In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. H.A. Sarolea, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. N. Hamdach. De eiser had een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring vanwege muizenoverlast in zijn huurwoning, die hij huurt van woningcorporatie Ymere. De aanvraag werd door verweerder afgewezen, omdat er volgens hen geen sprake was van een urgent huisvestingsprobleem en eiser niet voldoende had gedaan om het probleem op te lossen. Eiser had eerder al meerdere keren contact gehad met de GGD en Ymere, maar verweerder oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor het oplossen van de muizenoverlast bij de verhuurder lag en dat eiser zelf juridische stappen kon ondernemen. Eiser voerde aan dat de situatie onhoudbaar was en dat hij niet in staat was om het probleem zelf op te lossen, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten om de urgentieverklaring te weigeren. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees op het feit dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.