek van de beoordeling op de subsidieaanvraag. De kern van deze grond is dat eiseres niet inziet hoe de beoordeling tot stand is gekomen en dat er geen verband wordt gelegd tussen de onderdelen van het advies en het toetsingskader.
34.
In de Toelichting op de Deelregeling staat dat een positief onderdeel op een of meer van de vier criteria niet betekent dat subsidie wordt verstrekt. Het totaalbeeld is beslissend. Bij de beoordeling wordt gebruik gemaakt van cijfers als vertaling van de inhoudelijke beoordeling per criterium. Deze cijfers zijn uitdrukkelijk niet meer dan een (noodzakelijk) hulpmiddel in het kader van een zorgvuldige en evenwichtige beoordeling van de ingediende aanvragen. De besluiten van het Fonds zijn dus niet terug te brengen tot cijfers, maar komen tot uitdrukking in met argumenten omklede adviezen over aanvragen.
Ook wordt in de Toelichting op de Deelregeling per criteria uitgebreid toegelicht welke aspecten daarbij van belang zijn.
35. De rechtbank is van oordeel dat de adviescommissie zijn adviezen op een zodanige wijze heeft vormgegeven en onderbouwd dat voldaan is aan hetgeen in het toetsingskader wordt voorgeschreven. Zo heeft de adviescommissie de vier criteria, zoals genoemd in artikel 3.4. van de Deelregeling, behandeld en middels een met argumenten omkleed advies toegelicht en de daarbij uiteindelijk gegeven score onderbouwd. Zoals eerder opgemerkt is bij deze beoordeling geen sprake van een mathematische beoordeling die per beoordelingspunt in cijfers gevat kan worden. Er is sprake van een weging van meerdere aspecten, die in samenhang gelezen tot een oordeel leidt. Dat heeft de adviescommissie voldoende inzichtelijk en gemotiveerd gedaan.
36. De adviescommissie heeft een deskundigenoordeel uitgebracht dat de rechtbank terughoudend dient te toetsen. Gelet op wat hierboven per criteria is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat zij de beoordeling van de adviescommissie kan volgen en ziet zij geen grond voor het oordeel dat het advies van de adviescommissie niet transparant is, of niet aansluit bij de criteria van de Deelregeling en de toelichting daarop.
Conclusies
37. Nu alle scores per criterium in stand zijn gelaten, betekent dit dat de adviezen van de adviescommissie de afwijzende beslissing op de subsidieaanvraag van eiseres kan dragen. Verweerder mocht deze adviezen aan zijn besluitvorming ten grondslag leggen.
38. Dit betekent dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, voorzitter, mr. S.E. Reichert en mr. J.A.W. Jansen, leden, in aanwezigheid van mr. L.C. Trommel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2018.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.ABRvS 20 december 2006, LJN AZ4815, ABRvS 15 juli 2009, LJN BJ2654, CBb 3 april 2001, LJN AB1115