ECLI:NL:RBAMS:2018:4179

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2018
Publicatiedatum
14 juni 2018
Zaaknummer
13/701316-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal uit kassalades van hotels en opzetheling van telefoons

Op 14 juni 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere diefstallen en opzetheling. De verdachte, geboren in 1983 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd beschuldigd van het stelen van geld uit kassalades van vijf verschillende hotels in Amsterdam tussen 25 januari en 18 februari 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich telkens toegang verschafte tot de hotels door zich voor te doen als een behulpzame gast, waarna hij de receptiemedewerker of nachtportier naar boven stuurde en de kassalade opende. Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van de diefstal van een telefoon van een aangeefster op 17 februari 2018, waarvan hij bij zijn aanhouding op 19 februari 2018 in het bezit was. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. H.H. Boersma, in overweging genomen, evenals de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. J.G. Heijen. De rechtbank oordeelde dat de diefstallen en de opzetheling wettig en overtuigend bewezen waren. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek van voorarrest. Tevens werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder verschillende hotels, voor de geleden materiële schade. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en dat de verdachte geen verantwoordelijkheid nam voor zijn daden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/701316-18 (Promis)
Datum uitspraak: 14 juni 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1983,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [detentie adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 mei 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. H.H. Boersma, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.G. Heijen, naar voren hebben gebracht.
Eveneens ter terechtzitting zijn verschenen de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] (namens [naam hotel 1] ) en [benadeelde partij 2] (namens [naam hotel 2] ).

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat
ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde:
hij op of omstreeks 19 februari 2018 te Amsterdam (meermalen) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen:
- een sjaal, toebehorende aan [persoon 1] en/of
- een telefoon, toebehorende aan [persoon 2] ,
in elk geval (telkens) enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte;
ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde:
hij in of omstreeks de periode van 25 januari 2018 tot en met 14 februari 2018 te Amsterdam (meermalen) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen:
- op 25 januari 2018 geld, toebehorende aan [naam hotel 1] ,
- op 31 januari 2018 geld, toebehorende aan [naam hotel 3] ,
- op 3 februari 2018 geld, toebehorende aan [naam hotel 4] ,
- op 14 februari 2018 geld, toebehorende aan [naam hotel 6] ,
- op 18 februari 2018 geld, toebehorende aan [naam hotel 7] ,
in elk geval (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, waarbij hij (telkens) zich de toegang tot die/dat weg te nemen geld heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak/verbreking en/of valse sleutel (het gebruik maken van de sleutel in de kassa zonder daartoe gerechtigd te
zijn);
ten aanzien van het onder 3. primair ten laste gelegde:
hij op of omstreeks 17 februari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon (merk Samsung S8), geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
ten aanzien van het onder 3. subsidiair ten laste gelegde:
hij op of omstreeks 19 februari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een telefoon (een Samsung S8, toebehorende aan [persoon 3] ) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het (een) door diefstal in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed betrof;
ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde:
hij op of omstreeks 19 februari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een telefoon (merk/type iPhone, toebehorende aan [naam bedrijf/filiaal] ) heeft verworven, en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het (een) door diefstal in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed betrof.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de onder 1. en 3. ten laste gelegde diefstallen, de onder 2. ten laste gelegde diefstallen met verbreking en de onder 4. ten laste gelegde opzetheling wettig en overtuigend bewezen. Hij komt hiertoe op grond van de processen-verbaal van aangifte, de processen-verbaal van uitkijken van camerabeelden, de processen-verbaal van herkenning van verdachte door verbalisanten en de processen-verbaal waarin de aanhouding van verdachte is geverbaliseerd.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt primair verdachte integraal vrij te spreken van het ten laste gelegde. Ten aanzien van de onder 1. ten laste gelegde diefstal van de shawl ontbreekt volgens hem het opzet op wederrechtelijke toe-eigening. Ook de diefstal van de telefoon van [persoon 2] , eveneens onder 1. ten laste gelegd, kan niet worden bewezen. Op de camerabeelden waarop te zien is dat een persoon de telefoon van [persoon 2] wegnam, zijn geen persoon onderscheidende kenmerken zichtbaar waardoor niet is komen vast te staan dat verdachte de persoon is geweest die zich schuldig maakte aan een diefstal. Bovendien kon iedereen de winkel in en uit lopen en voldoet verdachte niet aan de beschrijving van [persoon 2] , nu zij het heeft over een man met een bril.
Ten aanzien van feit 2 voert de raadsman aan dat verdachte zich ten tijde van de diefstallen bij [naam hotel 1] en [naam hotel 3] niet in Nederland bevond en ten tijde van de diefstal bij [naam hotel 6] was hij niet in Amsterdam, maar in Zaandam. Bovendien sluiten de camerabeelden van alle vijf de hotels niet uit dat daarop een ander persoon dan verdachte te zien is die de diefstallen pleegde, nu kwaliteit van de camerabeelden te wensen overlaat. Verder hebben de aangevers van [naam hotel 1] , [naam hotel 3] en [naam hotel 6] zelf geen wegnemingshandelingen waargenomen, maar hebben zij al hun waarnemingen ‘van horen zeggen’, waardoor hun verklaringen niet voor het bewijs gebruikt mogen worden. Tot slot heeft de aangever van [naam hotel 1] verklaard dat verdachte Nederlands sprak, terwijl dat evident niet het geval is.
Volgens de raadsman past verdachte niet in het door aangeefster [persoon 3] opgegeven signalement van de dader, waardoor hij ook van het onder 3. primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Van de subsidiair ten laste gelegde heling is eveneens geen sprake nu verdachte de telefoon voor een normale prijs bij het casino heeft gekocht van iemand die geld nodig had.
Tot slot stelt de raadsman dat er onvoldoende bewijs is voor de onder 4. ten laste gelegde heling.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feit 1
Dat verdachte zich op een boot van een besloten feest bevond en de shawl van aangever om zijn nek droeg, staat niet ter discussie. De verdediging betwist echter dat verdachte opzet op de diefstal had. De rechtbank ziet dat anders. Op het moment dat verdachte werd aangehouden en een shawl droeg die niet van hem was, is dat naar de uiterlijke verschijningsvorm een opzettelijke wederrechtelijke toe-eigening, wat een diefstal oplevert. Het door verdachte alternatief geschetste scenario, dat hij zich vergiste en dat hij dacht dat het zijn eigen shawl was, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Te meer omdat verdachte geen enkele reden had zich op deze boot te begeven waar een besloten feest plaatsvond en meerdere getuigen op de boot verklaren dat verdachte de tassen van de aanwezigen opende. De rechtbank acht de diefstal van de shawl bewezen.
Op 19 februari 2018 werd de telefoon van aangeefster [persoon 2] gestolen toen zij aan het werk was in een sportwinkel. Op de camerabeelden van de sportwinkel is te zien dat een persoon met zijn rechterarm achter de kassa komt alwaar de telefoon lag, die persoon daarna opeens een witte telefoon in zijn hand heeft en deze in zijn broekzak stopt. Verbalisanten die deze camerabeelden uitkeken herkenden de persoon die de telefoon stal, als verdachte. Een paar uren na de diefstal van de telefoon werd verdachte aangehouden op de eerdergenoemde boot. Hier bleek dat verdachte de gestolen telefoon van aangeefster [persoon 2] in bezit had. De rechtbank houdt verdachte aldus verantwoordelijk voor de diefstal van de telefoon en acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen. Dat [persoon 2] verklaart dat de man die zij in de winkel heeft gezien mogelijk een bril droeg maakt dit niet anders.
3.3.2.
Feit 2
Tussen 25 januari 2018 en 18 februari 2018 is uit een vijftal hotels geld weggenomen uit kassalades achter de receptie van die hotels. Uit de processen-verbaal van aangifte en de processen-verbaal van uitkijken van de camerabeelden volgt dat er telkens een man het hotel binnenkwam en naar boven ging. Hierna kwam hij vrijwel direct weer naar beneden en meldde zich bij de receptie met de mededeling dat er op de 4e of 5e etage iemand lag te slapen, onwel was geworden of dronken was. Nadat de receptionist of nachtportier om die reden naar boven was vertrokken, opende de man de kassalade achter de receptie of probeerde hij de kassalade open te breken en stal hij een geldbedrag.
De eerste vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is de vraag of verdachte de persoon is die op de camerabeelden van de hotels te zien is. Verbalisanten hebben meerdere processen-verbaal opgesteld waarin zij verdachte herkennen als de persoon die de diefstal pleegde. De rechtbank ziet geen aanleiding aan de op ambtseed en/of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal te twijfelen. Bovendien constateert de rechtbank dat met name de kwaliteit van de camerabeelden van [naam hotel 1] en [naam hotel 7] van dusdanig goede kwaliteit zijn, dat een herkenning op basis van die camerabeelden zeer goed mogelijk is. De rechtbank voelt zich gesterkt in haar oordeel dat verdachte de persoon is die zich in alle vijf de hotels aan diefstal schuldig maakte, nu de zogenoemde
modus operandivan de dader bij alle vijf diefstallen tot op detailniveau aan elkaar gelijk is, zoals reeds hierboven omschreven. Tot slot heeft verdachte in [naam hotel 6] een telefoon gestolen, die later door verbalisanten in [naam hotel 8] wordt aangetroffen, het hotel waar verdachte op dat moment verbleef.
De rechtbank acht een diefstal door middel van verbreking bewezen ten aanzien van [naam hotel 3] nu hij daar de kassa open wrikte met een schaar, [naam hotel 2] omdat hij daar schade aan de kassa heeft aangebracht door eraan te rommelen en [naam hotel 6] omdat verdachte de kassa daar met een vork heeft opengebroken.
3.3.3.
Feit 3. primair
Op 17 februari 2018 is de telefoon van aangeefster [persoon 3] gestolen waarvan zij aangifte deed. Toen verdachte twee dagen na de diefstal werd aangehouden, op 19 februari 2018, droeg hij de telefoon van aangeefster bij zich. Verbalisant heeft hierna een foto van verdachte aan aangeefster laten zien, waarop zij antwoordde dat zij de man op de foto herkende. Zij verklaarde dat die man haar telefoon stal en dat zij hem herkent aan zijn gezicht en zijn ogen. De rechtbank komt op basis van de herkenning van aangeefster van verdachte, haar aangifte en het aantreffen van de telefoon van aangeefster bij verdachte tot een bewezenverklaring van de onder 3. primair ten laste gelegde diefstal.
3.3.4.
Feit 4. primair
Op 23 januari 2018 is er een drietal telefoons uit de [naam bedrijf/filiaal] in Rotterdam gestolen. Niet ter discussie staat is dat één van deze telefoons bij verdachte is aangetroffen. De rechtbank constateert dat verdachte zeer wisselend heeft verklaard over de herkomst van de telefoon. In zijn politieverhoor verklaarde verdachte de telefoon twee maanden terug te hebben gekocht. De rechtbank constateert dat dat niet kan kloppen, nu de telefoon op 23 januari 2018 gestolen is. Volgens zijn verklaring ter terechtzitting zou hij de telefoon twee weken voor zijn aanhouding aangeschaft hebben. Hij kocht de telefoon voor € 450,- in een winkel in Duitsland, zo verklaarde hij. Nog los van het feit dat verdachte twee weken voor zijn aanhouding gedetineerd zat, wat de aanschaf
an sichal onmogelijk maakt, heeft verdachte de rechtbank geen enkel bewijs voor deze aanschaf kunnen overhandigen. De wisselende verklaringen van verdachte doen dusdanig afbreuk aan zijn geloofwaardigheid dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de telefoon wist dat de telefoon een uit door diefstal verkregen goed betrof. De rechtbank acht daarmee de opzetheling bewezen.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde:
op 19 februari 2018 te Amsterdam meermalen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:
- een sjaal, toebehorende aan [persoon 1] en
- een telefoon, toebehorende aan [persoon 2] ;
ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde:
in de periode van 25 januari 2018 tot en met 14 februari 2018 te Amsterdam meermalen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:
- op 25 januari 2018 geld, toebehorende aan [naam hotel 1] ,
- op 31 januari 2018 geld, toebehorende aan [naam hotel 3] ,
- op 3 februari 2018 geld, toebehorende aan Hotel [naam hotel 4] ,
- op 14 februari 2018 geld, toebehorende aan [naam hotel 6] ,
- op 18 februari 2018 geld, toebehorende aan [naam hotel 7] ,
waarbij hij (in de [naam hotel 3] , [naam hotel 4] en [naam hotel 6] ) dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
ten aanzien van het onder 3. primair ten laste gelegde:
op 17 februari 2018 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon (merk Samsung S8), toebehorende aan [persoon 3] ;
ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde:
op 19 februari 2018 te Amsterdam een telefoon (merk iPhone, toebehorende aan [naam bedrijf/filiaal] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen wist dat het een door diefstal verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor zover zijn primaire standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken niet wordt gevolgd, bepleit om aan verdachte een lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie gevorderd. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest van verdachte.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Bewezen is dat verdachte zich in de periode van 25 januari 2018 tot en met 19 februari 2018 heeft schuldig gemaakt aan acht diefstallen, waaronder drie door middel van verbreking, en één opzetheling.
In maar liefst vijf verschillende hotels heeft verdachte door middel van een list de receptiemedewerker of nachtportier van zijn werkplek weten te lokken om zich vervolgens de inhoud van de kassalade buit te maken. Door deze manier van handelen deed verdachte zich voor als een goede, behulpzame hotelgast, om vervolgens het vertrouwen en de behulpzaamheid van de receptiemedewerker of nachtportier te beschamen. Verder is verdachte verantwoordelijk voor diefstallen van telefoons en een shawl. Hij heeft zich er klaarblijkelijk niet om bekommerd dat dergelijke diefstallen inbreuk kunnen maken op de gevoelens van veiligheid van de gedupeerden en veel overlast en hinder tot gevolg hebben. Ook veroorzaken dergelijke feiten maatschappelijke onrust. Door zich hiernaast schuldig te maken aan opzetheling heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen goederen.
Het enige dat voor verdachte tijdens zijn strooptocht lijkt te gelden is zijn eigen financiële gewin. Dat vermoeden wordt bevestigd door zijn Justitiële Documentatie van 4 mei 2018 waaruit volgt dat verdachte op 15 februari 2018 door de politierechter in Amsterdam ook al voor een soortgelijk misdrijf is veroordeeld. Verder is verdachte veroordeeld in België tot een gevangenisstraf. Verdachte heeft geen regulier inkomen en lijkt zichzelf in leven te houden door middel van criminaliteit. Eerdere veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden wederom over te gaan tot het plegen van dergelijke feiten.
Tot slot neemt de rechtbank het verdachte kwalijk dat hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen.
De rechtbank hecht bij de strafoplegging belang aan de oriëntatiepunten zoals deze zijn neergelegd in het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. In deze oriëntatiepunten wordt voor het plegen van een dergelijke diefstal in bijvoorbeeld een hotel, bij recidive, uitgegaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, vanwege de ernst van de feiten, niet worden volstaan met een andere dan een gevangenisstraf. De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.

8.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

8.1.
De vorderingen van de benadeelde partijen
De benadeelde partij [naam hotel 3] vordert € 215,00 (tweehonderdvijftien euro) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [naam hotel 2] , exploitatiemaatschappij [exploitatiemaatschappij] . vordert
€ 334,13 (driehonderdvierendertig euro en dertien eurocent) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [naam hotel 1] vordert € 130,00 (honderddertig euro) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle drie de vorderingen volledig kunnen worden toegewezen inclusief de wettelijke rente. Hij verzoekt de rechtbank daarbij de schadevergoedingsmaatregel te bepalen.
8.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen, gelet op zijn primaire standpunt dat verdachte van het onder 2. ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
8.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partijen door het onder 2. bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht en dat deze schade voldoende is onderbouwd door de benadeelde partijen. De vorderingen worden toegewezen en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoeningen de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 310, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde, het onder 2. ten laste gelegde voor wat het [naam hotel 1] en [naam hotel 7] betreft, en het onder 3. primair ten laste gelegde:
-
diefstal, meermalen gepleegd
ten aanzien van het [naam hotel 3] , Hotel [naam hotel 4] en [naam hotel 6] , onder 2. ten laste gelegd:
-
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, meermalen gepleegd
ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde:
-
opzetheling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst toe de vorderingen van de benadeelde partijen
  • [naam hotel 3] (vertegenwoordigd door [persoon 5] ) te Amsterdam, toe tot een bedrag van € 215,00 (tweehonderdvijftien euro);
  • [naam hotel 2] , exploitatiemaatschappij [exploitatiemaatschappij] ., (vertegenwoordigd door [persoon 6] ) te Amsterdam, toe tot een bedrag van € 334,13 (driehonderdvierendertig euro en dertien eurocent);
  • [naam hotel 1] (vertegenwoordigd door [benadeelde partij 1] ), te Amsterdam, toe tot een bedrag van € 130,00 (honderddertig euro);
te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van de toegewezen bedragen aan [naam hotel 3] , [naam hotel 2] en [naam hotel 1] , voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij
  • [naam hotel 3] , te betalen de som van € 215,00 (tweehonderdvijftien euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 (vier) dagen;
  • [naam hotel 2] , exploitatiemaatschappij [exploitatiemaatschappij] ., te betalen de som van € 334,13 (driehonderdvierendertig euro en dertien eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 6 (zes) dagen;
  • [naam hotel 1] , te betalen de som van € 130,00 (honderddertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 2 (twee) dagen;
met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
en mrs L. Voetelink en A.W.C.M. van Emmerik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Klaveren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 juni 2018.
[...]