ECLI:NL:RBAMS:2018:3959

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
6 juni 2018
Zaaknummer
13/680331-16 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met een mes door ex-vriend van slachtoffer met persoonlijkheidsstoornis

Op 7 juni 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 40-jarige man die zijn ex-vriendin's nieuwe partner zwaar verwondde. De verdachte stak het slachtoffer op 14 november 2016 in Amsterdam 20 keer met een mes in het gezicht, de hals, de rug en de benen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis, niet met voorbedachten rade handelde, waardoor hij werd vrijgesproken van poging tot moord. Echter, de rechtbank achtte de poging tot doodslag wel bewezen. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 30 maanden opgelegd, met de verplichting om na zijn straf behandeling te ondergaan in een forensisch-psychiatrische instelling. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat het slachtoffer ernstige verwondingen had opgelopen, waaronder blijvend letsel aan zijn gezicht. De rechtbank benadrukte de noodzaak van behandeling voor de verdachte om recidive te voorkomen, gezien zijn persoonlijkheidsproblematiek en het risico dat hij opnieuw geweld zou kunnen gebruiken. De vordering van de benadeelde partij werd toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 8.357,85 aan schadevergoeding aan het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/680331-16 (Promis)
Datum uitspraak: 7 juni 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Justitieel Complex [naam JC] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 mei 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.L.A. ter Veer, en van wat verdachte, zijn raadsvrouw, mr. M.A. Docter , naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 14 november 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans met een (scherp en/of puntig) voorwerp voornoemde [slachtoffer] 20, althans eenmaal of meermalen in het gezicht en/of in het hoofd en/of in de hals/nek en/of in de buik en/of in de schouder en/of in de bovenarm en/of (elders) in het lichaam heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden;
subsidiair:
hij op of omstreeks 14 november 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer (snij en/of steek)verwondingen met uitgebreid subcutaan emfyseem in het aangezicht en/of in de hals en/of in de thorax en/of (elders) in het lichaam en/of een partiële ruptuur van de musculus rectus medialis en/of een fractuur van de arcus zygomaticus en/of een fractuur van de mediale orbitawand heeft toegebracht door voornoemde [slachtoffer] met een mes, althans met een (scherp en/of puntig) voorwerp 20, althans eenmaal of meermalen in het gezicht en/of in het hoofd en/of in de hals en/of in de buik en/of in de schouder en/of in de bovenarm en/of (elders) in het lichaam te steken en/of te prikken en/of te snijden.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair ten laste gelegde poging tot moord kan worden bewezen en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft bekend aangever meerdere keren met een mes te hebben gestoken en heeft door zo te handelen bewust de aanmerkelijk kans aanvaard dat aangever ten gevolge daarvan zou overlijden. Blijkens de letselverklaring waren er veel steekverwondingen op onder meer kwetsbare delen van het lichaam, met daarbij het risico van fataal bloedverlies. Aangever is onder meer in zijn gezicht, hals, hoofd en borst gestoken, en ook dicht bij zijn ogen en nekwervel en op de schedel. Er is sprake van voorwaardelijk opzet.
Verdachte heeft aangever in de buurt van de school van zijn stiefdochter opgewacht. Dat hij, zoals verdachte zelf heeft verklaard, aangever daarbij toevallig tegenkwam is ongeloofwaardig. Verdachte had aangever vaker met zijn ex-vriendin zien lopen en hij had een mes, dat voor onmiddellijk gebruik gereed was, bij zich. Daarnaast had verdachte, volgens diverse getuigen, niet alleen zijn hals maar ook zijn gezicht met een sjaal bedekt. Dit alles duidt op planning vooraf en niet op handelen vanuit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Verdachte had voldoende tijd om over zijn voornemen, de betekenis en de gevolgen van zijn handelen na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Dat aangever plotseling op verdachte af zou zijn gekomen, wordt niet door andere verklaringen ondersteund. Ook de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij wilde gaan hardlopen en onderweg pas besloot om naar de school te gaan is ongeloofwaardig, net als zijn verklaring dat hij bijna altijd een mes bij zich had omdat hij zich bedreigd voelde en dit bij het hardlopen met elastieken op zijn arm vastzette. Het is niet gebruikelijk en handig om met een mes om de arm hard te lopen. Voorts is niet aannemelijk dat je een mes, dat met elastieken is vastgezet op je arm, los kan trekken zonder jezelf daarbij te verwonden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van voorbedachte rade, zodat verdachte van de ten laste gelegde poging tot moord dient te worden vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat bewezen kan worden dat verdachte aangever heeft gestoken. Verdachte heeft dit bekend, maar het is van belang om vast stellen wanneer verdachte het besluit heeft genomen om hiertoe over te gaan. Uit de getuigenverklaringen en de camerabeelden waarop te zien is dat verdachte wegrent, blijkt dat het incident zich in een tijdsbestek van enkele minuten heeft afgespeeld. Verdachte is naar school gegaan om met zijn ex-vriendin te praten. Hij wilde haar vragen of hij zijn zoontje, dat de volgende dag jarig was, op zijn verjaardag mocht zien. Hij had niet verwacht dat aangever daar ook zou zijn. Verdachte stond op zijn ex te wachten, niet op aangever. Toen verdachte aangever op zich af zag komen en hem op een bedreigende dan wel uitdagende/agressieve wijze aansprak, knapte er iets bij hem en is hij zichzelf kwijt geraakt. Verdachte had geen vooropgezet plan om aangever iets aan te doen, maar heeft in een opwelling gehandeld. Verdachte had niets tegen aangever en vindt dat aangever niet heeft verdiend wat verdachte hem heeft aangedaan. Hij was aangever vaker in het bijzijn van zijn ex tegengekomen zonder dat er toen iets is voorgevallen. Verdachte heeft later verklaard dat op het moment van steken kennelijk alle boosheid en frustratie die hij had opgekropt tot een uitbarsting kwam. Verdachte droeg een rood trainingspak, een hoodie en had een oranje sjaal om zijn nek, niet om zijn gezicht, gewikkeld. Het was die dag koud, -2,4 graden Celsius, en hij wilde gaan hardlopen. Dat hij een sjaal omhad is niet ongebruikelijk bij deze temperatuur, ook niet als je gaat hardlopen. Zijn opvallende kleding is een contra-indicatie voorbedachtenrade. Over het mes heeft verdachte verklaard dit bijna altijd bij zich te dragen omdat hij zich niet veilig voelt en vijanden heeft. Hij droeg het wapen om zich te kunnen verdedigen, niet om aangever iets aan te doen.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van een bewezenverklaring van poging tot doodslag met voorwaardelijk opzet gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Zij is met de officier van justitie van mening dat er naar de uiterlijke verschijningsvorm geen sprake is van vol opzet.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van de poging tot moord.
De rechtbank acht de poging tot moord niet bewezen, zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken. Uit het dossier blijkt onvoldoende dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Hoewel het zeker niet gebruikelijk is om met een mes op de arm te gaan hardlopen, kan op grond van het dossier en van wat verdachte ter zitting heeft verklaard niet met zekerheid worden vastgesteld dat verdachte het mes bij zich droeg met het voornemen om aangever daarmee iets aan te doen. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte wist dat hij aangever bij de school van zijn stiefdochter zou tegenkomen. Dat verdachte verder ten tijde van zijn handelen een sjaal om zijn gezicht had gebonden is verder in de gegeven omstandigheden onvoldoende om aan te kunnen nemen dat hij het vooropgezette plan had om aangever van het leven te beroven.
3.3.2.
Het oordeel ten aanzien van de poging tot doodslag
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Verdachte heeft, zo heeft hij zelf ter terechtzitting bekend, aangever [slachtoffer] , de nieuwe vriend van zijn ex-vriendin, op 14 november 2016 in Amsterdam meerdere keren met een mes gestoken. Dit heeft plaatsgevonden in een steeg vlakbij de school van de stiefdochter van verdachte, toen zij door haar moeder (de ex-vriendin van verdachte) en aangever naar school werd gebracht [2] . Aangever heeft hierdoor in totaal 20 snij/steekverwondingen opgelopen, waaronder 16 in zijn aangezicht en hals, en verder in zijn borstholte (thorax), schouder, bovenbeen en rechterhand. Er is onder meer sprake van een gedeeltelijke verscheuring van de rechter oogspier en een breuk van het jukbeen van het slachtoffer [3] . Ook is het slachtoffer in zijn nek, vlakbij zijn slaap en op zijn kaak geraakt [4] .
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat geen sprake is van zogenaamde vol opzet. De verklaring van aangever dat verdachte hem voor het steken aansprak en in het Surinaams tegen hem zei: “Vandaag ga ik je te grazen of te pakken nemen” [5] , wordt niet door de getuige [naam getuige] ondersteund en verdachte heeft dit ontkend. Getuige [naam getuige] heeft verklaard dat verdachte ineens voor aangever stond en, voor ze iets konden doen, een mes bij zijn pols vandaan haalde en aangever begon te steken [6] . Uit deze omstandigheid, in samenhang met het grote aantal steekwonden en de kwetsbare delen waar verdachte het slachtoffer heeft gestoken, leidt de rechtbank af dat verdachte met zijn handelen zich willens en wetens aan de aanmerkelijke kans heeft blootgesteld dat hij vitale delen van het slachtoffer had kunnen raken, ten gevolge waarvan deze had kunnen overlijden en dat verdachte die kans ook heeft aanvaard en op de koop toe heeft genomen. Het slachtoffer is, zoals hierboven weergeven, onder meer op zijn borst, vlakbij zijn slaap en vlakbij de hals op zijn kaak en in zijn nek geraakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit zeer vitale delen van het menselijk lichaam zijn.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de hiervoor onder 3.3.2. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 14 november 2016 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes voornoemde [slachtoffer] 20 maal heeft gestoken, namelijk in het gezicht en in het hoofd en in de hals/nek en in de buik en in de schouder en in de bovenarm en elders in het lichaam.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir primair gevorderd dat verdachte ter zake van de poging tot moord zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren met aftrek van voorarrest en dat voorts de maatregel van terbeschikkingstelling aan verdachte wordt opgelegd, onder de bepaling van dadelijke uitvoerbaarheid. Het betreft een zeer ernstig strafbaar feit. Blijkens de rapportages van de psycholoog Koornstra en de psychiaters Verstraeten en Blansjaar, is er sprake van een stoornis, die een langdurige en confronterende behandeling vereist. Gedurende de behandeling is weerstand en schijnaanpassing te verwachten, mogelijk zelfs onttrekking. Zonder behandeling wordt het recidiverisico door voornoemde deskundigen groot geacht. Volgens de officier van justitie is onvoldoende vast komen te staan dat een maatregel van terbeschikkingstelling onder voorwaarden, zolang de behandeling niet is afgerond, voldoende beveiliging biedt aan de maatschappij.
Subsidiair, voor het geval dat de rechtbank zou overgaan tot oplegging van een ter beschikkingstelling onder voorwaarden (eveneens dadelijk uitvoerbaar), zoals door de reclassering geadviseerd, heeft de officier van justitie gevorderd dat daarnaast een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest wordt opgelegd.
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij heeft de officier van justitie gevorderd dat deze dient te worden toegewezen inclusief de gevorderde wettelijke rente en dat de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd. De onder verdachte inbeslaggenomen goederen kunnen aan hem worden teruggegeven.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om, gelet op het stigma daarvan, verdachte geen terbeschikkingstelling onder voorwaarden, maar een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij de voorwaarden zoals door de rapporteurs en de reclassering geadviseerd, ook als dit inhoudt een klinische opname. Verdachte is als first offender aan te merken en gedraagt zich goed binnen de Penitentiaire Inrichting. Onderhavig delict is voornamelijk voortgekomen uit het feit dat verdachte zijn kinderen niet mocht zien. Dergelijk gedrag heeft zich niet voorgedaan bij eerdere misgelopen relaties. Verdachte vindt zelf ook dat behandeling noodzakelijk is en is hiertoe gemotiveerd. Hij is bereid om aan de geadviseerde voorwaarden mee te werken. De raadsvrouw heeft voorts verzocht om de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade te matigen, nu niet bekend is wat de medische eindtoestand van het slachtoffer is. Ten aanzien van het beslag heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen straf- en maatregeloplegging zijn in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Vrijheidsbenemende straf
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft het slachtoffer in totaal 20 keer met een mes gestoken, ten gevolge waarvan het slachtoffer onder meer letsel in zijn gezicht, in bijzonder aan zijn oog(spier) heeft opgelopen, waardoor hij, naast ontsierende littekens, tot op de dag van vandaag nog steeds klachten van dubbelzien heeft. Dat zijn letsel hiertoe beperkt is gebleven, is niet aan verdachte te danken geweest. Waarom verdachte tot een dergelijke geweldsuitbarsting is gekomen heeft hij niet goed kunnen verklaren. Het slachtoffer ondervindt, zoals blijkt uit de slachtofferverklaringen van 1 juni 2017 en mei 2018 die ter terechtzitting door de raadsvrouw van het slachtoffer zijn voorgelezen, nog steeds lichamelijke en psychische klachten van de aanval. Hij schaamt zich voor het feit dat hij een scheel oog heeft en ontmoet daarom liever geen vrienden, kennissen of familie en gaat ook niet graag naar buiten. Verder wordt verdachte aangerekend dat het feit zich op de openbare weg, vlakbij een lagere school, heeft voorgedaan, kort voor aanvang van de school. De stiefdochter van verdachte en zijn eigen zoontje waren getuigen van het incident. Ook heeft een aantal andere ouders die hun kind naar school brachten de steekpartij gezien. Naar de ervaring leert, versterken dergelijke delicten de in de samenleving aanwezige gevoelens van angst en onveiligheid. Al met al rechtvaardigt het handelen van verdachte zonder meer de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Met inachtneming van de hierna te noemen conclusies in de rapportages van de gedragsdeskundigen met betrekking tot de toerekenbaarheid van verdachte, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden.
Ter beschikkingstelling met voorwaarden
De rechtbank heeft kennis genomen van onder meer de navolgende rapportages:
  • het op 8 mei 2017 opgemaakte Pro Justitia rapport psychologisch onderzoek van de psycholoog drs. H.E.W. Koornstra;
  • de schriftelijke beantwoording van vragen van de verdediging d.d. 6 juli 2017 van psycholoog Koornstra voornoemd;
  • het op 18 november 2017 opgemaakte Pro Justitia rapport psychiatrisch onderzoek van de psychiater dr. B.A. Blansjaar;
  • het op 15 maart 2018 door de reclasseringswerker C.S. Pruis opgemaakte reclasseringsadvies (maatregelenrapport) t.b.v. voorbereiding TBS met voorwaarden.
Het op 8 mei 2017 opgemaakte Pro Justitia rapport psychiatrisch onderzoek van de psychiater F. Verstraeten alsmede haar schriftelijke beantwoording van vragen van de verdediging d.d. 6 juli 2017 heeft de rechtbank niet in de beoordeling betrokken. Ter terechtzitting van 13 september 2017 is door de rechtbank bepaald dat nieuwe psychiatrische rapportage diende te worden opgemaakt, omdat de verdediging wegens ziekte van psychiater Verstraeten niet in de gelegenheid kon worden gesteld haar nader ter terechtzitting als deskundige te vragen te kunnen stellen.
Uit zowel het psychiatrische rapport van Blansjaar als uit het psychologische rapport van Koornstra, blijkt dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken. Volgens de psychiater in de vorm van een gemengde cluster B persoonlijkheidsstoornis die onder andere tot uiting komt in een hoog gestemd zelfbeeld met kwetsbaarheid voor krenking. Door de psycholoog is de stoornis aangeduid als een persoonlijkheidsstoornis NAO (niet anders omschreven). Deze stoornis beïnvloedde volgens voornoemde deskundigen verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. Beiden adviseren om die reden het tenlastegelegde, indien bewezen, in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Volgens de psychiater is verdachte, voor zover na te gaan, tot het ten laste gelegde gekomen in een agressieve impulsdoorbraak als gevolg van krenking van een secundair narcistisch zelfbeeld. De psycholoog heeft vermeld dat verdachte een zeer krenkbare man is die zich heeft aangeleerd zijn gevoel te negeren en kwetsbaar is in zijn diepgewortelde angst voor afwijzing en jaloezie. Tijdens zijn detentie in 2016 liep de relatie met de moeder van zijn jongste kind stuk en na detentie mocht hij zijn kind niet zien, waarin verdachte de invloed van de nieuwe vriend (het slachtoffer) meende te herkennen. Verdachte voelde zich hier boos en gefrustreerd over. Volgens de psycholoog impliceert dit, uitgaande van het feit dat verdachte inderdaad ‘op zwart’ ging en hij zijn handelen niet meer kan herinneren omdat dit niet voor hem te hanteren is/niet bij zijn zelfbeeld past, dat er sprake is van ver verdrongen problematiek, hetgeen passend is bij de zeer rationele en onverstoorbare presentatie en coping en bij de gediagnosticeerde narcistische problematiek waarbij de krenking zeer agressief uitgeageerd werd. Verdachte herinnert zich op dat moment geen woede, ergernis en krenking jegens het slachtoffer, doch stelt wel dit -op rationeel niveau- zo te ervaren jegens de man die zijn kinderen opvoedt en een grotere rol in hun leven speelt dan hij, de vader. De extreme krenking die verdachte vermoedelijk ervoer toen het slachtoffer hem duidelijk maakte dat het niet de bedoeling was dat hij zich ‘opdrong’, kan hiermee heel goed niet door hem gevoeld zijn doch direct uitgeageerd, aldus de psycholoog.
Zowel de psychiater en als de psycholoog achten de kans op herhaling matig tot hoog. Voor het verminderen van het recidivegevaar wordt een behandeling van de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte noodzakelijk geacht. De psycholoog heeft gesteld dat verdachte andere coping aangeleerd moet krijgen om te leren omgaan met frustraties en krenkingen en dat hij moet leren voelen wat het met hem doet als hij kritiek krijgt en als dingen niet gaan zoals hij zou willen. Ook zal verdachte het diepe verdriet om vroege verlatingen moeten gaan voelen. Beide deskundigen adviseren, om het recidivegevaar te beperken, verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen onder de voorwaarden die hem verplichten mee te werken aan klinische behandeling in een Forensische Psychiatrische Kliniek met, zoals door de psychiater gesteld, nazorg door een forensische polikliniek onder toezicht van de reclassering. De psycholoog gaat ervan uit dat het behandelplan van hetzelfde kaliber zal zijn als bij een terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Zij heeft voorts opgemerkt dat, hoewel verdachte wat hij heeft gedaan afkeurt en hij gemotiveerd is voor een behandeling om recidive te voorkomen, het, gelet op de narcistische problematiek, de verwachting is dat de motivatie zal afnemen als de behandeling te bedreigend en confronterend wordt en verdachte zich te kwetsbaar gaat voelen. Verdachte zal dan juist door moeten gaan met de behandeling en niet de mogelijkheid moeten hebben om zich aan verdere behandeling te onttrekken en te “kiezen” voor het uitzitten van de gevangenisstraf. De psycholoog acht een behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden met een (deels) voorwaardelijk strafdeel, daarom volstrekt onvoldoende. Door aan te sluiten bij de motivatie van verdachte om behandeling te volgen in het kader van voorwaarden, kan volgens de psycholoog enorme weerstand in de beginfase van de behandeling bij een TBS met dwangverpleging voorkomen worden hetgeen uiteindelijk de duur van de behandeling ten goede zal komen.
Psycholoog Koornstra en psychiater Blansjaar hebben respectievelijk ter terechtzitting van 13 september 2017 en ter terechtzitting van 27 februari 2018 hun rapport toegelicht en nadere vragen van de raadsvrouw beantwoord. Beide deskundigen hebben ter terechtzitting hun adviezen bevestigd.
Reclasseringswerker C.S. Pruis heeft ter terechtzitting van 24 mei 2018 het maatregelenrapport toegelicht en ter aanvulling op het rapport vermeld dat, als de rechtbank over 14 dagen een terbeschikkingstelling met voorwaarden oplegt en de voorlopige hechtenis van verdachte eindigt, aansluitend opname in FPK Assen-GGZ Drenthe mogelijk is.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen Koornstra en Blansjaar over.
De rechtbank is, gelet op de Pro Justitia-rapportages, van oordeel dat verdachte een behandeling dient te ondergaan. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om verdachte de TBS-maatregel met dwangverpleging, als bedoeld in artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht, op te leggen. Geen van beide deskundigen heeft hiertoe geadviseerd en de noodzaak hiertoe ter optimale beveiliging van de maatschappij is niet aannemelijk geworden. Wel vindt de rechtbank dat er sprake dient te zijn van een stevige, “stok achter de deur” voor verdachte als stimulans om de noodzakelijke behandeling te (blijven) ondergaan en om niet, zoals de psycholoog heeft gesteld, te zullen kiezen voor het uitzitten van de gevangenisstraf wanneer de behandeling te confronterend voor verdachte wordt. Gelet op het feit dat er sprake is van een ernstige persoonlijkheidsproblematiek die een langdurige, intensieve en confronterende behandeling vereist en er recidiverisico op letselschade of zelfs overlijden van personen is, is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur niet volstaat. Het mogelijke gevaar dat verdachte voor de samenleving vormt wordt naar het oordeel van de rechtbank beter ingeperkt door oplegging van de terbeschikkingstelling onder voorwaarden dan bij een oplegging van een voorwaardelijk strafdeel zoals door de raadsvrouw verzocht.
Het opleggen van deze maatregel is mogelijk. Het door verdachte begane feit betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen vereist het opleggen van deze maatregel. Ter terechtzitting heeft verdachte zich bereid verklaard tot naleving van de voorwaarden, zoals die in het maatregelenrapport van de reclassering zijn opgenomen en hierna zijn weergegeven. De rechtbank geeft in dit vonnis opdracht aan Reclassering Nederland verdachte bij de naleving van die voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Gelet op voornoemde adviezen is de rechtbank van oordeel dat er in ieder geval zonder (aanvang) van de behandeling ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Van belang wordt dan ook geacht dat de behandeling en het uitoefenen van het toezicht direct aansluitend aan de gevangenisstraf van verdachte zullen starten. De rechtbank zal daarom bevelen dat de hierna op grond van artikel 38, eerste lid, Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 38, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 8.357, 85 (achtduizenddriehonderdzevenenvijftig euro en vijfentachtig cent), bestaande uit
€ 857,85 (achthonderdzevenenvijftig euro en vijfentachtig cent) aan materiële schadevergoeding en € 7.500,00 (zevenduizendvijfhonderd euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De vordering tot materiële schadevergoeding is niet, althans onvoldoende, betwist en komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de uitspraak (7 juni 2018). Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging verzocht om het gevorderde bedrag te matigen, omdat niet bekend is wat de medische eindtoestand van het slachtoffer is. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden zoals uit de voorgedragen slachtofferverklaringen blijkt, heeft de benadeelde thans nog letsel aan zijn oog en ondervindt hij klachten van dubbelzien. Ook heeft hij ontsierende littekens in zijn gezicht opgelopen. Rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, acht de rechtbank de gevorderde immateriële schadevergoeding redelijk en billijk. De rechtbank ziet geen reden tot matiging. Het toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (14 november 2016).
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 38d, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart de onder primair ten laste gelegde poging tot moord niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder primair ten laste gelegde poging tot doodslag heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast voorts dat verdachte ter beschikking zal worden gestelden stelt daarbij de volgende voorwaarden:
Stelt als algemene voorwaarden dat:
1. de veroordeelde zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 38, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
veroordeelde zich dient te houden aan de meldplicht;
veroordeelde wordt verplicht om zich op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling te laten opnemen in FPK Assen-GGZ Drenthe of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van de Divisie Individuele Zaken van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven;
na afloop van de intramurale behandeling veroordeelde meewerkt aan het voorgeschreven ambulante c.q. intramurale nazorgtraject, ook als dat een kortdurende time-out plaatsing van maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, in het kader van forensisch psychiatrisch toezicht inhoudt. Deze time-outplaatsing vindt plaats bij FPK Assen-GGZ Drenthe of een soortgelijke instelling;
veroordeelde zich op het gebied van drug- en alcoholgebruik dient te houden aan de aanwijzingen en richtlijnen van de behandelaars van de kliniek en de reclassering, ook ingeval dit inhoudt volledige abstinentie. De controle op de naleving van deze voorwaarde zal ondersteund worden door middel van urineonderzoek en/of blaastesten;
veroordeelde indien geïndiceerd, de voorgeschreven medicatie inneemt, zolang als zijn behandelaars nodig achten;
veroordeelde zich gedurende de opname in FPK Assen-GGZ Drenthe of een soortgelijke instelling houdt aan de huisregels van de kliniek en de behandelafdeling;
veroordeelde zich houdt aan het afgesproken vrijhedenbeleid dat door de kliniek en de reclassering met hem afgesproken wordt;
veroordeelde zich houdt aan de verlofafspraken buiten de kliniek die in overleg met de kliniek en de reclassering gemaakt worden;
veroordeelde zich begeleidbaar en controleerbaar opstelt en toestemming geeft aan de reclassering om met alle personen en instellingen die van belang zijn voor de controle op de naleving van de voorwaarden, contact te kunnen opnemen en informatie te mogen uitwisselen;
veroordeelde meewerkt aan het vinden van passend werk dan wel een zinvolle dagbesteding waarbij rekening gehouden wordt met zijn draagkracht- en last;
veroordeelde inzage geeft in zijn financiën en indien nodig wordt er bewindvoering of budgetbeheer gestart;
veroordeelde openheid geeft over zijn sociale netwerk en relaties;
veroordeelde meewerkt aan het vinden van geschikte huisvesting, ook als dit plaatsing in een beschermde dan wel begeleide woonvorm betekent;
veroordeelde zich niet zonder toestemming van de reclassering en het Openbaar Ministerie buiten de landsgrenzen van Nederland begeeft. Betrokkene overlegt hierover vooraf met de reclassering en het Openbaar Ministerie (OM) beslist;
Contactverbod.
Veroordeelde mag geen contact op (laten) nemen met het slachtoffer in onderhavige strafzaak. Dit contactverbod wordt gecontroleerd door de politie.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland de terbeschikkinggestelde bij de naleving van die aanwijzingen hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de op grond van artikel 38, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 38, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beslag
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- één computer, Samsung, 5298642, tablet;
- één zaktelefoon, Zanco Bee, 5298645;
- één zaktelefoon, Samsung, 5298649;
- één zaktelefoon, Samsung, 5298656;
- één simkaart van telefoon Lebara, 5298658.
Vordering benadeelde partij
Wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot € 8.357,85 (achtduizenddriehonderd zevenenvijftig euro en vijfentachtig cent), bestaande uit € 857,85 (achthonderdzevenenvijftig euro en vijfentachtig cent) aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van de uitspraak van dit vonnis (7 juni 2018) tot aan de dag van de algehele voldoeding, en € 7.500,00 (zevenduizendvijfhonderd euro) aan immateriële schade, te vermeerderen vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 november 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 8.357,85 (achtduizenddriehonderdzevenenvijftig euro en vijfentachtig cent), bestaande uit € 857,85 (achthonderdzevenenvijftig euro en vijfentachtig cent) aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van de uitspraak van dit vonnis (7 juni 2018) tot aan de dag van de algehele voldoeding, en € 7.500,00 (zevenduizendvijfhonderd euro) aan immateriële schade, te vermeerderen vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 november 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 76 (zesenzeventig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan één van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.H. van Benthem, voorzitter,
mrs. S.P. Pompe en M.M. Helmers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.N. van Rappard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 juni 2018.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.- Verklaring verdachte ter terechtzitting van 24 mei 2018;
3.Een geschrift, zijnde een letselverklaring van [slachtoffer] d.d. 14 november 2016 opgemaakt door de arts
4.Geschriften, zijnde foto’s van de verwondingen van aangever [slachtoffer] (zaaksdossier 13Pacifica,
5.Een proces-verbaal van verhoor van aangever met nummer 7399482 van 23 november 2016, in de wettelijke
6.Een proces-verbaal van verhoor van getuige met nummer PL1300-2016247859-4 van 14 november 2016, in de