ECLI:NL:RBAMS:2018:4015

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
8 juni 2018
Zaaknummer
13/751744-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel

Op 7 juni 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de autoriteiten in Lublin, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1994 in Polen, die wordt verdacht van verschillende strafbare feiten, waaronder oplichting en handelen in strijd met de Opiumwet. De vordering tot overlevering is ingediend door de officier van justitie en betreft een aantal vonnissen die zijn uitgesproken door de Provinciale Rechtbank in Chelm, Polen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 24 mei 2018, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft de overlevering voor de vonnissen I, II, IV en VII toegestaan, omdat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de zittingen die tot deze vonnissen hebben geleid. Voor de vonnissen III, V en VI is de overlevering geweigerd op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon niet in persoon was gedagvaard en niet op de hoogte was van de zittingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd, voldoen aan de eisen van de OLW en dat er geen andere weigeringsgronden zijn. De beslissing is genomen in overeenstemming met de relevante wetsbepalingen, waaronder de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751744-17
RK nummer: 17/6454
Datum uitspraak: 7 juni 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 oktober 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel.
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 juni 2017 (ontvangen op 10 augustus 2017) door
the District Courtin Lublin (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1994,
wonende op het adres [adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 mei 2018 in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon heeft zich laten bijstaan door zijn raadsman, mr. B.K.M. Fritz, advocaat in Haarlem en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van de volgende vonnissen van het
Provincial Courtvan Chelm:
I. vonnis van 25 maart 2013 (II K 743/12)
II. vonnis van 5 december 2014 (II K 824/13)
III. vonnis van 10 februari 2016 (VII K 171/15)
IV. vonnis van 5 mei 2015 (VII K 182/15)
V. vonnis van 1 oktober 2012 (VII K 1093/12)
VI. vonnis van 8 december 2015 (VII K 513/15)
VII. vonnis van 25 februari 2015 (VII K 1658/14)
De overlevering wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van:
I. 2 jaar,
II. 1 jaar en 6 maanden
III. 1 jaar en 6 maanden
IV. 6 maanden
V. 1 jaar en 6 maanden
VI. 8 maanden
VII. 1 jaar
door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de OLW

De raadsman heeft betoogd dat de overlevering voor de vonnissen I, II en VII toegestaan kan worden omdat de opgeëiste persoon dan wel een gemachtigd raadsman op de zittingen die tot die vonnissen hebben geleid aanwezig zijn geweest.
De weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW is wel van toepassing voor de overige vonnissen omdat de opgeëiste persoon in die zaken niet op de zitting aanwezig was en er geen sprake is van een van de situaties als vermeld in artikel 12 onder a tot en met d van de OLW.
Gelet hierop dient de overlevering voor de vonnissen III, IV, V en VI geweigerd te worden.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de overlevering voor de vonnissen I, II, IV en VII toegestaan kan worden. Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was bij de terechtzitting van de vonnissen I, II, en IV. Verder heeft de opgeëiste persoon ter zitting aangegeven dat hij op de hoogte was van vonnis VII en heeft zijn advocaat niet gesteld dat in deze zaak niet is voldaan aan het gestelde in artikel 12 van de OLW.
De rechtbank is ook met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de overlevering voor de vonnissen III, V en VI op grond van artikel 12 van de OLW geweigerd dient te worden. Alhoewel de dagvaardingen in deze zaken naar
Poolsrecht op de juiste wijze zijn betekend, staat vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is gedagvaard, dan wel anderszins daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van de datum en de plaats van de behandeling ter terechtzitting, zodat niet op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat hij op de hoogte was van de voorgenomen terechtzitting. Nu de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen op de zittingen die tot de vonnissen hebben geleid en er verder evenmin sprake is van een van de situaties uit artikel 12, onder b tot en met d, van de OLW, zal de rechtbank de overlevering daarom op grond van artikel 12 van de OLW moeten weigeren.

5.Strafbaarheid, feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, als wordt voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
I. vonnis van 25 maart 2013 (II K 743/12)
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
II. vonnis van 5 december 2014 (II K 824/13)
Oplichting, meermalen gepleegd.
IV. vonnis van 5 mei 2015 (VII K 182/15)
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
VII. vonnis van 25 februari 2015 (VII K 1658/14)
Diefstal.

6.Slotsom

Nu ten aanzien van de feiten met betrekking tot de vonnissen I, II, IV en VII waarvoor de overlevering wordt gevraagd, is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor slechts die feiten te worden toegestaan.
Voor de vonnissen III, V en VI moet de overlevering op grond van artikel 12 van de OLW worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikelen 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 2, 5, 7 en 12 van de OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Courtin Lublin (Polen) voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. voor zover die vrijheidsstraf betrekking heeft op de feiten van de vonnissen:
I vonnis van 25 maart 2013 (II K 743/12),
II vonnis van 5 december 2014 (II K 824/13)
IV. vonnis van 5 mei 2015 (VII K 182/15)
VII. vonnis van 25 februari 2015 (VII K 1658/14)
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Courtin Lublin (Polen) voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, voor zover die vrijheidsstraf betrekking heeft op de vonnissen:
III. vonnis van 10 februari 2016 (VII K 171/15)
V. vonnis van 1 oktober 2012 (VII K 1093/12)
VI. vonnis van 8 december 2015 (VII K 513/15)
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en M.J.J.P. Luchtman, rechters,
in tegenwoordigheid van D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 7 juni 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.