ECLI:NL:RBAMS:2018:3960

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
6 juni 2018
Zaaknummer
AMS 17/7231
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onttrekking van openbaar toegankelijke loopruimtes aan het openbaar verkeer op grond van de Wegenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 juni 2018 uitspraak gedaan over de onttrekking van openbaar toegankelijke loopruimtes aan het openbaar verkeer door de gemeenteraad van Amstelveen. De Vereniging van Eigenaren (VvE) heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de gemeenteraad, dat op 22 maart 2017 was genomen, om delen van de loopruimtes langs het winkelcentrum in Amstelveen aan het openbaar verkeer te onttrekken. De VvE stelde dat er geen noodzaak was voor deze onttrekking en dat het de bereikbaarheid voor hulpdiensten zou verslechteren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gemeenteraad in redelijkheid tot deze onttrekking heeft kunnen besluiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de VvE ontvankelijk was in haar beroep, ondanks enkele administratieve onduidelijkheden over de bezwaarschriften. De rechtbank heeft de argumenten van de VvE, waaronder de zorgen over parkeerdruk en de bereikbaarheid voor hulpdiensten, niet gegrond bevonden. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de VvE niet zwaarder wogen dan de belangen van de eigenaar van het winkelcentrum, Segesta Vastgoed Beheer B.V., die een omgevingsvergunning had verkregen voor de uitbreiding van het winkelcentrum. De rechtbank verklaarde het beroep van de VvE ongegrond en bevestigde de beslissing van de gemeenteraad.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/7231

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 juni 2018 in de zaak tussen

[de VvE 1] , te Amstelveen, eiseres,

gemachtigde: mr. A. Barada,
en

de gemeenteraad van Amstelveen, verweerder,

gemachtigde: N. Lindeman.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de besloten vennootschap Segesta Vastgoed Beheer B.V. (Segesta),te Alkmaar,
gemachtigde: mr. M. Niermeijer.

Procesverloop

Met een besluit van 22 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder gedeeltes van openbaar toegankelijke loopruimtes langs de west- en zuidgevel van [winkelcentrum] in Amstelveen aan het openbaar verkeer onttrokken op grond van de Wegenwet.
Met een besluit van 8 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de VvE tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
De VvE heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op een zitting van 24 april 2018, gelijktijdig met de zaken AMS 17/4508 en AMS 17/4543. De VvE is vertegenwoordigd door [de persoon] , voorzitter van de VvE, en door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en I.N. Quakkelaar (projectleider Stedelijke Ontwikkeling van de gemeente Amstelveen). Segesta is vertegenwoordigd door haar gemachtigde, bijgestaan door S. van Pareen (directeur van Stato Vastgoedmanagement B.V.) en A. Huges (algemeen directeur van Segesta).

Overwegingen

1. Met een besluit van 23 januari 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen aan Segesta een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend voor het uitbreiden en verbouwen van [winkelcentrum] op de [locatie] (het winkelcentrum). Segesta is eigenaar van het winkelcentrum. Met de uitbreiding wordt 582 m2 extra winkeloppervlak gerealiseerd, inclusief een nieuwe entree van het winkelcentrum. De VvE en haar voorzitter [de persoon] hebben tegen de omgevingsvergunning bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar van de VvE en [de persoon] met een besluit van 22 juni 2017 ongegrond verklaard. De VvE en [de persoon] hebben tegen dat besluit beroep ingesteld bij deze rechtbank (AMS 17/4508). In een uitspraak van 5 juni 2018 heeft de rechtbank het beroep van de VvE en [de persoon] ongegrond verklaard. Dit betekent dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft.
2. Om de uitbreiding van het winkelcentrum mogelijk te maken heeft verweerder met het primaire besluit gedeeltes van openbaar toegankelijke loopruimtes langs de west- en zuidgevel van het winkelcentrum op grond van de Wegenwet aan het openbaar verkeer onttrokken.
3. De VvE heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. De leden van de VvE zijn de eigenaren van de appartementen in de [flat] . De [flat] ligt aan [de kant] van het winkelcentrum.
4. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van de VvE tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
5. Segesta heeft zich in haar zienswijze van 12 april 2018 op het standpunt gesteld dat het beroep van de VvE niet-ontvankelijk is. Volgens Segesta heeft [de persoon] , de voorzitter van de VvE, uitsluitend bezwaar gemaakt namens zichzelf, maar niet ook namens de VvE. De VvE heeft dus geen bezwaar gemaakt en is daardoor niet-ontvankelijk in haar beroep. Als [de persoon] wel mede namens de VvE bezwaar heeft gemaakt, is bezwaar gemaakt door een niet bestaande entiteit, namelijk de [de VvE 2] ’ en niet de ‘ [de VvE 1] ’. In dat geval is dus geen bezwaar gemaakt door een ontvankelijke partij. Als dit niet tot de conclusie leidt dat het beroep van de VvE niet-ontvankelijk is, zou het beroep van de VvE niet-ontvankelijk moeten worden verklaard omdat [de persoon] niet is gemachtigd door de Vergadering van de VvE om namens de VvE beroep in stellen tegen het bestreden besluit, aldus Segesta.
6. De rechtbank vindt dat het beroep van de VvE ontvankelijk is. De rechtbank motiveert dat als volgt.
7. [de persoon] heeft namens de VvE beroep ingesteld. Voor een ontvankelijk beroep moet vast komen te staan dat de VvE ook bezwaar heeft gemaakt [1] . Gelet op de inhoud en de ondertekening van het door [de persoon] ingediende bezwaarschrift van 9 mei 2017 vindt de rechtbank dat voldoende duidelijk is dat [de persoon] – in zijn hoedanigheid als voorzitter van de VvE – mede namens de VvE bezwaar heeft gemaakt. [de persoon] heeft het bezwaarschrift immers ondertekend met zijn eigen naam met tussen haakjes “Voorzitter bestuur [de VvE 2] ”. Verder heeft [de persoon] onderaan elke pagina van het bezwaarschrift vermeld: “ [de VvE 2] : Bezwaarschrift Onttrekking gedeelte van [winkelcentrum] aan het openbaar verkeer”. Daarnaast is in het bezwaarschrift onder meer vermeld dat de [de VvE 2] in geen geval een winkelcentrum / gebouw wil dat zo dicht op de flat wordt gebouwd, dat de belangen van het winkelcentrum en [de VvE 2] elkaar raken en dat het belang van de bewoners van [de VvE 2] moet worden meegewogen bij het nemen van het besluit tot onttrekking van gemeentegrond. Dat [de persoon] hier telkens heeft verwezen naar de [de VvE 2] en dus niet de correcte naam van de VvE heeft vermeld, doet hier niet aan af. Het was immers voor een ieder duidelijk welke VvE [de persoon] bedoelde, namelijk de VvE van de eigenaren van de appartementen in de [flat] . Gelet op de notulen van de algemene vergadering van de VvE van 17 mei 2017, die op de zitting deels zijn overgelegd, vindt de rechtbank verder dat voldoende duidelijk is dat [de persoon] door de algemene vergadering van de VvE was gemachtigd om beroep in te stellen tegen het bestreden besluit. Uit de notulen blijkt immers dat de vergadering mandaat heeft verstrekt aan het bestuur van de VvE om namens de VvE twee bezwaarprocedures te starten (tegen de verleende omgevingsvergunning voor de uitbreiding van het winkelcentrum en tegen het primaire besluit) en om hierover een uitspraak te vragen aan de rechter. De rechtbank ziet dit dan ook als een machtiging voor [de persoon] om namens de VvE beroep in te stellen tegen het bestreden besluit.
8. Ook overigens zijn er geen redenen om het beroep van de VvE niet-ontvankelijk te achten. Het beroep is dan ook ontvankelijk.
9. In de Wegenwet is bepaald dat een weg, die niet door het Rijk wordt onderhouden, aan het openbaar verkeer kan worden onttrokken door een besluit van de gemeenteraad [2] .
Onder ‘weg’ wordt mede verstaan een voetpad en andere verkeersbanen voor beperkt gebruik [3] .
10. Volgens vaste rechtspraak is de bevoegdheid om een weg aan het openbaar verkeer te onttrekken van discretionaire aard en komt daarbij aan verweerder een ruime mate van beleidsruimte toe. Dit betekent dat de rechtbank haar toetsing moet beperken tot de vraag of er strijd is met wettelijke voorschriften dan wel of de betrokken belangen zodanig onevenwichtig zijn afgewogen, dat verweerder niet in redelijkheid tot onttrekking heeft kunnen overgaan [4] .
11. De rechtbank stelt voorop dat niet is gebleken dat de onttrekking in strijd is met enige wettelijk voorschrift.
12. De VvE voert aan dat er geen noodzaak is om gemeentegrond te onttrekken aan het openbaar verkeer. Het is onverantwoord om extra winkelruimte te bouwen omdat er nu al veel leegstand is in het winkelcentrum. De levensvatbaarheid van het winkelcentrum wordt niet vergroot door gemeentegrond te onttrekken. Bovendien is uitbreiding van het winkelcentrum niet in overeenstemming met de Detailhandelsnota 2016-2020, omdat de uitbreiding het leegstandsrisico niet vermindert, maar juist bevordert.
13. De rechtbank vindt dat deze beroepsgronden niet slagen. Gelet op het toetsingskader zoals dat onder 10 is weergegeven, hoeft er geen noodzaak tot onttrekking te zijn, maar gaat het om een bevoegdheid van verweerder. De overige argumenten van de VvE hebben betrekking op de verleende omgevingsvergunning en niet op het bestreden besluit. Die argumenten kunnen daarom niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
14. De VvE voert verder aan dat er nu al te weinig parkeerplaatsen in de omgeving van het winkelcentrum zijn en dat de parkeerdruk alleen nog maar zal toenemen.
15. Verweerder stelt zich op het standpunt dat alleen openbaar toegankelijke loopruimten aan het openbaar verkeer worden onttrokken en geen parkeerplaatsen.
16. De rechtbank vindt hier het volgende van. Het gaat hier om onttrekking van loopruimtes aan het openbaar verkeer en dus niet om het onttrekken van parkeerplaatsen aan het openbaar verkeer. De desbetreffende loopruimtes zijn niet toegankelijk voor gemotoriseerd verkeer en dus kan er ook niet geparkeerd worden. Het onttrekken van deze loopruimtes aan het openbaar verkeer heeft dus geen enkel gevolg voor het aantal beschikbare parkeerplaatsen en evenmin voor de parkeerdruk. Ook deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
17. De VvE voert aan dat de onttrekking van loopruimte aan het openbaar verkeer tot gevolg heeft dat de [flat] slechter bereikbaar wordt voor de hulpdiensten, omdat de loopruimte tussen het winkelcentrum en de flat hierdoor wordt versmald. Volgens de VvE kan de brandweer daardoor niet meer bij het vulpunt voor de droge-blusleiding dat bij de nooduitgang van de [flat] zit.
18. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de onttrekking van loopruimte aan het openbaar verkeer geen gevolgen heeft voor de bereikbaarheid van het [flat] voor de hulpdiensten. Er verandert niets in de aanrijroute naar het [flat] en de Brandweer heeft positief geadviseerd over het bouwplan, aldus verweerder.
19. De rechtbank vindt hier het volgende van. Vast staat dat het onttrekken van loopruimte aan [de kant] van het winkelcentrum tot gevolg heeft dat de doorgang tussen het winkelcentrum en de [flat] smaller wordt. Zoals de rechtbank onder 16 heeft overwogen, gaat het hier om een loopgebied dat niet toegankelijk is voor gemotoriseerd verkeer. Aan de hand van een plattegrond die op zitting door de rechtbank en partijen is bekeken, is vastgesteld dat dit loopgebied ook in de huidige situatie al niet toegankelijk is voor de hulpdiensten, omdat het loopgebied is afgeschermd door paaltjes. Het onttrekken van loopruimte aan het openbaar verkeer aan de zuidzijde van het winkelcentrum verandert daar niets aan en heeft dus geen gevolgen voor de bereikbaarheid van de [flat] voor de hulpdiensten. In die zin kan niet worden gezegd dat verweerder onvoldoende rekening zou hebben gehouden met de belangen van de VvE. Voor de volledigheid wijst de rechtbank er nog op dat de heer Vink, Preparatiemedewerker van de afdeling Bluswater & Bereikbaarheid (Operationele Informatie) van de Brandweer Amsterdam-Amstelland, ter plaatse is geweest voor een korte schouw en dat de heer Tibbertsma, vakspecialist van dezelfde afdeling van de Brandweer Amsterdam-Amstelland, in een e-mail van 6 november 2017 heeft aangegeven dat de nooduitgang van de flat na de uitbreiding van het winkelcentrum – en dus ook na het onttrekken van loopruimte aan het openbaar verkeer – voldoende vrij blijft en dat het vulpunt voor de droge-blusleiding goed kan worden bereikt wanneer de brandweervoertuigen zich aan beide kopse kanten van de flat kunnen opstellen. De rechtbank voegt hier nog aan toe dat verweerder op de zitting heeft verklaard dat de ondergrondse brandkraan aan [de kant] van het winkelcentrum moet worden verplaatst en dat dit in overleg met de brandweer zal worden gedaan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
20. De VvE voert aan dat de onttrekking van grond aan het openbaar verkeer voor meer overlast van winkelend publiek zorgt voor de bewoners van de [flat] . Er is al een tekort aan openbare ruimte voor fiets- en scooterstallingen, voet- en fietspaden en dat wordt door de onttrekking alleen maar erger. Verder is er een tekort aan ruimte voor winkelwagens, aldus de VvE.
21. De rechtbank vindt hier het volgende van. Het onttrekken van de loopruimtes aan het openbaar verkeer heeft tot gevolg dat de openbare ruimte rondom het winkelcentrum wordt ingeperkt. Het is mogelijk dat de bewoners van de [flat] daar enig nadeel van zouden kunnen ondervinden. Uit een plattegrond die bij de gedingstukken zit, blijkt echter dat slechts een relatief kleine oppervlakte van 582 m2 aan de openbare ruimte wordt onttrokken en dat deze oppervlakte is onderverdeeld in vier voornamelijk langwerpige vlakken die aansluiten op drie verschillende gevels van het winkelcentrum. De rechtbank vindt het daarom aannemelijk dat er voldoende ruimte overblijft voor winkelend publiek en voetgangers en voor het stallen van fietsen, scooters en winkelwagens. Verweerder heeft erop gewezen dat voor het bepalen van de exacte locaties voor het stallen van fietsen, scooters en winkelwagens een ontwerp van de buitenruimte is gemaakt, waarbij zoveel mogelijk is rekening gehouden met de wensen van de VvE. Voor wat betreft de winkelwagens heeft verweerder erop gewezen dat slechts één rij winkelwagens in de buitenruimte komt en dat de rest van de winkelwagens inpandig wordt opgesteld. Verweerder heeft dus zoveel mogelijk rekening gehouden met de belangen van de bewoners van de [flat] en dus met de belangen van de VvE. Vast staat verder dat Segesta een groot belang heeft bij de onttrekking van deze loopruimtes aan het openbaar verkeer. Segesta beschikt immers over een omgevingsvergunning om het winkelcentrum uit te breiden en om die uitbreiding te kunnen realiseren, is het nodig dat loopruimte wordt onttrokken aan het openbaar verkeer. Zoals de rechtbank onder 1 heeft overwogen, heeft zij het beroep van de VvE en van [de persoon] tegen de omgevingsvergunning ongegrond verklaard en blijft de omgevingsvergunning dus in stand. Alles in aanmerking genomen vindt de rechtbank dat verweerder in redelijkheid het belang van Segesta bij onttrekking van loopruimtes aan het openbaar verkeer zwaarder heeft kunnen laten wegen dan de belangen van de VvE.
22. De VvE voert aan dat zij geen kans heeft gekregen om de gemeentegrond te kopen. De gemeente heeft haar daartoe niet in de gelegenheid gesteld.
23. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aan- en verkoop van gronden een privaatrechtelijke kwestie is en niet thuishoort in deze procedure. Bovendien heeft de VvE geen verzoek gedaan bij de gemeente op grond te kopen.
24. De rechtbank is het met verweerder eens. Het bestreden besluit heeft betrekking op het onttrekken van grond aan het openbaar verkeer en niet op de verkoop van gronden. De omstandigheid dat de VvE niet in gelegenheid is gesteld om de gemeentegrond te kopen, kan in deze beroepsprocedure dan ook geen rol spelen.
25. Het beroep is ongegrond.
26. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, voorzitter, en mrs. B. de Vos en T.L. Fernig-Rocour, leden, in aanwezigheid van mr. T.E. Bouwmeester, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2018.
griffier,
voorzitter,
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet.
3.Artikel 1, tweede lid, van de Wegenwet.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van