3.1.3Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verkrachting van H. De rechtbank baseert dat oordeel op de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Uit de verklaring van aangeefster in de ambulance en de aangifte blijkt het volgende.
Op 15 juli 2001 is aangeefster een wandeling gaan maken in het Sloterpark. Zij liep de Heemtuin in en stond op een gegeven moment even stil. Plotseling werd zij van achter besprongen door een man, waardoor zij voorover op de grond viel. Aangeefster denkt door die val haar enkel te hebben gebroken. Aangeefster lag op haar buik op de grond en de man lag bovenop haar. De man zat aan haar linkerborst, kneep erin en zei: “Je bent van mij, ik moet je hebben”. Aangeefster heeft zich enorm verzet en geschreeuwd, maar de man bleef haar op haar hoofd slaan. Op een gegeven moment heeft ze de man hard in zijn vinger gebeten, waarna de man hard in haar nek beet. Verder kan zij zich weinig herinneren. Wel zouden zij samen de Heemtuin zijn uitgelopen. Toen een voorbijganger zich over haar ontfermde, liep de man weg. Aangeefster is vervolgens per ambulance naar het ziekenhuis gebracht. In de ambulance merkte zij dat haar slipje uit was, terwijl zij zeker weet dat ze die nog wel aan had toen ze van huis wegging.
Bij aangeefster is het volgende letsel geconstateerd: een gekneusde oogkas rechts, een blauw oog links, krabsporen op de borsten en de binnenkant van het dijbeen, een verwonding op de rechterknie, diverse schaafwonden op armen en ellebogen, een roodgekleurde hoofdhuid (mogelijk door het uittrekken van hoofdharen), een scheur in de lip, een open bloedende wond op de wang, een op drie plaatsen gebroken linkerenkel, een bijtwond in de hals, krab- en krassporen in de nek en hals en een hersenschudding. De rechtbank stelt vast dat het letsel past bij de verklaring van aangeefster over het tegen haar toegepaste geweld.
De verklaringen van aangeefster wordt verder ondersteund door getuige [naam getuige] die aangeefster heeft horen roepen dat de man moest ophouden, en dat ze het niet wilde.
Is er sprake van verkrachting en is verdachte de dader?
Dat sprake is geweest van een verkrachting en dat verdachte daarvan de dader is volgt onder meer uit de resultaten van het in deze zaak verrichte DNA onderzoek, die de rechtbank hieronder zal bespreken.
Allereerst is bloed bemonsterd dat is aangetroffen op een hemd van het slachtoffer (identiteitszegel: ADV118). In dit bloed is blijkens het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) van 13 september 2016 DNA aangetroffen dat overeenkomt met het DNA-profiel van verdachte.
Verder is onderzoek gedaan naar biologische sporen die van het slachtoffer zijn afgenomen (de onderzoeksset zedendelicten ZAA622). De resultaten hiervan zijn neergelegd in een rapport van het NFI van 19 april 2017 en houden onder meer het volgende in.
In de bemonstering van het nagelvuil van het slachtoffer (ZAA622#1) is een DNA-mengprofiel aangetroffen, dat overeenkomt met de DNA-profielen van het slachtoffer en verdachte.
In de bemonstering van de buitenzijde van de schaamlippen (ZAA622#02) en van de vagina inwendig (ZAA622#04) van het slachtoffer is eveneens een DNA-mengprofiel aangetroffen, dat overeenkomt met de DNA-profielen van het slachtoffer en verdachte.
Tot slot is in de bemonstering van de bijtwond bij het slachtoffer (ZAA622#6) een DNA-profiel van een man aangetroffen dat overeenkomt met het DNA-profiel van verdachte.
Bij al het hiervoor besproken DNA materiaal dat in verband met verdachte wordt gebracht geldt dat de kans dat het DNA van een ander dan verdachte is, kleiner is dan één op één miljard.
Op grond van deze resultaten van DNA-onderzoek, bezien in samenhang met de verklaringen van aangeefster, concludeert de rechtbank dat sprake is geweest van een verkrachting, dat verdachte degene is die dat heeft gedaan en dat verdachte daarbij de in de tenlastelegging genoemde geweldshandelingen heeft verricht.
Nu het DNA van verdachte aan de buitenzijde van de schaamlippen en ín de vagina is aangetroffen, kan het niet anders dan dat hij met enig lichaamsdeel de vagina van het slachtoffer is binnengedrongen. Welk lichaamsdeel dat was kan op basis van de resultaten van het DNA-onderzoek niet worden vastgesteld, maar dat is ook niet nodig om tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde verkrachting te komen.
Dat verdachte degene is die het geweld heeft toegepast volgt uit het aantreffen van het DNA van verdachte in de bijtwond van het slachtoffer in samenhang met haar verklaring waaruit volgt dat de dader haar heeft gebeten en dat een en dezelfde persoon verantwoordelijk is voor alle geweldshandelingen. Ook het aantreffen van DNA van verdachte in het bloedspoor op het hemd van het slachtoffer in samenhang met de verklaring van het slachtoffer dat zij de dader heel hard in zijn vingers heeft gebeten, is in dit verband van belang.
Bewijsuitsluiting DNA-onderzoek?
Anders dan de raadsman ziet de rechtbank geen aanleiding de resultaten van het DNA-onderzoek uit te sluiten van het bewijs dan wel daaraan geen bewijswaarde toe te kennen.
De raadsman heeft aangevoerd dat niet kan worden uitgesloten dat sprake is van een zogenoemde Y-chromosomale DNA-match, waaraan minder bewijskracht toekomt.
De rechtbank constateert dat in de DNA-rapporten van het NFI niet gesproken wordt van
Y-chromosomaal DNA en heeft dan ook geen enkele reden om aan te nemen dat daarvan mogelijk sprake is. Het is de rechtbank uit andere zaken bekend dat bij Y-chromosomale profielen in de rapporten duidelijk wordt uitgelegd dat het gaat om Y-chromosomaal DNA en dat de matchkans dan ook doorgaans niet uitkomt op de hier gerapporteerde kansen.
Wat hier verder van zij; belangrijker dan de vraag of het hier nu zou gaan om Y-chromosomaal of autosomaal DNA is de matchkans die, zoals expliciet is gerapporteerd, kleiner is dan één op één miljard. Het betoog van de raadsman doet op geen enkele wijze iets aan die matchkans af.
Verder heeft de raadsman opgemerkt dat in het NFI rapport van 19 april 2017 is vermeld dat geen betrouwbare uitspraak kan worden gedaan over de aard van het type mannelijk celmateriaal (bloed of speeksel) met betrekking tot een bepaalde bemonstering. De rechtbank is van oordeel dat ook dit niets afdoet aan de vastgestelde matchkans en dus evenmin reden vormt voor bewijsuitsluiting.
De raadsman heeft nog betoogd dat aan de uit- en inwendige DNA matches van de vagina geen bewijswaarde toekomt omdat onbegrijpelijk is dat er op het zogeheten speculum, een instrument om onderzoek in de vagina te kunnen doen, geen DNA is aangetroffen, terwijl op het speculum volgens het NFI wel aanwijzingen zijn gevonden voor speeksel en bloed.
De rechtbank volgt de raadsman daarin niet omdat het feit dat er op het speculum geen DNA sporen zijn aangetroffen niets af doet aan het feit dat er DNA sporen zijn aangetroffen op en in de vagina van het slachtoffer.
Is voldaan aan het bewijsminimum?
De raadsman heeft aangevoerd dat, mocht de rechtbank de resultaten van het DNA-onderzoek wel gebruiken voor het bewijs, een enkel DNA-spoor onvoldoende is om de dader aan te wijzen. Daarbij heeft hij verwezen naar artikel 342, tweede lid, Sv. De rechtbank volgt de raadsman niet in dit betoog. Het door de raadsman aangehaalde artikel is in deze zaak niet (direct) van belang, nu geen sprake is van de situatie dat het bewijs in overwegende mate berust op de verklaring van één getuige. Van een probleem met enig wettig of in de rechtspraak ontwikkeld bewijsminimum is in deze zaak geen sprake. Voor zover de raadsman doelt op de bewijswaarde die aan de aangetroffen DNA-sporen mag worden toegekend, overweegt de rechtbank dat het gaat om meerdere sterke DNA-matches en DNA-sporen die, in hun onderlinge samenhang gezien, zonder enige twijfel als dadersporen moeten worden aangemerkt.
Ten aanzien van de door de verdediging aangevoerde alternatieve scenario’s
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de twee door de raadsman aangevoerde alternatieve scenario’s worden weerlegd door de bewijsmiddelen, die de rechtbank hiervoor heeft besproken. De rechtbank overweegt daarover nog het volgende.
Het eerste alternatieve scenario houdt in dat niet kan worden uitgesloten dat verdachte de man was, die het slachtoffer heeft willen helpen door haar op te tillen en op een bankje te plaatsen. Hierbij zouden sporen van verdachte op het slachtoffer en haar kleding terecht kunnen zijn gekomen, aldus de raadsman.
Voormeld scenario geeft geen verklaring voor de DNA sporen van verdachte aan de buitenzijde van de schaamlippen én de binnenzijde van de vagina van het slachtoffer. Gelet hierop is dit scenario niet aannemelijk.
Het tweede alternatieve scenario luidt dat, ook al wordt op basis van de resultaten van het DNA-onderzoek aangenomen dat er seksueel contact is geweest tussen verdachte en het slachtoffer, niet zonder meer vaststaat dat verdachte geweld heeft gebruikt tegen het slachtoffer en in welke mate. Na het vrijwillige seksuele contact zou er ook nog een ander persoon kunnen zijn geweest die het slachtoffer heeft mishandeld.
Ook dit scenario is niet aannemelijk, omdat het geen verklaring geeft voor het DNA-spoor van verdachte in de bijtwond bij het slachtoffer, die is veroorzaakt door één van de geweldshandelingen van de dader. Verder heeft de rechtbank hiervoor al overwogen dat uit de verklaring van het slachtoffer blijkt dat al het geweld door een en dezelfde persoon is toegepast.