In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een erfrechtelijk geschil tussen eiseres en gedaagde. Eiseres, de dochter van de overledene, vordert dat de rechtbank verklaart dat opnames die door de echtgenote van de overledene zijn gedaan ten laste van het fideï commis de residuo vermogen, moeten worden aangemerkt als leningen. De echtgenote had bij testament en een akte een fideï commis de residuo ingesteld, maar heeft deze akte later eenzijdig herroepen. Eiseres stelt dat deze herroeping niet rechtsgeldig was en dat de opnames dus als leningen moeten worden terugbetaald. Gedaagde, de zuster van eiseres en erfgename, voert verweer en stelt dat de herroeping wel degelijk rechtsgeldig was.
De rechtbank heeft de procedure in detail bekeken, inclusief de dagvaarding, de conclusie van antwoord, en de comparitie van partijen. De feiten zijn als volgt: de overledene heeft in 1971 een testament gemaakt waarin hij zijn echtgenote en dochter als erfgenamen benoemt. De echtgenote heeft in 2008 een akte laten opmaken waarin zij opnames uit het fideï commis de residuo vermogen als leningen beschouwt. In 2009 herroept zij deze akte echter bij een nieuw testament. De rechtbank oordeelt dat de herroeping van de akte rechtsgeldig was en dat de opnames niet als leningen kunnen worden gekwalificeerd. Dit betekent dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van de opnames.
De rechtbank wijst de vorderingen van eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten. De kosten aan de zijde van gedaagde worden begroot op € 6.349,00. Dit vonnis is uitgesproken door mr. O.J. van Leeuwen, rechter, en is openbaar gemaakt op 23 mei 2018.